Op staande voet... benoemd! De Waterschans nr. 1 1998 het college van B en W 'eenige spoed in verband met de bevorde ring van de goede gang van zaken'. Vanwege de ernst van de zaak is op dezelfde dag de officier van justitie te Breda ingelicht. De gewezen secretaris ging tegen zijn ontslag in beroep. Hij be klaagde er zich in zijn verweer schrift van 4 juni 1925 tegenover G. S. over dat hij het oneens was met de wijze waarop het ontslagbesluit tot stand was gekomen. Zo zou de Raad niet zelfstandig tot een oor deel zijn gekomen maar gemanipu leerd zijn door het college. Ook de feiten, zoals in het besluit vermeld, zouden niet kloppen, met andere woorden hij vond zichzelf onschul dig, hetgeen hij naar eigen zeggen kon bewijzen. Burgemeester en wethouders ant woordden het college van Gedepu teerde Staten vrij uitvoerig op 18 juni 1925 en kwamen daarbij tot de conclusie onder andere dat: het verweer van de secretaris niet op reëele gronden was opgebouwd; noch de door B en W en de Raad uitgebrachte beschuldigingen ook maar op één punt waren weerlegd; dat door de heer Van Liempt in verschillende punten willens en wetens een voorstelling was gege ven die absoluut strijdig was met de waarheid. Zij verzochten ten slotte G.S. aan het raadsbesluit goedkeuring te verlenen. Later werd de burgemeester nog gehoord door G.S. In zijn repliek gaf hij nog voorbeelden hoe verschillende raadsleden vals waren voorgelicht door de gewezen secretaris, daar mee aangevend dat zo iemand moeilijk meer het vertrouwen gege ven kan worden. Hij adstrueerde het feit van ver trouwen nog met voorbeelden uit de literatuur waarin gedachten staan over de functie van gemeen tesecretaris. Zo zei hij: 'Over de be tekenis van den gemeente-secreta ris en over het vertrouwen, dat de secretaris moet genieten laat ik even Van Loenen en Van Poelje aan het woord': 'Overal en altijd is hij bij het voeren van het bestuur der gemeente behulpzaam en zijn hulp, voorlichting en bijstand zal zich ingetwijfeld in volle kracht doen gelden, niet bij de afwikkeling der door de bestuursorganen reeds afgedane, maar veeleer bij de ont wikkeling der aanhangige zaken. Veel zal hierbij afhangen van den invloed en het vertrouwen, welke hij heeft gekregen door zijn samen leven met de gemeentenaren en van zijn kennis etc.' De goedkeuring van het raadsbe sluit werd door G.S. verleend. De secretaris ging in beroep bij H.M. de Koningin op 8 augustus 1925. Ook dit beroep werd niet in gewilligd hetgeen hem op 21 sep tember meegedeeld werd door het Ministerie van Binnenlandsche za ken en Landbouw. Intussen werd er door justitie hard gewerkt om de zaak rond te krijgen. Op 7 december 1925 stond de zaak op de rol van de rechtbank te Breda. Na een lange zitting werd de zaak op 10 en 11 december daarop voortgezet. Aan het eind eiste de officier van justitie twee jaar gevan genisstraf en onmiddellijke gevan genneming omdat hij bang was dat verdachte het land zou ontvluch ten. De rechtbank ging met dit laat ste mee, de uitspraak zou op 17 de cember volgen. Het vonnis luidde 1 jaar en 6 maanden gevangenisstraf. Hiertegen ging verdachte in hoger beroep bij het Gerechtshof in Den Bosch. Dit diende op 15 februari 1926. Hier werd de bevestiging van het vonnis van Breda geëist. Nadat de uitspraak tot tweemaal toe was verdaagd viel op 29 maart 1926 het vonnis: één jaar en zes maanden met aftrek. De gemeenteraad had intussen ook niet stil gezeten. Bij raadsbe sluit van 31 juli 1925 was de com missie tot onderzoek waartoe op 22 mei besloten was, Commissie ad-hoc genaamd en bestaande uit vijf leden geïnstalleerd. Zij maakte haar rapport openbaar. In dit rap port werd geen blad voor de mond genomen. Zo stond er over de se cretaris: 'De secretaris heeft op schromelijke wijze de zaken hier in Bergen op Zoom behandeld als zouden we ons in een Russisch dorp bevinden, ver van iedere mo gelijkheid tot controle. -Hij kon weten dat de zaken niet in orde waren. -Hij kon weten dat alles eerstdaags bekend kon worden. -Hij kon weten dat de ontvanger in competent was. -Hij waagde het er dus op dat men zijn geknoei zou kunnen achterha len'. Ook het dagelijks bestuur uit die ja ren kreeg er flink van langs. Burge meester Hulshof en wethouder Ver linden werden niet voor kritiek ge spaard. Navrant feit is dat de op steller van het rapport A Juten is, eigenaar van een drukkerij die het blad 'De Avondster' uitgeeft en te vens gemeenteraadslid. Wethouder Verlinden is eigenaar van het blad 'De Zoom'. Beide he ren lagen elkaar als politicus en als persoon niet zo. Toch kreeg dit rapport geen staartje meer. Met het einde van de zaak Van Liempt keerde de rust van lie verlede terug in het Bergse stad huis. Ook dit gevaar kwam ze weer teboven, al bleef het lang onrustig. 4 De Waterschans nr. 1 1998 Door: Jos van Loon Wanneer de voorzitter van de ge meenteraad van Bergen op Zoom, burgemeester LAH. Peters, tijdens de gemeenteraadsvergadering van 27 november 1953 onder punt 31 van de agenda de aanbeveling voor de benoeming van een nieuwe ge meentesecretaris als opvolger van de heer JA van de Wouw aan de orde stelt, vraagt vanachter de colle getafel wethouder J.CAH Kuijpers het woord. Hij deelt de gemeente raadsleden mee, ten overstaan van een stampvolle publieke tribune, dat, 'waar hij, zoals de voorzitter en de leden van de Raad weten, deze positie ambieert, hij het beter acht niet deel te nemen aan de beraad slagingen en de stemming', waarop hij de vergadering verlaat. De gemeenteraad, die uit 23 leden bestaat en in september 1953 na de verkiezingen in mei van dat jaar is geïnstalleerd, wordt gedomineerd door de Katholieke Eenheidspartij met 13 zetels. Afgevaardigden uit de kring van intellectuelen, werkgevers en ambtenaren, middenstanders, tuinders, hoofd- en handarbeiders hebben vóór de verkiezingen een gezamenlijke lijst gevormd, waarbij het gemeenteprogram van de KV.P. als richtsnoer is genomen. De PvdA (3 zetels), Katholieke Nationale Par tij, voor de meer rechtse katholieken (3), WD (1), CHU/AR (1), lijst De Moor(l), en lijst Jimkes (1) bezetten de overige tien zetels. Reeds bij het aantreden van de nieuwe gemeenteraad wordt er bij de benoeming van de wethouders flink aan de politieke bel getrokken. De Katholieke Eenheidspartij wil het aantal wethouders van drie naar vier brengen. Fractievoorzitter Assel- bergs voert als argumenten aan dat de bevolking is toegenomen en door de steeds ingewikkelder pro blematiek specialisatie gewenst is en de taken een zodanige omvang heb ben genomen dat het college soms vergadert tot tegen het ochtendglo ren. Bovendien is de cumulatie van de functie van wethouder en burge meester in één persoon steeds meer ongewenst. De heer Asselbergs heeft tijdens het vooroverleg al wel laten blijken dat zijn meerderheidspartij prijs stelt op vier wethouders en wel uit zijn partij. De PvdA meent in de persoon van de heer Ratsma, dat voor een goed bestuur van de gemeente het nood zakelijk is dat verschillende maat schappelijke groeperingen van het college deel uitmaken en het daarom goed zou zijn de vierde wet houder uit de minderheid van de Raad te laten voortkomen. Immers in een goed functionerende demo cratie erkent men ook het recht van de minderheid. De heer Van Mechelen van de KNP betoogt dat de Eenheidslijst door een wethouder te aanvaarden uit een van de andere groeperingen kan bewijzen, dat zij zich niet te bui ten wenst te gaan aan machtsmis bruik. De heer Van Riesen van de WD had gedacht dat de Eenheidslijst tot het besef zou zijn gekomen dat ze meer gentleman zou zijn wanneer zij aan de minderheid met een breed gebaar de vierde zetel zou hebben aangeboden. Hij houdt het er op dat men liever geen pottekij- kers van de minderheid behoeft en ziet in de houding van de grootste partij eveneens een vorm van machtswellust die uit den boze is. Hij zal daarom stemmen voor drie wethouders. De heer Butijn van de CHU/AR vindt het een dwaze start van de Raad. Het kan toch niet zo zijn dat men nog leeft in 1900, toen men met de helft plus 1 het recht in han den had. Ook de minderheid dient volgens hem tot haar recht te ko men. In zijn repliek betoogt de heer As selbergs dat hij het gevoel heeft dat hij nogal bestookt wordt. Maar dat vindt hij niet zo vreselijk erg. Hij vindt het zelfs erg leuk; dat verle vendigt de discussie en geeft aanlei ding tot betere begripsvonning. Im mers, op wie zou de keuze moeten vallen, uil welke groep of welk groepje van de minderheid zou de 5 NB.(l) De artikelen van Christ Peters en Jos van Loon zijn geschreven n.a.v. het 50-jarig bestaan van de Vereniging van Gemeentese cretarissen in 1977 t.b.v. een jubileumboek 'En bracht de schare tot kalmte: bespiegelin gen over de gemeentesecretaris door de eeu wen heen', samengesteld door J. Cox. Den Haag 1997. Nadat deze artikelen aanvanke lijk geaccepteerd waren, verdwenen zij van wege de spreiding van onderwerpen als nog van tafel. (2) Deze publicatie van Christ Pe ters is zijn laatste bijdrage en wordt hier mede dus posthuum gepubliceerd. Drs. Christ HJ. Peters (Bergen op Zoom 1946) studeerde geschiedenis te Tilburg en aan de R.U. te Utrecht. Hij was sinds 1973 werk zaam in het archiefwezen, achtereenvolgens te Vlaardingen, Vlissingen en bij de Ge meentelijke Archiefdienst Bergen op Zoom. Hij publiceerde op het gebied van locale en regionale geschiedenis. In 1997 overleed hij volkomen onverwachts te midden van zijn archiefcollega's. Afb.l. Van links naar rechts: wethouder J. Knijpersburgemeester L. Peters, gemeente secretaris J. van de Wouw; staande van links naar rechts: de wethouders Broos en Havennans (Foto: GAB).

Periodieken

De Waterschans | 1998 | | pagina 4