16
17
De Waterschans nr. 1. 1997
Afb.2. Schoorsteenwand in de
binnenkamer, na ontmanteling in
1977.
aansluitend een huisje, gelegen aan
de Zuidmolenstraat (tek. 1). De
eerste drie delen behoren vanouds
vrijwel steeds bij elkaar. Het huisje
aan de Zuidmolenstraat behoort
sedert 1504, met een korte
onderbreking in de 19e eeuw, tot
het pand. De huisnaam de Linde
komt in het archief voor het eerst
voor in 1493.
Geschiedkundige ontwikkeling.
Bij opgravingen door De
Scherminckel op het achtererf van
de Linde in 1967 en 1983 zijn
interessante vondsten gedaan (2).
Onder een zandpakket, wellicht
opgestoven in de 10e eeuw, zijn
bewoningssporen uit de 10e eeuw
aangetroffen (3). Van enige relatie
met het nu bestaande huis is
uiteraard geen sprake. Wel is dat
het geval met aardewerkvondsten
uit de 13e/14e eeuw en uit het
begin van de 17e eeuw. De oudste
vondsten, thans grotendeels in de
collectie van de Scherminckel zijn
afkomstig uit een afvalput die deels
lag onder de oostgevel van het
achterhuis. De 17e eeuwse vondst
en, eveneens in de collectie van de
Scherminckel zijn aangetroffen in
een in de v.m. tuin ingegraven
afvalkuil (4).
De oudst bekende eigenaar van het
huis is Laureys Zieric. Al voor
Ajb.3. Interieur van de binnenkamer.
1426 bezat hij dit huis. Het tijdstip
van verwerving is onbekend doch
ligt, mogelijk middels vererving, al
voor de stadsbrand van 1397.
Aankoop door hemzelf vóór 1397 is
op grond van zijn leeftijd niet
onaanmemelijk, aangezien zijn zoon
Wouter in 1432 aan de Grote Markt
het huis de Crane kocht en op dat
moment al eigenaar was van het
naastgelegen huis. De zoon zal dan
wellicht toch al wel omstreeks 30
jaren oud geweest zijn. Na de dood
van zijn zoon treedt Laureys in
1441 nog op als verhuurder van
beide huizen op de Grote Markt
tijdens de jaarmarkten. Interessant
voor de wordingsgeschiedenis van
de Potterstraat is, dat bij deze, doch
ook bij andere panden aan de Grote
Markt, erven behoorden die aan de
overzijde van de Potterstraat
doorliepen. Ook in 1441 treedt hij
op als voogd voor zijn klein
kinderen bij een boedelscheiding
van de Grote en de Cleijne Crane
tussen hen en zijn (hertrouwde)
schoondochter. Onbemiddeld was
Laureys Zieric niet; hij kwam in
1413 in bezit van de Coomsack, op
de hoek van de Lievevrouwestraat
en de Potterstraat. In 1443 kocht hij
ook het daarnaast liggende huis de
Tinnen Pot, mogelijk t.b.v. een daar
te realiseren bouwplan (5). Laureys
was wellicht koopman. De her
komst van de familie uit de toen in
belangrijkheid tweede stad van het
De Waterschans nr. 1. 1997
Afb.4. De kap van het voorhuis, in westelijke richting.
graafschap Holland, de handelsstad
Zierikzee, en het feit dat de stad
hem in 1442 12 groten Brabants
betaalde voor de levering van twee
'schipboemen' geven daartoe enige
aanwijzing. Of hij de Linde
bewoonde is niet zeker Onwaar
schijnlijk is het niet, aangezien zijn
erfgenamen het pand, langer dan de
Comsack, tot in 1493 in eigendom
behielden. Voor het maken van
harde daken kreeg Zieric in
1447/48 van stadswege bijdragen in
de vorm van 900, 500 en 400
daktichels. Niet duidelijk is voor
welke huizen die bijdragen gelden.
Waarschijnlijk is wel, dat tenminste
het achterhuis van de Linde daarbij
was, aangezien dat omstreeks die
tijd gebouwd is. De Linde en de
Tinnen Pot komen vermoedelijk
door vererving tussen 1552 en 1456
in bezit van Aert van der Creke,
rentmeester van de heer van de
stad. In 1493 wordt het huis
gekocht door Jacob Lemss, een
lakenkoper. Curieus is, dat Jacob in
1508 en 1512 ook aandelen heeft in
de Cleyne Crane aan de Grote
Markt. Bijna honderd jaar, tot 1592,
blijft de Linde familiebezit, met
zoon Anthonis en kleinzoon Jacob
als bekende eigenaren. Blijkens de
in die periode verrichte
bouwwerkzaamheden en transacties
met aanpalende percelen, is het
vrijwel zeker dat het pand toen
voor eigen bewoning benut werd.
Het huis dat Jacob in 1493
verwierf, omvat huis en erf de
Linde, een klein huisje ernaast (de
Kleine Linde), een achterhuis en
een gang. Kort daarna, in 1504
worden twee huisjes in de Zuid
molenstraat, achter het huurpand de
Flessche, aangekocht. De aankoop
van een westwaarts daarnaast
gelegen huisje door zoon Anthonis
Lemss in 1552 gaf het perceel de
omvang, die het behouden zou tot
ongeveer 1800. De huisjes zijn kort
na de aankoop afgebroken. Jacob
Lemss heeft nogal wat
bouwwerkzaamheden laten
verrichten. In 1494/95 kreeg hij een
bijdrage voor het maken van 18
roeden en 10 voeten leien dak, waar
tevoren ook ai (deels) harde daken
waren. De omvang correspondeert
redelijk met de daken van het nu
bestaande voorhuis, het achterhuis
en de Kleine Linde. Aannemelijk is,
dat toen het voorhuis verhoogd is
en de binnenplaats tussen voor- en
achterhuis dichtgebouwd is. Op 24
maart 1496 wordt met de eigenaar
van St. Huybrecht (nr. 20) overeen
gekomen, dat op 2 niveaus twee
moerbalken en twee strijkbalken in
de muur van dat huis ingebalkt en
geankerd mogen worden. Door de
eigenaar van de Linde moet het
hemelwater weggeleid worden. Het
was de beslechting van een geschil.
De Kleine Linde moet toen
vernieuwd zijn, waarbij de
noordelijke eigen bouwmuur kwam
te vervallen. Op 23 nov. 1515
wordt St. Huybrecht aangekocht en
op 31 okt. 1516 weer verkocht, nu
met de bepaling dat de muur tussen
beide panden (tevoren de eigen
muur van St. Huybrecht) ge
meenschappelijk zal blijven en de
goot daar bovenop mag liggen. Bij
de herbouw van St. Huybrecht in
1882 is deze muur geheel bij de
Linde gaan behoren.
De familie Lemss blijft nog
geïnteresseerd in de huurpanden: in
1560 wordt St. Huybrecht weer
aangekocht, in 1575 de Flessche
(nr. 24) en voor 1592 ook het
Caetspel en de Conijnsberg (nr. 18).
Het gehele eigendom gaat in 1592
via mr. Dierick van Claermondt,
secretaris van ritmeester Baks, naar
diens weduwe Beatrijs van Schaick.
Zij had nog meer belangwekkende