De Waterschans nr. 3 1998
Afb.3. De stokerij aan de Lindenbaan halverwege de Hooglmisstraat en het
Roskamstraatje. Op de foto de smalle strook links van de letter P (foto: GAB).
aangeschreven. Zowel de Israëliti
sche als de Ned. Hervormde Ge
meenten lieten weten geen bezwaar
tegen de verkoop te hebben. An
ders lag het bij de Evangelische
Lutherse en de Rooms-katholieke
Gemeenten. De bisschop van
Breda liet weten na nauwkeurig on
derzoek en rijpe overweging tegen
de verkoop te zijn. Eenzelfde ant
woord gaf ook de Evangelische
Lutherse Gemeente.
Duidelijk is dat de firmanten het
verloop van de procedure niet heb
ben afgewacht. Op 4 juni kocht
men voor 600 van de meestertim-
merman Franciscus Somers een
gedeelte van het perceel kad. sec. G
nr. 1771 aan, bestaande uit een
schuur of loods en een eif, staande
en gelegen achter de tuin van de
kopers met een ten westen daarvan
gelegen strook grond. Dit perceel
werd in het zuiden belend door de
heer Jacobs, in het westen de Lin
denbaan en Hubertus Dietvoorst
en in het noorden de heer Feber.
De grootte was 6 roeden 40 ellen.
Zeventien dagen later kocht men
voor 800 van de bouwman Hu
bertus Dietvoorst gedeelten van de
percelen kad. sec. G nrs. 1510 en
1772 aan, in totaal groot 22 roeden
en 114 ellen.
Hinderwetvergunning
Op 16 juni vroegen de firmanten
toestemming om een branderij te
mogen oprichten en liefst zo snel
mogelijk want de tijd dat deze in
bedrijf moest zijn gesteld begon ras
te naderen. Een ietwat cryptische
omschrijving. Hij kan echter wor
den verklaard als men weet dat de
verwerking van beetwortelen tot al
cohol, althans tot ruwnat, alleen in
de maanden oktober-maart met
succes kon plaatsvinden. Het ruw
nat werd verder gedistilleerd (ruw-
nat-enkelnat-bestnat) totdat het ge
wenste alcoholpercentage was be
reikt, maar dit kon nog enkele
maanden worden uitgesteld.
De hinderwetprocedure leverde
geen enkel probleem op. Bij deze
vergunningen werd gekeken naar
het eventuele gevaar en overlast. In
het gemeentearchief is hierover
nauwelijks iets terug te vinden. Op
verzoek van Gedeputeerde Staten
werd een publieke bekendmaking
opgehangen dat aan de Lindebaan
een branderij werd opgericht zon
der gebruik te maken van een
stoommachine. Er werd door nie
mand bezwaar ingediend. Door
Gedeputeerde Staten van Noord-
Brabant werd dan ook op 10 juli
1855 nr. G 18 aan de comparanten
toestemming verleend een beet
wortelbranderij 5e klasse aan de
Lindenbaan wijk J nr. 50 op te rich
ten.
Stookvergunning
Anders lag het bij de vergunning af
gegeven door de dienst in- en uit
voerrechten en accijnzen. Hier ging
het om de verrekening van de ver
schuldigde belasting. Voordat de
laatste vergunningaanvraag in be
handeling werd genomen, moest
een 'hinderwetvergunning' zijn af
gegeven. Omdat er slechts enkele
beetwortelbranderijen in Neder
land bestaan hebben, is er door de
dienst accijnzen veel aandacht be
steed aan de werkwijze en de in
richting. De bedrijfsarchieven zijn
vermoedelijk alle verloren gegaan,
maar vanuit een onverwachte hoek,
namelijk belastingstukken, kan toch
een stukje van de sluier worden op
gelicht.
Beetwortelbranderijen hadden net
als de branderijen die graan als
grondstof gebruikten zich te hou
den aan de wet uit 1822 op het bin
nenlands gedistilleerd, vervangen
door de wetten van 1855 en 1862.
In de wet van 28-12-1855 nr. 103
werd het begrip branderij 5e klasse
omschreven. Dit waren branderijen
of stokerijen die grondstoffen ge
bruikten uit vruchten of andere
specie, behalve uit meel, spelt,
rogge, gerst, haver of mais, onver
schillig of er wel of geen zoge
naamde beslagbakken gebruikt
werden. Er mocht maximaal 2x/i
pond gerst- of havermeel, per keer
dat er beslag werd aangemaakt,
met de gebruikte grondstof ver
mengd worden. De ruwketels in
deze klasse moesten een inhoud
van minimaal 75 kannen (liters)
hebben en de beslagbakken voor
zover aanwezig minimaal 6 vaten
(600 liter) (9).
In 1858 besloot minister Van Bosse
tot een nieuwe wet op het binnen
lands gedistilleerd waarin de bepa
lingen overeenkwamen met de
vooruitgang van de techniek en de
gebruikte grondstoffen zonder de
nijverheid te benadelen. Het wets
ontwerp onderscheidde drie soor
ten branderijen. De derde soort ge
bruikte granen noch aardappelen,
maar andere grondstoffen. Het ging
hierbij om branderijen experimen
teel van aard en waarover niets fei
telijk bekend was. In de memorie
van toelichting schreef de minister
ondermeer '...er worden thans
proefstokingen verrigt in stokerijen
van gedistilleerd uit beetwortels en
uit meekrapsappen...'. De Commis
sie der Rapporteurs schreef op 6
september 1859 dat een beetwor
telbranderij al werkte en dus geen
sprake was van alleen maar proef
nemingen. In het gewijzigde wets
ontwerp van 1860 is sprake van een
garancinewaterstokerij (dus op ba
sis van meekrap) en twee beetwor-
86
De Waterschans nr. 3 1998
telstokerijen. Over de laatste twee
schreef Van Bosse '...het laat zich
niet aanzien, dat die hier ter lande
een grote uitbreiding verkrijgen, in
tegendeel schijnt het eerder aanne
melijk, dat het stoken van gedistil
leerd uit beetwortelen geheel zal
worden opgeheven...' (10) Profeti
sche woorden die al snel waarheid
bleken. De Goese, Bergen op
Zoomse en Wageningse brande
rijen hadden in 1859 al de poorten
gesloten, de Culemborgse brande
rij hield het tot midden jaren zestig
uit. Voor wat betreft de Doetin-
chernse en Maastrichtse bedrijven
is mijn onderzoek nog niet afgeslo
ten. Door de minister van Finan
ciën werd toestemming verleend
tot het nemen van proefnemingen
onder de voorwaarden zoals op 4
januari 1855 opgelegd aan E Ver
meulen en J.B. Boudier Co. te
Steenbergen. Dit laatste bedrijf dis
tilleerde alcohol uit het afvalwater
dat bij de bereiding van meekrap
overbleef.
Werkwijze
Over het wel en wee van dit soort
bedrijven was bij de dienst accijn
zen weinig tot niets bekend. In Ne
derland waren slechts enkele amb
tenaren ter zake kundig en deze
werden dan ook ter plaatse gesta
tioneerd wanneer de proefnemin
gen plaatsvonden. Hierbij werd
vastgesteld wat de te verwachten
opbrengst was bij een bepaalde
hoeveelheid grondstoffen, welke
werktuigen gebruikt werden en
hoelang het totale distillatieproces
in beslag nam. Aan de hand van de
resultaten werd vervolgens besloten
of de branderij een (doorlopend)
abonnement kreeg, nodig om de
vereiste accijnzen te kunnen verre
kenen. Men ging hierbij uit van een
vooraf bepaalde minimum-maxi
mum trek (12). Wanneer een abon
nement niet verstrekt werd omdat
uit de proefnemingen te weinig viel
vast te stellen, was steeds een lang
durig touwtrekken tussen de bran
derij en de dienst accijnzen het ge
volg.
Nu is voor de Bergen op Zoomse
branderij door de uit Maastricht af
komstige roeier J.L. de Weelde een
uitvoerig verslag opgemaakt van de
proefnemingen in de tweede helft
van 1855. De Weelde sprak van een
geheel nieuwe tak van nijverheid in
ons rijk. Aan de hand van zijn ver
slag is blijkbaar een abonnement
aan het bedrijf verstrekt. In de ove
rige door mij onderzochte bedrij
ven is nooit sprake geweest van het
afgeven van een abonnement, sim
pelweg omdat de proefnemingen
altijd teleurstellende resultaten op
leverden en dus de opbrengst niet
geschat kon worden.
De Weelde beschreef het gebruikte
procédé zeer uitvoerig. Het is de
enige keer dat ik de werkwijze van
een Nederlandse beetwortelbran
derij ben tegengekomen. Ik heb het
getracht zoveel mogelijk te vereen
voudigen en het over te zetten in
meer gangbaar Nederlands, al blijft
het zo nu en dan enigszins cryp
tisch.
De beetwortels werden eerst gewas
sen en vervolgens in een snijmolen
gesneden tot reepjes van 5 mm
breedte, 2 mm dikte en van ver
schillende lengte. Deze reepjes
werden vervolgens in drie onder de
snijmolen staande ijzeren kuipen
(inhoud van 550 liter) gestort.
Koperen pijpen voorzien van kra
nen verbonden deze kuipen met de
beslagbakken. De kuipen waren
voorzien van twee losse bodems.
Hier tussen in werden de reepjes
gestort. Het doel van deze bodems
was de 'zuivere aflating en gelijke
lijk opbrengen van het vocht' wan
neer de kuipen gevuld werden. In
een continu proces werden de kui
pen gevuld met kokend water ver
mengd met enig zwavelzuur. Men
begon 's morgens om 6 uur met
het vullen van de kuipen nrs. 1 en
2, elk met 250 kilo reepjes beet
wortel. Na een uur waren beide
kuipen gevuld en werd kuip nr. 2
afgetapt op een beslagbak. Dit her
haalde men net zolang tot er 260
liter in de beslagbak was gelopen.
Ondertussen was ook kuip nr. 3 ge
vuld en werd kuip nr. 1 weer afge
tapt. Dit proces werd steeds her
haald, waarbij uiteindelijk elke kuip
drie zogenaamde treksels ople
verde en de beslagbak was gevuld.
Het vullen van een beslagbak
duurde een dag. Wanneer een be
slagbak was gevuld, kon de gisting
worden opgestart. Om te voorko
men dat het beslag over de bak zou
rijzen, werd de bak niet tot de rand
toe gevuld. Om het gisten, wat
's nachts plaatsvond, te bevorderen
werd 21/2 pond goede droge bier-
gist aan het beslag toegevoegd. De
volgende morgen werd om 5 uur
de inhoud van de beslagbak voor
de helft overgebracht naar een
tweede beslagbak. De twee nu voor
de helft gevulde gistende bakken
werden tegelijkertijd vervolgens ver
der aangevuld met 'een zacht vloei
ende straal' suikersap uit de uit-
slagkuipen, waarbij voorkomen
moest worden dat de gisting ver
stoord werd. Een beslagbak liet
men verder met rust zodat de gis
ting (duur circa 48 uur) zich onge
stoord kon voortzetten. De tweede
beslagbak werd echter voor de helft
geleegd in de derde beslagbak, etc.
Was dit proces eenmaal in gang ge
zet, dan kon elke dag een beslag
bak worden afgestookt en werden
twee beslagbakken gevuld. De gis
ting was weliswaar regelmatig, maar
ging 'met meerdere omstuimigheid
dan in eenig andere branderij' ge
paard. Dit laatste slaat terug op de
graan- en aardappelbranderijen.
Om te voorkomen dat het beslag
over de rand van de beslagbakken
heen gistte, werd het schuim de ge
hele dag en avond door met be
hulp van een borstel en zeepnat
'gebroken'.
De Weelde merkte op dat 'door de
samenstelling der werktuigen een
grote afwijking van de gewone hier
ten lande' afstoken sprake was. De
distilleertoestellen van Champon-
nois waren ingericht om het beslag
direct tot spiritus af te stoken (13).
Er werd gewerkt met Champonnois
procédé, zij het een vereenvou
digde versie. Men begon 's mor
gens om 5 uur met het aanleggen
van vuur onder de ketel terwijl een
deel van het beslag uit een beslag
bak werd overgepompt naar een re
servoir geplaatst boven de toestel
len. Vanaf 6-6.30 uur kon de eerste
alcohol onder de ketel worden af
getapt.
Binnen de branderij stonden vier
beslagbakken, elk met een bruto in
houd van 2.563 liter en netto 2.307
liter opgesteld.
Dat de weersomstandigheden een
grote rol speelden tijdens het distil
latieproces blijkt uit de gegevens
over de 16-20 december 1855.
Door de strenge winterkou verliep
de gisting langzamer en was uitein
delijk ook de opbrengst minder.
Om een voorbeeld te krijgen van
de opbrengst. Op 16 december
werd 2.250 kilo beetwortels ver
bruikt, op 19 december afgestookt
had men 1.052 liter gedistilleerd.
De opbrengst per netto vat beslag
bedroeg 8,3 liter, per 100 kilo beet-
87
i