40 41 «Uflj MM De Waterschans nr. 1. 1997 Afb.2. Een ambachtelijk weer in de Oosterschelde. Foto: A. Asselbergs. met andere 'zout water-activiteiten', zoals de beurtvaart, de zorg om en voor de haven, de watersport, moet daar toch een boeiend verhaal over te schrijven zijn in onze reeks 'Studies uit Bergen op Zoom'? Mocht u zich tot onderzoek op een van die deelgebieden geroepen voelen dan verneem ik dat graag van u. Meer over weer en want. Onderzoek kost tijd, zeker wanneer je 16e-eeuwse archiefstukken op hun waarde moet onderzoeken. Vaak zijn het haast stenografische krabbels die uitgewerkt dienden te worden door de schrijvers op de staatssecretariaten in Brussel. De hulp van mederedacteur R. van den Bergh bij het graafwerk in de massa 'stukken van Staat en Audiëntie' was me dan ook erg welkom. En natuurlijk was hij het die een voor dit verhaal interessante vondst deed. Op 7 maart 1560 vraagt land voogdes Margaretha van Parma aan markies Jan IV van Bergen te willen bemiddelen. Er is namelijk, weer eens, een conflict uitgebroken over de visserijgrenzen, de zogenaamde limieten, tussen de vissers van Amsterdam en andere steden aan de westelijke kant van de 'Sudersee' en de vissers van Vollenhove in het Overijselse. Achtergrond was een eerdere uitspraak van koning Filips in deze kwestie, waarbij het aan de waterschepen van Holland en West-Friesland verboden werd voorbij een bepaalde grens in de Zuiderzee te opereren. Deze waterhalers (schoon water voor de brouwers!) wilden nog wel eens de staande netten van vissers uit het oostelijk deel schade toebrengen, zeker wanneer ze ook nog een sleepnet uitgooiden om een visje te vangen. Margaretha schrijft er bij dat, mocht Jan van Bergen er niet uitkomen, overleg met de prins van Oranje aan te raden was (2). Nu was Jan van Bergen om zijn onderhandelaarstalent bekend (3). Het is ook mogelijk dat hem enige bekendheid werd toegedacht met dit soort problemen tussen vissers. Want sinds 1530 werd er op het verdronken land van Reimerswaal druk gevist, door Reimerswalers en door Bergenaren. Met Reimerswaal gaat het in de 16e eeuw steeds verder bergafwaarts, geteisterd door nog meer stormgeweld vraagt de stad aan de Staten van Zeeland om hulp, onder andere omdat 'door de laetste inbreuken van wateren veel verdronken lands gebleven was rontsomme de stadt, daer de burgeren haer erven, ende in 't herdijken te vergeefs haer meubelen en geit verlooren hadden'. Zou de stad het visrecht op het gebied van De Waterschans nr. 1. 1997 haar vroegere 'wilde moer', mogen verhuren, dan zou dat de overgebleven bewoners nog een bestaanskans bieden. Het argument dat Reimerswaal aanvoert is dat 'alle 't welk verdronken lant nu meest bevischt wierde by een yegelijk, die het beliefde, sonder eenigen tijtel....'(4). De Zeeuwse Staten staan dit verzoek van 1578 toe maar blijken dan weldra meer waarde te hechten aan een goed beveiligde achterdeur. In 1579 gaan ze accoord met de Bergse eis dat zij het visrecht krijgt op de Zeeuwse stromen en op het Verdronken Land van Reimerswaal. Bergen krijgt een Zeeuws garnizoen en wordt 'frontierstad' voor de duur van de oorlog met Spanje. Reimerswaal vervalt nu snel. Wanneer na de slag op het Slaak (1631) enkele duizenden krijgsgevangenen in de nog resterende bouwvallen worden geïnterneerd verlaten de laatste bewoners de stad en trekken naar Tholen. Bergen zal nog van hen horen (5). Voorlopig hebben de Bergse vissers nu alle ruimte. Ze vormen een groeiend deel van het schippersgilde en zullen met de door hen aangevoerde vis, mosselen en oesters een wezenlijke rol heben gespeeld in de voedselvoorziening van de stad. Maar het zijn ruwe klanten. Hun vismethoden kunnen niet altijd het daglicht zien. Dat is ook de reden dat de waterbaljuw van Zeeland ingrijpt in 1634, wanneer er gebruik gemaakt blijkt te worden van het streng verboden 'schutwant'. Het stadsbestuur deelt zijn verontwaardiging en waar schuwt de vissers ervoor te zorgen dat dergelijk netwerk verdwijnt. Er blijken al een aantal vissers gearresteerd te zijn. Boosdoeners kunnen ook van stadswege een fikse boete krijgen van 12 Carolusgulden, er blijkt namelijk een massa jonger ondermaatse vis het slachtoffer van te worden (6). Smalleganger, die zijn 'Cronijk' in 1696 uitgaf, geeft daarin een verhelderend verslag van zijn ontmoeting met zulk schutwant. Hij vertelt: 'In onse Jongelingschap ben ik eenmaels om vermaek en tijtverdrijf uitvaren met den Heer Mr.Pieter Brouwer, doenmaels Waterbailliu van Zeeland, die Afb.3. Waterschepen. Nooms. naderhand in sijn leven noch lange Jaren het Bailliuschap van de Stad Middelburg bekleed heeft; alsoo hy mijnen bysonderen goeden Vriend wasr en, naer het voleinden van onse Studiën op de Hooge Scholen, mijnen seer aengenamen Reis broeder in Vrankrijk geweest had. Zijnde dan gekomen tusschen het Land van ter Tholen en dat van Bergen, vonden wy daer een seer wijd slijk met staken beset, vijf a ses vadem van malkander afstaender en t'samen ontrent een half uur gaens heen strekkende. Aen dese staken waren Netten vast gemaekt, die daer plat op het slijk nederlagen, terwijl het ontrent laeg water was. De vloed van te vooren gants op gekomen, en het hoog water geweest zijnde, hadden die Visschers met hare schuiten daer rontom komen varen, en de selve netten, met touwen daer toe aen de staken vast gemaekt, tot boven aen dese staken opgehaelt, en 't onderste daer van noch op het slijk rakende: waer door het water naderhand weder afgelopen, al de visch, die binnen dese netten gekomen was, daer in blijven moest, en niet weder met het water na de Zee keeren kon, maer onder aen die netten bleef liggen; als dese Visschers na haer wei-gevallen al de groote visch opgeraept heb bende, de kleine met millioenen daer op het droog slijk lieten liggen, die alle moesten sterven, eer dat het water haer weder kon by-komen. Dese kleine viskens lagen allesins tegen de netten, wel 'Stnjai cp Jccr/i. Afb.4. Prospekt vanaf De Schelde.

Periodieken

De Waterschans | 1997 | | pagina 22