De Waterschans nr. 3 1997 derdak aan één of meer officieren al dan niet met hun knecht of echt genote. Daarnaast waren in 5 hui zen 8 of meer soldaten ingekwar tierd. De gewone soldaten brachten soms hun vrouwen mee, waarvoor eveneens onderdak gevonden moest worden. Dit verliep nogal moeizaam: in een resolutie van april 1747 werd bepaald dat een soldaat en zijn vrouw als 4 soldaten mocht worden gerekend, waarbij slechts 6 stuivers per week, exclu sief wassen, in rekening mocht ge bracht. Deze schikking betrof (voorlopig?) uitsluitend de Beierse regimenten die in die periode inge kwartierd moesten worden. In de wijklijsten werden naast mili tairen ook inwonende burgers ver meld. Dit was zowel in 1751 het ge val, als bewoonbare huizen nog be trekkelijk schaars zijn en er diverse inwonende werklieden genoteerd staan, als in 1746. Het betrof door gaans alleenstaanden die wellicht kost en inwoning hadden. De wijk- lijst van 1746 vermeldde eveneens de religie. In totaal 35 van de fa milies was toen rooms, de rest ken nelijk protestants, (zie tabel A) Uit de periode van de belegering en inname van de stad is een oog- getuigeverslag bewaard gebleven van een bewoner van de Lievevrou westraat, dominee Folkers. In 1746 heeft hij de Colve gekocht, inclu sief het kostbare behangsel in de achterkamer. Het pand was nog verhuurd, vermoedelijk tot Pinkste ren 1747, zoals in die tijd gebruike lijk was. Folkers beschreef hoe men bij de komst van de Franse troepen probeerde zoveel mogelijk kost baarheden in veiligheid te brengen. Hijzelf had daartoe een half schip gehuurd. Het kostte echter de grootste moeite om zijn spullen naar de haven vervoerd te krijgen omdat arbeiders en voerlieden handen tekort kwamen. Ook zijn vrouw en dochters zond hij op ad vies van officieren naar veiliger oorden. Zelf bleef hij op zijn post, verzorgd door twee dienstboden. Niet ieder was even plichtsgetrouw: verscheidene heren van de 'rege ring' ontvluchtten de stad, waaron der de drossaard. De overblijvende leden van de magistraat moesten de militaire gouverneur beloven in hun departement te blijven om het burgerlijk bestuur uit te oefenen. Het is echter niet duidelijk hoeveel burgers de stad ontvluchtten. Het valt aan te nemen dat burgers, die soldaten of officieren in huis had den, merendeels gebleven zijn. Ver trekken betekende huis en have on beheerd achterlaten. Indien het mi litaire gezag dit nodig achtte, wer den goederen uit die verlaten hui zen gehaald. Daarnaast werden ze door dieven bezocht. Het in brand schieten van de Gertrudiskerk heeft kennelijk wel de nodige paniek te weeggebracht: enkele slagers vluchtten zo overhaast, dat ze de geslachte dieren aan de haak ach terlieten. Folkers noteerde dat van de slagers alleen de gebroeders Hekmans uit de Lievevrouwestraat (Gulden Schild) en hun zwager in de stad waren gebleven. De klerk van de venduen (verkopingen) had eveneens de vlucht genomen. Mr. Jacob Johan Bracco nam deze functie tijdelijk waar. We zullen hem later nog tegenkomen. Door de vele beschietingen van de Fransen was het uiteraard slecht toeven in de stad. Er brak daardoor ook regelmatig brand uit. Op 15 juli werden alle burgers verzocht in hun voorhuizen zoveel als doenlijk was tobben en emmers water bij de hand te zetten. De brouwers moes ten vaatwerk voor het blussen be schikbaar stellen. Ook scheepszei- len werden verzameld om bij bran den te gebruiken. Het blussen van de branden was zeer problema tisch. Bij brand kwamen zeer wei nig arbeiders en zakkendragers op dagen om bij het blussen te assiste ren, mede doordat een aantal ge vlucht was. Eind juli werd onder zocht wie zich nog in de stad be vond. De nog aanwezige arbeiders, turfdragers en bierkruiers werden verplicht te assisteren bij de bran den, op straffe van intrekking van hun beroepserkenning. Op 11 au gustus werd bepaald dat er perma nent een bierkruier met paard en een kar met water op de Vismarkt gereed moest staan. De brandspuit meesters werd een extra beloning in het vooruitzicht gesteld. Deze belofte werd gestand gehouden: in 1749 werden diverse personen met ere vermeld, waaronder uit de Lie vevrouwestraat Hermanus Tennate, Jan Heldermans en Arnoldus van Latum. De laatste was helaas bij het blussen gesneuveld, zodat zijn weduwe de beloofde uitkering kreeg. Om enigszins veilig te zijn voor de beschietingen richtten veel mensen hun kelders in voor verblijf. Folkers schreef dat hij zijn kelders stutte en in de kamers aarde en takkenbos sen legde om de kelders bomvrij te maken. In de kelderkeuken richtte hij achter het eerste raam zijn stu deer- en schrijfkamer in. Achter het tweede raam plaatste hij de eettafel. De ruimte achter het derde raam was als koffie- en theekamer inge richt. Vele kogels en bommen trof fen ook huizen in de Lievevrouwe straat. Zo werd op 25 juli het huis van apotheker van Heemskerk (Wa pen van Schotland) getroffen. De bom sloeg in de kamer van gene raal Lely in en nam een deel van dit huis en het ernaast gelegen huis (4 Heemskinderen) weg. Ruiten, die niet uitgenomen en in de kel ders opgeborgen waren, sprongen stuk door de vele bominslagen. Er brak brand uit in Het Swart Kruijs en St Antony. Beide konden geluk kig tijdig geblust worden, al was de uiteindelijke schade nog aanzien lijk. Een kogel, die door het dak van de Ooievaar ging, nam ook een stuk van de voorgevel mee. Op 14 september richtten bommen nog een ravage aan in de Bruid op de Trappen en het klein Wapen van Engeland. Begin september be zochten enkele deftige dames en heren, onderweg van Amsterdam naar Middelburg, Bergen op Zoom om te kijken hoe het met de stad gesteld was. Folkers nodigde hen binnen uit. De dames durfden na het zien van de gevolgen van de bominslagen niet langer in de stad te blijven. Tegen half augustus heerste er schaarste aan levensmiddelen. Op 24 augustus beklaagde Folkers zich: Door de voortdurende be schietingen viel er weinig te slapen. Er was niet veel te eten; het weinige wat te krijgen was, was onsmakelijk Het verblijf in een onderaardse kel der maakte hem verdrietig. Overdag ging hij naar zijn kelderkeuken waar nog wat zonlicht kwam en bij 'stille buien' wandelde hij wat in de galerij. Eind augustus was er pro viand in overvloed. Teveel, zoals Folkers beschreef: 'De liefdegaven der Hollanderen en Zeeuwen wor den door de baldadige soldaten zoodanig misbruikt, dat niet alleen het rogge-, maer zelfs het tarweb rood ja de kaes, daer maer het min- 98 De Waterschans nr. 3 1997 Plattegrond Lievevrouwestraatsituatie confotm oudste kadastrale kaart, 1826. 99 ck>i.t~[rcn.\p- -pot: VC Fe t' in yXk jj"

Periodieken

De Waterschans | 1997 | | pagina 10