HANDBOEK
De Waterschans nr. 3 1998
anderen de vaardigheid aan te le
ren. Daarom verzocht men een van
de zusters uit de congregatie van
de Franciscanessen van Roosen
daal, die in deze jaren een aan de
Hoogstraat gevestigde meisjes
school dreef en zich inmiddels 'het
bedrijf al eigen had gemaakt om
het later te kunnen onderwijzen,
deze vaardigheid anderen aan te le
ren (34). Waarschijnlijk zal deze
zuster de meisjes het spinnen heb
ben geleerd om later daarmee in
hun levensonderhoud te kunnen
voorzien. Het lijkt me onwaar
schijnlijk dat zij de mannen van de
koehaarspinnerij de vaardigheid
van het spinnen aanleerde.
De conferentie liet in ieder geval
een bekwaam ambachtsman van
elders komen 'om haar arbeids
krachten te leeren en te onderrich
ten' lezen we in een verslag uit
1899 (35).
Vrij spoedig bleek dat een tapijtfa
brikant in Breda bereid was de pro-
dukten af te nemen. Hierdoor gin
gen de Vincentianen hoop koeste
ren om op korte termijn een aantal
arme mannen 'eenige verdiensten'
te kunnen bezorgen.
Een speciale commissie 'voor het
Liefdewerk der Ambachten', be
staande uit de heren Sandeling,
penningmeester, J. Vermunt en se
cretaris Dekkers, gingen aan het
werk en van de zijde van de confe
rentie volgde het opstellen van een
lijst met personen: 'mannen die le
dig gingen die in de op te zetten
spinnerij aan het werk gezet zou
den kunnen worden' (36).
Het opstarten vergde natuurlijk wat
financiële middelen. Het beno
digde geld, ongeveer 70,-, werd
door de conferentie H. Maagd zelf
bij elkaar gebracht (37). Vanaf eind
december 1850 vond het spinnen
plaats in het Gesticht in de Engel
sestraat en wel onder toezicht van
een deskundige die de vrije kost en
2,- per week ontving. Het spinnen
gebeurde regelmatig door zo'n '10
mannen en jongelieden', van wie
enkelen de vaardigheid al snel on
der de knie kregen.
Ontvingen alle werkers dagelijks
een brood, alleen de ijverigsten kre
gen een premie in de vorm van kle
dingstukken (38). Aan het starten
van het spinnen waren voor som
mige behoeftigen duidelijke conse
quenties verbonden. Zo werden de
eerder genoemde broeders LaRoij
van de lijst der bezochte gezinnen
afgevoerd omdat zij weigerden het
spinnen te leren (39).
Mislukking
Al in maart 1851 bleek het spinnen
niet te leiden tot de verwachte re
sultaten. Oudere lieden hadden
moeite om de vaardigheid aan te
leren, terwijl jongeren die de vaar
digheid wel meester waren gewor
den 75 cent per week te weinig ver
dienden (40). In de algemene ver
gadering van 4 mei 1851 werd ten
overstaan van de leden uiteengezet
waarom het spinnen geen succes
was geworden en waarom de activi
teit in de zomennaanden slechts
op beperkte schaal voortgang zou
vinden. Als cruciale zaken golden
in deze: 'het moeijelijke van het
aanleeren, het vuile der bewerking
en de geringe verdiensten'. Rede
nen die behoeftigen die met het
spinnen waren begonnen er toe
hadden gebracht er niet mee door
te gaan (41). In het najaar van 1851
viel tenslotte het doek voor de
spinnerij. Want zelfs zij die de vaar
digheid oppakten leverden 'te
zwaar werk' af, wat waarschijnlijk
zijn reden vond in het meestal niet
zo vingergevoelige werk dat de
nieuwbakken spinners misschien
eens voordien hadden verricht.
Het project mislukte zeker dus ook
vanwege de mindere geschiktheid
van de arbeiders (42).
Financieel bezien sloeg de balans
voor dit project negatief uit: belie
pen de totale uitgaven van de confe
rentie 162,18 de ontvangsten daar
entegen bedroegen slechts 152,65
(43).
Op de algemene vergadering van
1899 bracht men over het spinnen
van koehaar het volgende verslag
uit: 'In den beginne viel de spinne
rij nogal wel in den smaak en onze
voorgangers deden al hun best den
lust erin te houden. Prijzen en pre-
ntiën werden daarom uitgeloofd
voor de beste werkers en iedere
werker kreeg 's avonds behalve zijn
loon nog een brood mede naar
huis. De meesten spanden zich
dan ook naar hun beste trachten in
maar het aanleeren der spinkunst
ging ook de meesten niet vlug van
de hand, zoodat de vorderingen,
welke gemaakt werden, vrij gering
waren en er tenslotte onder de wer
kers een tegenzin in dien arbeid
ontstond met het gevolg, dat
zoowel de huisvaders als de jonge
lieden het werk staakten, voorge
vende dat hun de bewerking te on
zindelijk was en het loon te laag,
doch naar onze overtuiging, lag het
te lage loon uitsluitend in hun on
bedrevenheid en traagheid. De
conferentie leed intusschen bij het
heele zaakje 25 a 30% verlies' (44).
Toch heeft men zich nog even af
gevraagd of een en ander niet meer
winstgevend te maken zou zijn
(45), maar blijkbaar zagen de Vin
centianen weinig perspectief.
Het rapen van mastproppen
Een totaal andere vorm van het
verschaffen van 'werk' aan haar be
hoeftigen introduceerde de confe
rentie H. Maagd in de zomer van
1851. Het betrof het rapen van
mastproppen oftewel dennenap
pels. Het ging hier om een activiteit
bedreven 'door personen die tot
geen ander werk bekwaam waren'.
Voor geraapte proppen ontvingen
de armen in de zomer een laag be
drag, terwijl het uitventen van de
appels in de wintermaanden, wan
neer zij dienden als brandstof, de
nodige winst moest opleveren (46).
Financieel bezien leverde echter
ook deze activiteit in de jaren 1851-
1854 geen goed resultaat op. De
uitgaven If 22,05) overtroffen na
melijk de opbrengst 18,85). Hier
bij moet wel bij opgemerkt worden
dat van de 135 zakken proppen die
waren verzameld er slechts 82V2
werden verkocht (47).
De inkomsten en uitgaven zijn
goed af te lezen vanuit een nog be
staande lijst van de ontvangen en
geleverde mastproppen in 1851
(48). Daarbij bevinden zich tabel
len van geleverde zakken en hoe
veel zakken er a 0,25 werden uit
betaald. Geregistreed zijn de na
men van de leden van de Vincenti-
usvereniging, datum, naam van de
persoon die geleverd heeft, aantal
geleverde zakken, hoeveel ontvan
gen en de totale ontvangst. We we
ten ook nog hoe de situatie een
paar jaar later was. In 1854 lever
den de 109 zakken met mastprop
pen 16,35 op; de uitgaven be
droegen 1,60, zodat de zuivere
opbrengst 14,75 bedroeg (49). Al
bij al was ook dit liefdewerk geen
succes.
Thuiswerk voor Asselbergs
In de algemene vergadering van 8
december 1853 kwamen de veel
vuldig door de bezochte gezinnen
geuite 'groote Klagten over de
106
De Waterschans nr. 3 1998
geringe verdiensten door gebrek
aan werk' aan de orde. Een situatie
die de conferentie klaarblijkelijk
moeilijk zelf kon veranderen, al ver
scheen er eind 1853 weer een licht
puntje (50). De gebroeders Assel
bergs, in het dagelijks leven voor
aanstaande fabriekseigenaren, pre
senteerden de conferentie een plan
dat behoeftige huisgezinnen thuis
werk in het vooruitzicht stelde. Het
werk bestond uit 'het plakken van
Vodden'. Al naar gelang de grond
stof en de handigheid van de thuis
werkers kon dit werk zo'n f 1,50 tot
f 3,- opleveren. Althans zo spiegel
den de heren Asselbergs het voor.
Het was een situatie die toch weer
hoop leek te bieden voor de toe
komst. De conferentie besloot dan
ook om gezinnen waarin werkloos
heid heerste of waarin men enige
vrije dagen had, te adviseren dit
werk aan te nemen (51).
Maar ook dit werkverschaffingspro
ject mislukte. Het jaarverslag van
de conferentie over 1854 vermeldt:
'In plaats van aanwakkering, ver
mindert van lieverlede de lust voor
dit werk en houden zich nog
slechts enkele personen daarmede
bezig' (52). In de algemene verga
dering van 1899 meldde men dat in
1854 de lust tot plukken en knip
pen 'bij onze luidjes' allang uit was
(53).
In 1856 is er blijkbaar nog eens een
poging ondernomen een werkin
richting in Bergen op Zoom van de
grond te krijgen, maar het schijnt
niet gelukt te zijn. Onder de arme
mensen bevonden zich geen ge
schikte krachten en er waren geen
goede afnemers van de producten
(54).
Vervolg liefdewerk
De mislukkingen bij het liefdewerk
werkverschaffing heeft de Vincenti-
usvereniging zeker in een impasse
gebracht. Het enthousiasme van de
Vincentianen voor de liefdewerken
in het algemeen begon te verflau
wen. Op het gebied van de hulp
verlening ontstond hierdoor het
begin van een leegte. De liefdewer
ken die wel doorgang vonden, kre
gen na verloop van tijd een zoda
nig routine-karakter dat slechts een
klein aantal Vincentianen hierbij
betrokken bleef (55). Bij de Vincen-
tiusvereniging in het algemeen
brak er omstreeks 1870, toen er een
leegte ging ontstaan in de hulpver
lening, een periode van bezinning
aan, hoewel het strakke reglement
van de vereniging niet veel ruimte
bood tot nieuwe ideeën of plannen
(56). Daarom richtte men zich op
dat moment meer op de zelfheili
ging met als belangrijkste middel
het bezoeken van de armen (57).
Toen de conferentie met de werk
verschaffingsprojecten stopte, hield
men zich nog wel bezig met hier
en elders een passende werkring te
zoeken en in sommige gevallen
'hun middelaar te zijn bij den pa
troon of werkgever' (58). In enkele
plaatsen in ons land ontstond in ie
der geval ook het Liefdewerk Be
roepskeuze, zoals in Den Haag en
Rotterdam, waar dit werk werd on
dergebracht bij het RK Bureau
voor beroepskeuze. Het betekende
beroepskeuze, en voorlichting door
katholieken aan katholieken (59).
Overigens was het wel zo dat, als
uitzondering, de Vincentiusvereni-
ging in Den Bosch na 1901, nog
wel doorging met werkverschaf
fingsprojecten. Een daar speciaal
ingestelde commissie kwam tot de
conclusie dat: 'De geest des tijds is
veel veranderd. Wat vorige jaren
faalde, kan thans lukken. De tegen
woordige tijd is rijp voor heivor
ming op sociaal gebied, waaraan
het verleden zelfs niet dacht' (60).
YEREEMGHG YW DEN II. YISCEÏTIBS VW PALLO.
's <&rai)cnl)a\jr,
BUK EAU BUK VKKEENHilNG.
OCTOBER 1816.
Afb.6. Jarenlang vormde het Handboek van de Vincentiusvereniging de leidraad voor
de leden voor al hun liefdewerken. Hier een afbeelding van het eerste handboek uit
1846.
107
DER
Ik zeg 11 voorwaart.oo dikwijls als gij dit uan
ecu van deze mijne minste broederen gedaan
hebtroo hebt gij 't Mij gedaan. Mutth. \.V\ 10.