b m K~7T De Waterschans nr. 2 1997 m ft b i 9 a Afb.l. Situatietekening, met kelders e.a., van Maagdkerkgebouw en voorterrein, vóór de ombouw tot stadsschouwburg in 1989l90.m (Aan de hand van tekening: Architectenbureau Onno Greiner-Martien van Goor, Amsterdam (W.v.O C.B.). sis was uit schriftelijke bron en van de olietank uit overlevering wel het bestaan bekend maar niet de pre cieze plaats. De andere kelderruimten waren onbekend en zijn per toeval ont dekt tijdens graafwerkzaamheden. Op grond van de waarnemingen gedaan tijdens de bouw- en restau ratie-werkzaamheden in 1989/90 mag met redelijke zekerheid wor den aangenomen dat er zich onder het kerkgebouw en de gebouwen die daaraan annex zijn, niet meer volumineuze zaken bevinden dan hier gememoreerd. Ook archeolo gische relicten werden toen niet (meer) aangetroffen. Op zich is dat niet verwonderlijk als men bedenkt hoe ingrijpend de bodem is ge roerd tot een diepte van tenminste 200 cm. beneden het vloerniveau van de kerk door het graven van de brede funderingssleuven voor het kerkgebouw. In het bestek anno 1824 worden ze funderingsgribben genoemd. Ook onder het voorter rein werd niets meer op dit gebied aangetroffen, ook geen overblijfse len van het huis 'De Grote Voet boog' dat daar tot in 1824 aan de Grote Markt heeft gestaan. De kelder onder het voorterrein (A) De kelderruimte (zie opmeetteke- ning) is overspannen met een ge drukt tongewelf loodrecht op de voorgevel van het gebouw. Daarin is een toegangsopening of mangat van 75 bij 75 cm. gespaard. Deze doorkruipopening, zonder trap, was afgedekt met een gebroken hardsteenplaat die zich ca. 34 cm. beneden het zogenaamde Peil (het vloerniveau) in het torenportaal van de kerk bevond. In verband met de ombouw tot stadsschouwburg is het Peil met 36 cm. verhoogd. Na opmeten en in spectie van de kelderruimte is de opening weer afgesloten. Nu met een gewapende betonplaat. De on derzijde van het hoogste punt van het gewelf (de kruin), ter plaatse van het mangat, ligt ca. 100 cm. on der de voormalige torenportaal- vloer en de keldervloer ca. 400 cm. De 20 cm. dikke keldervloer is met behulp van een trasmortel (3) ge metseld van gele baksteen 18 x 8,5 x 4 - 4.5 cm. De vloer is van boven naar onder als volgt samengesteld: een sterke afsmeerlaag, twee platte lagen bak steen waarvan de voegen onderling verspringen en een laag baksteen op zijn lange kant aangelegd op geelwit zand waarin enig puin. Deze vloerconstructie kon worden waargenomen ter plaatse van een later in het midden van de vloer ge broken gat van 160 x 160 cm. In de kelder hangt een door het tonge welf geboorde van de toren afko mende koperen bliksembeveili gingsdraad die is gekoppeld aan een aardleiding die is geslagen in het gebroken vloergat. Behoudens wat puin en zand afkomstig van en uit het gat in de vloer en wat klein afVal was de kelder leeg. In de kelder stond geen water, de ruimte was redelijk droog en er bevond zich alleen op de wanden condensvocht. Uit het gat in de vloer en de aan wezige aardleiding blijkt dat er in de kelder eerder onderzoek is ver richt en dat men er zeker in ge weest is t.b.v. de bliksembeveili gingsinstallatie. De uit baksteen opgetrokken wan den alsook de versnijding van de torenfundering, waar de kelder te gen aan is gebouwd, zijn voorzien van een gele baksteen klamplaag gemetseld in een trasmortel. De klamplaag is vervolgens dun en hard afgepleisterd. Het tongewelf, dik rond de 32 cm., bestaat uit rood-bruine baksteen 25 x 12 x 5 cm. uitgevoerd in kop- penverband dat aan de boven zijde afgedekt is met stenen op zijn plat. De kelder lijkt kort na het opmet selen van de funderingen van het kerkgebouw in 1824 te zijn ge maakt. Er is hier zo goed als zeker sprake van een regenwaterkelder die tot aan de geboorte van het 58 De Waterschans nr. 2 1997 LTkoonSyie-Ae. i-- Leren, -urade.nno'. foneva^ode-- j X z/Z//// s Z/z/y////// i V "P(aïA& ^roncL 1 oer 1 korevalaai Afb.2. Opmeettekening kelder onder voorterrein, tegen de voorgevel. (A) (Opmeting: C. Booij. Tekening: A. Koens). 59 B A&iis Mocr-ol E. nira.ö \rz A i I r LZit

Periodieken

De Waterschans | 1997 | | pagina 7