89
De Waterschans nr. 3 1996
voor een konstant paraat en steeds beter
bestuurbaar leger dat niet meer uitsluitend
in de zomer hoefde te worden ingezet. Als
aardig voorbeeld van Lodewijks nieuwe
staatsleger kan het centraal voorgeschreven
en in eigen land vervaardigde uniform
worden genoemd; soldaten werden daardoor
voor iedereen herkenbaar als 's koningsdie
naar; niet alleen handig bij binnenlandse
onlusten maar de regimenten kregen daard
oor ook een eigen identiteit, onder meer
door toepassing van vele kleuren. Ook op
slagvelden kon men zich, liefst ten gunste,
van anderen onderscheiden. Deze door
betere bestuurbaarheid almaar uitgroeiende
geüniformeerde legers hielden ook de
slagvelden, gezien vanaf de bekende veld
heersheuvel, meer overzichtelijk. In de loop
van de 18e eeuw werden alle legers geüni-
uormeerd. De jaren vlak vóór en ook een
tiental jaren na de Franse Revolutie zorg
den, ook in dat staatsleger, voor de nodige
ontreddering. Niet alleen de ontslagen van
talloze adellijke officieren waren een stevige
aderlating maar met name het feit dat de
door de revolutionairen gepropageerde
nationale volkswapening haar intrede in het
leger deed. Uit vele enthousiaste en gemoti
veerde 'citoyens' werden nationale regimen
ten geformeerd die evenwel niet uitblonken
op militair gebied; ook door de Revolutie
gepropageerde soldatenraden lapten de nu
eenmaal in legers noodzakelijke discipline
en hiërarchie te pas en te onpas aan hun
laars. Vanaf 1 januari 1791 werden daar de
vaak prachtige regimentsnamen vervangen
door funktionele aanduidingen en numme
ringen en de uniformen werden sterk ver
eenvoudigd. Geschiedenisboekjes geven al
aan dat Napoleon met bijna bewonderens
waardige vaardigheid daarin rigoureus
verbetering heeft gebracht. Er zijn daarbij
evenwel geen revolutionaire veranderingen
te vermelden. Eigenlijk werd het allemaal
'steeds meer van 't zelfde'. Zelfs de ook in
veroverde landen ingevoerde dienstplicht
was al eerder in Pruisen (en daarvóór in
Zweden) ingevoerd. Niet onvermeld mag
echter blijven dat, naast een streng strafbe-
leid, Napoleon ook in zijn staatslegers
algemeen zeer gewaardeerde bevorder-
ings-en beloningssystemen hanteerde en zijn
invaliden tot het eind van hun dagen liet
verzorgen. Naast zijn krijgsmansgeluk
waren dat de voornaamste redenen dat velen
hem zijn blijven dienen tot het bittere einde.
Een voorbeeld uit zijn rijkgevulde arsenaal
van middelen en methoden was het feit dat
hij ook grondig afrekende met voordien nog
altijd bestaande chevalreske elementen in de
oorlogvoering. Een eenmaal verslagen
vijand moest worden achtervolgd en zoda
nig vernietigd dat hem wel de lust verging
voor een eventuele revanche. Andere legers
moesten hem daarin noodgedwongen wel
volgen (6).
Officieren en hun opleiding.
Hiervoor werd al vermeld dat in Frankrijk
de officieren lange tijd veelal uit de adel
stand afkomstig waren; een gebruik dat
reeds uit de Middeleeuwen stamde. Ook
zagen wij dat de Revolutie daarin verande
ring bracht. In ons land bestond van ouds
her een veel minder uitgesproken situatie en
daarin heeft zich in de loop der jaren niet
veel gewijzigd. Voor zoons van officieren
bestond lange tijd wel een zekere voorkeur.
De bestudering van het krijgswezen, al op
gang gekomen tijdens de Italiaanse Renais
sance, bereikte in de eeuw van de Verlich
ting een hoogtepunt. Er ontstonden alom
grote hoeveelheden literatuur over leger en
oorlog. Ook de Republiek bleef daarbij niet
achter. Deze uitgebreide algemene en speci
alistische kennis kon niet alleen meer door
persoonlijk contact worden verbreid. Het
opbouwen en onderhouden van een deugde
lijk officierskorps begon militaire scholen
nodig te maken. Elk land, het een wat
sneller dan het ander, stichtte dan ook
dergelijke instituten. Scholen voor de
officieren van de nieuwe wapens, de artille
rie en genie, liepen daarbij voorop. De meer
specialistische vakken die moesten worden
onderwezen werden immers reeds lang op
universiteiten of hogescholen gegeven
(B-vakken). De (elementaire) opleiding voor
de traditionele wapens, de infanterie (voor
heen voetvolk) en de cavalerie (ruiterij),
heeft zich veel langer afgespeeld bij de
regimenten zelf. Deze officieren moesten
zich verder bekwamen door zelfstudie en
ervaring. Eruditie, talenkennis en (stijl in
de) omgang met mensen van uiteenlopende
aard werden voor deze categorieën van
groot belang geacht en gestimuleerd.
Daarbij komt nog dat, gelet op de omvang
van vroegere artillerie- en genie-eenheden,
de eindrang van hun officieren lager was
dan die bij de infanterie of cavalerie.
Slechts de laatsten konden de generaalsran-
gen bereiken (7).
Militair-taktische veranderingen.
Een belangrijke, eveneens op Cort Heijli-
gers betrekking hebbende verandering op dit
gebied was de invoering van 'lichte troe
pen' in het Oostenrijks-Hongaarse leger
omstreeks 1700. Bliksemsnelle verkennin
gen en verspreide aanvalsakties van keur
troepen te paard die verwarring moesten
zaaien bij en tussen in linies of in hele
'blokken' optredende infanterie-eenheden.
Ook een opmars of terugtocht ondervonden
veel hinder van dergelijke prikakties. In de
loop van die eeuw werd deze 'huzaar' ook
in andere legers geboren. Overigens, de
Oostenrijkers hadden dit op hun beurt weer
van de Turken afgekeken. De zogenaamde
'lichte infanterie' ofwel de Jagers (Jager,
Chasseurs) was eveneens een Oostenrijkse
primeur. Zij werden gerecruteerd uit de
plattelandsbevolking, gewend om alleen met
hun jachtgeweer in bosrijke of bergachtige
streken te verkeren. Al gauw bleken zij in
alle legers populair omdat het goedkope en
snel op te leiden soldaten waren; dergelijke
eenheden speelden een steeds belangrijker
rol in de oorlogvoering. Zij werden uitge
rust met een zogenaamde 'jagerbus', een
verkort geweer met een loop, voorzien van
'trekken en velden'; deze geven namelijk
de kogel een roterende beweging waardoor
Afb.2. Het groene uniform van een
jager van de Bataafse Republiek;
het werd gedragen van 1795 tot
1805. Zie ook zijn zogenaamde
jagerbus.
de trefzekerheid wordt verhoogd. Jagers
waren dus veelal van het land levende
scherpschutter-eenheden die eveneens tot
taak hadden verwarring te zaaien in en
tussen in massa's optredende linieregimen
ten, zonder het beslissende gevecht (met de
bajonet) aan te gaan. Bij hen draaide dus
alles om improvisatie, individueel initiatief
en vindingrijkheid; dat gold evenzeer voor
hun officieren. Naast infanterie en cavalerie
kreeg ook de artillerie een zelfstandige
militaire status en werd in alle legers een
dynamisch wapen. Voorheen werden kanon
nen nog bemand door ingehuurde bur-
ger-'buskruitdeskundigen'. Diverse techni
sche vindingen zorgden voor lichtere
kanonnen die zwaardere projektielen steeds
verder konden afschieten. Ook werden
onderstellen steeds verbeterd en paarden-
traktie zorgde voor snellere verplaatsingen.
Ook de cavalerie kon nu bereden artillerie
met zich meenemen, waardoor het verras
singselement op het slagveld kon worden
verhoogd (6).
Enkele technische verbeteringen bij de
infanterie.
Infanterie was en bleef verreweg de hoofd-
De Waterschans nr. 3 1996
Afb. 3. In de Republiek werd in 1793 het korps Rijdende Artillerie opgericht.
Afb. 4. Het huis van de Gouverneur van de vesting Heus den, de plaats waar
Cort Heijligers werd geboren en zijn jeugd doorbracht.
moot van alle legers; massa's zij aan zij in
allerlei formaties optredende soldaten die de
uitslag van veldslagen beslisten. Wapen- en
massa-bewegingsexcercities op de oefenter
reinen, gecommandeerd door trommel- of
hoornsignalen waren hun voorbereiding
voor de veldslag. Uitbrekende paniek tijdens
het gevecht betekende het einde van een
regiment. Op zich simpele technische
verbeteringen zoals het vervangen van de
houten laadstok door een metalen die niet
kon breken tijdens het gevecht, betekenden
heel veel. Plaatsing van de bajonet opzij of
onder het geweer in plaats van in de loop
maakten het ongehinderde doorvuren tot het
laatste moment mogelijk. De bajonet bete
kende overigens ook het definitieve einde
van de (aparte)piekenier. Alle infanteristen
werden daardoor immers schutter, tevens
piekenier. Tenslotte verhoogde het vuur
steengeweer ten opzichte van het lontmusket
de betrouwbaarheid en verbeteringen aan
kruit en munitie de vuursnelheid. Linies met
meerdere rijen infanteristen konden daard
oor dunner en dus breder worden gemaakt
(6).
De familie Heijligers.
Gijsbert Cort Heijligers is de oudste
van drie zoons en twee dochters en
wordt geboren op 26 juli 1770 in
het stadje Heusden uit het huwelijk
van Roelof Heijligers en Anna
Euphemia Cort. Zijn pas getrouwde
vader had op 1 april van dat jaar
van de Raad van State een aanstel
ling gekregen als chirurgijn-majoor
bij het tweede bataljon van het
(infanterie-)Regiment van de Gene-
raal-Majoor Louis Anthony van
Oyen (8). Zijn ouders laten hem op
1 augustus dopen in de Nederd-
uits-Hervormde kerk van zijn ge
boorteplaats. Naar de ware reden
van de samenvoeging van de ach
ternamen van zijn beide ouders kan
slechts worden gegist. Het feit dat
grootvader Jan Heijligers op 26 juli
1776 een verjaarsgedicht voor zijn
kleinzoon maakt en hem daarin
Cort Heijligers noemt, toont aan dat
het in ieder geval geen bedenksel
van hem zelf is geweest maar van
zijn ouders en misschien zelfs van
zijn groot-ouders. Het testament van
vader Roelof Heijligers vermeldt als
eerste erfgenaam Gijsbertus Marti-
nus Cort Heijligers. Daaronder
volgen zijn broer Philippus Franci-
scus Heijligers die het tot 'Medicina
Doctor' en zelfs tot 'extra ordinair
professor in de chirurgie' te Utrecht
heeft gebracht; en voorts zijn er
nog twee zusters Adriana Catharina
en Petronella Wilhelmina, die
beiden ook Heijligers worden
genoemd en zijn getrouwd. De
dubbele naam is dus kennelijk
alleen weggelegd voor de stamhou
der; iets wat wel meer is voorgeko
men als b.v. een naam, bij gebrek
aan mannelijke nazaten, zou uitster
ven (9). Wetgeving in deze bestond
toen nog niet. Onze hoofdpersoon
heeft in dit opzicht zijn schoonfa
milie dan wel teleurgesteld: uit zijn
eerste huwelijk wordt alleen een
dochter geboren en zijn tweede
huwelijk blijft kinderloos. De naam
Cort Heijligers is dus ook weer
verdwenen. Frappant is nog wel dat
ik de nagelaten familiepapieren in
het Algemeen Rijksarchief aantrof
in de Collectie 'Cort van der Lin
den'. (Verdere naspeuringen laat ik
evenwel graag aan genealogen
over). Waren er nu vier of vijf
kinderen? De nagelaten papieren
van vader Roelof brengen duidelijk
heid. De tweede zoon, Jan Petrus C.
Heijligers heeft dienst genomen in
het Regiment Bataafse Dragonders.
(Of de letter 'C' in zijn naam
wellicht ook staat voor 'Cort' blijkt
niet uit de nagelaten familiepapie-