,y5> ff® 62 'Lm *ufr V¥*t 63 De Waterschans nr. 2 1996 Een bijna identieke en goed vergelijkbare middeleeuwse brood oven is bekend uit Duitsland. Deze werd in 1982 opgegraven in de hanzestad Lübeck en dateerde uit de 14de of 15de eeuw (2). Het meest bijzondere van die Duitse oven is wel het feit dat hij telkens gere pareerd of herbouwd werd en daardoor ononderbroken functio neerde van de 14de tot in de vorige eeuw. Omdat de eigenlijke con structie in de loop der eeuwen, ondanks de herstellingen, nauwe lijks veranderde, is er redelijk veel inzicht verkregen in de werking van de middeleeuwse fase. De werking van een bakoven Over de constructie en werking van een eenvoudige broodoven zijn we gelukkig niet alleen aangewezen op schaarse buitenlandse voorbeelden. Het broodbakken zoals dat op het platteland van Vlaanderen en Bra bant gedurende eeuwen bij mensen thuis beoefend werd, is in al zijn facetten uitvoerig beschreven door Jozeph Weyns, voormalig conserva tor van het openluchtmuseum in Bokrijk (3). Verrassend daarbij is het feit dat er honderden jaren lang erg weinig veranderd is aan de manier van broodbakken. Dit bete kent dat de traditionele broodoven altijd uitstekend heeft voldaan aan de behoefte van de afzonderlijke huishoudens en dat grote veran deringen nooit nodig zijn geweest. Tegelijk is het onthutsend om te Afb.7. Doorsnede van de oven met reconstructie van de koepel. naadloos tegen elkaar pasten. Tijdens de ontdekking bleken veel tegels verdwenen; alleen de afdruk in de zachte leem was nog zichtbaar. De onderbouw droeg een ronde koepel die vrijwel helemaal opgemetseld was met rode tichels. Van de koepel waren alleen de onderste 7 lagen overgebleven, de rest was bij de aanleg van de 17de eeuwse vloer afgebroken. Dat het daadwerkelijk om een koepel ging, was nog juist te zien aan de binnenwaartse neiging van de wand. De totale overgebleven hoogte van de oven bedroeg aldus 55 centi meter. De oorspronkelijke hoogte van de koepel wordt geschat op ruim een meter (afb.8). In het omliggende zand was het oorspronkelijke vloeroppervlak, ten tijde van het in bedrijf zijn, zichtbaar als een dun geel zandlaag je. Hoogstwaarschijnlijk was dit een vlei laag van een verdwenen oudere plavuizenvloer. Het werkoppervlak rond de oven lag precies even hoog als de bodem van het oventje zelf. Functie van de oven. Er werden in de vulling van de oven of in de naaste omgeving geen sporen gevonden die een directe aanwijzing gaven voor het gebruik ervan. Evenmin was er sprake van een brandlaag, stookvloer of andere vorm van verbrandingsresten. De tegelvloer vertoonde geen roetaan- slag. Bovendien was duidelijk dat er nooit erg grote temperaturen bereikt waren in de oven, omdat alleen de buitenste huid van de tichels in de onderbouw en de koepel gebakken was. Dit alles kan wijzen op een gebruik als brood oven. In ons land zijn tot nu toe haast geen resten van middeleeuwse broodovens opgegraven. Uit Amers foort is een 15de eeuwse oven bekend, die echter half onder de grond was ingegraven, voorzien van een verdiepte werkvloer. Deze oven Afb.8. Isometrische voorstelling van de broodoven. had bovendien een rooster, die het inwendige in een stook- en bakruimte verdeeld (1). In tegen stelling daarmee werkte de oven onder de Cauwenburg volgens het 'eenkamer' principe. Dat wil zeggen dat stoken en bakken in de zelfde ruimte gebeurde. De Waterschans nr. 2 1996 Afb.9a. Halve zilveren reaal, Karei V (voorzijde). Foto GAB. constateren dat in de laatste decennia, door de opkomst van het industriële of moderne (stedelijke) bakbedrijf, zoveel van deze kennis en traditie verloren is gegaan. De eenvoudige broodovens, die nog niet zo lang geleden op het platteland gestookt werden, waren zowel in de woning of boerderij zelf, als ook (wat het vaakst voorkwam) in een apart bakhuisje tegen de achterwand van de boerde rij te vinden. Ze bestonden uit een eenvoudig stenen gewelf op een vlakke tegelbodem, waarin op geringe hoogte vanaf de ovenvloer een halfronde opening (de oven mond) was uitgespaard. Deze lag in de regel op borsthoogte; eronder bevond zich dan de opbergplaats van brandhout. De oven werd gevuld met takkenbundels of rijs hout, ook wel mutsaard genoemd, dat zo volledig mogelijk moest verbranden. De mondopening kon tijdens het stoken openblijven, zodat de rook ontsnapte via een apart rookkanaal of, eenvoudiger, via een opening in het dak, al naar gelang de constructie en plaatsing van het bakhuisje. Bij een goede verbranding bleef er alleen witte as (geen roet) op de ovenvloer achter. Via de mondopening werd dit verwijderd met een schraper. Ver dere reiniging van de bodem gebeurde met een lange stok waaraan een natte doek was bevestigd. Het voorverwarmen nam ongeveer een uur in beslag. Hierna werd het brood in de oven geschoven of 'geschoten' met een rakelijzer of zogenaamde brood schieter. Vervolgens werd de oven mond afgesloten. Bij eenvoudige lemen ovens gebeurde dit met een houten luikje, het 'scheel' genoemd, dat met leem afgesmeerd werd; de recentere broodovens hadden vaak een ijzeren deurtje. Belangrijk was dat de warmte zich zo goed mogelijk verdeelde en zo lang mogelijk vastgehouden werd in de koepel. Het bakken duurde, afhan kelijk van de broodsoort, 1 tot 3 uur. 'Gewoon' brood ging het snelst, maar (scheeps)beschuit vergde bijvoorbeeld twee bakgang- en (biscuit of biscotto betekent letterlijk: tweemaal gebakken). Om de oventemperatuur in de gaten te houden (gekeken werd naar de kleur van de gloed in de oven) waren er vaak kijkgaten in de koepel aangebracht, die met aarde werken doppen (de stopsels) afgesloten konden worden (4). De hier beschreven werkwijze gold ook voor de oven in de Cauwen burg en die van Lübeck, ondanks het feit dat beide veel ouder zijn dan de nog bewaard gebleven bakhuisjes. Het grote verschil is dat de opgegraven ovens allebei op vloer hoogte lagen in het midden van het vertrek. Voor de rook bestond geen apart afvoerkanaal: die verdween via de nok van het dak. De ruimte had bijgevolg geen verdieping of vliering. Intrigerend is de ver melding van Jozef Weyns dat de Brabantse broodovens 'oudtijds' een overwelving hadden van kleiklompen in de vorm van bakstenen: deze constructie is in de Cauwenburg (en ook in Lübeck) daadwerkelijk toegepast (5). De plaats van de ovenmond moet zowel bij de Duitse als de Bergse oven vlak boven de werkvloer gelegen hebben, iets wat het bakken niet echt makkelijk zal hebben gemaakt. In Lübeck is van de ovenmond (ook wel muil genoemd) geen spoor teruggevonden. In de Cauwenburg zijn we niet geheel zeker van de plaats van de muil. Eén mogelijkheid is, dat de oven mond aan de zuidkant lag, precies waar de oven vernield was door de bouw van de kelder en de Afb.9b. Halve zilveren reaal, Karei V (keerzijde). Foto GAB. genoemde funderingsmuur. Waarschijnlijker is echter dat de muil aan de oostzijde lag. Hier bevond zich op de overgang van onderbouw en gewelf een afte kening van vette roet. Ter plaatse kan zich een opening van 30 centimeter breedte en 25 centimeter hoogte bevonden hebben, wat niet ongewoon is voor een mond van een dergelijk klein oventje. Verdere sporen van roet of as zijn overigens niet gevonden, ook niet rondom de oven. Hierbij moet opgemerkt worden, dat juist daar, waar de ovenmond vermoed wordt, de buitenzijde van de oven niet is onderzocht. De Lübecker oven werd in de loop der tijd verschillende keren op gelapt. Vooral de ovenbodem van aangestampte leem moest vaak hersteld worden. In de Bergse oven is daarvan geen spoor terugge vonden. De vaste tegelbodem was waarschijnlijk sterk genoeg. Of de oven ooit herbouwd of gerepareerd is, blijft onzeker. Een aanwijzing hiervoor zou de vreemde onder bouw kunnen zijn: de kruisvormige bakruimte met de verhoogde hoe ken lijkt niet erg praktisch en wijkt af van het Duitse en de nog bestaande voorbeelden. Misschien diende deze om warmteverlies te voorkomen, of voor het plaatsen van een los rooster. Aanwijzingen hiervoor ontbreken echter. Een veel groter verschil met het Duitse voorbeeld is de afmeting: de oven in Lübeck was inwendig ruim 3 meter in doorsnede, de Bergse

Periodieken

De Waterschans | 1996 | | pagina 11