De Waterschans nr. 1 1999 AJb.l. Dwarsdoorsnede door de Capelvest in de Koepelstraat. a de aanzet van de aarden stadswal, b akker uit de 12de en 13de eeuw. Het puin in de gracht is gerasterd weergegeven; daaronder de stortlagen van schoon zand, waarin het kanon werd gevonden. chine, om op een eenvoudige ma nier een doorsnede van de gracht en de wal in beeld te krijgen. Van wege ruimtegebrek en instortings gevaar moest dit in twee etappes gebeuren. Boven verwachting wer den de hellingen van de beide grachtkanten teruggevonden. De gracht bleek precies 22 meter breed te zijn geweest. Ondanks het feit dat de ondergrond van het ter rein in 1896 flink omgewoeld was, onder ander voor de bouw van een keldertje, konden de grachttaluds tot een behoorlijke diepte gevolgd worden. De hellinggraad bedroeg ongeveer 35 graden. De bodem van de gracht kon jammer genoeg niet bereikt worden, ook niet met grondboringen. We kunnen de diepte alleen schatten aan de hand van de hellinggraad en door te ver gelijken met tekeningen uit de 17de eeuw. Vermoed wordt dat de bodem op 41/2 meter onder het toenmalige loopoppervlak lag. Dat loopniveau lag destijds ongeveer 1 '/2 meter lager dan thans het geval is. Om de grachtbodem terug te vinden zou je nu dus minstens 6 meter diep moeten graven. Op het kleine perceel was dat onverant woord. Opvallend was dat de breedte van de gracht vrijwel overeenkwam met de breedte van de oudste aarden wal, zoals die in de Kloosterstraat werd opgegraven. Gracht en stads wal samen waren 44 meter breed. Uit geschreven bronnen is bekend, dat de gracht op dit punt Capelvest of ook wel Peerdenvest genoemd werd. De eerste naam was afgeleid van de Kapelmolen die in de buurt van de Johannesstraat stond, de tweede van het Peerdenkerkhof, de naam voor de buurt rond de Lin- debaan (3). Overigens was het van wege de grote hoogteverschillen onmogelijk om permanent water in de Capelvest te laten. Zo werd zij door Van Deventer als een droge gracht afgebeeld. In het begin van de 17de eeuw werden delen van de stadsgrachten dieper uitgegraven en gecompartimenteerd met dam men of 'beren', waardoor het inla ten van water vergemakkelijkt werd. Van een eventueel verdiepen is bij het opgegraven stuk echter niets gebleken. De stadswal In de richting van de Koepelstraat was nog een klein gedeelte van de aarden stadswal zichtbaar, een in drukwekkende kunstmatig opge worpen wal van zand en leembrok- ken, die de volledige straatbreedte in beslag nam inclusief de huizen aan de noordzijde van de straat. Nog juist was de 'teen' van de wal te zien, met dezelfde hellingshoek als de grachtkant. Net als in de Kloosterstraat is het ook hier rnoei- Afb.2. Doorsnede door de gracht in de Koepelstraat. 4 De Waterschans nr. 1 1999 lijk om de precieze hoogte van de aarden wal te reconstrueren. Ge schat wordt een hoogte van vier meter. Er stond naar alle waar schijnlijkheid een houten pallis- sade bovenop. In het begin van de 14de eeuw werd in het tracé van de wal een stenen muur gebouwd, die gede tailleerd werd weergegeven op de kaart van Jacob van Deventer. Op basis van deze kaart zou de muur ter hoogte van de stoep van de Koepelstraat gelopen hebben en dus gebouwd moeten zijn op de overgang van de wal naar de gracht. Dit is ook de meest logische plaats, omdat het zandlichaam van de kunstmatig opgeworpen wal een veel minder solide fundering bood dan de oorspronkelijke ondergrond en de muur op deze manier van binnenuit extra bescherming kreeg (4). Helaas is er binnen de opgravings- put geen spoor van een stenen muur teruggevonden. Wel werden er in de gracht steenresten gevon den die mogelijk van de (deels) af gebroken stadsmuur afkomstig wa ren. De ouderdom van de wal Tot grote verrassing bleek de aar den wal niet te zijn opgeworpen op een nog 'maagdelijk' en ongerept terrein, maar op een oude akker, precies zoals dat ook in de Kloos terstraat het geval was. Aan de zijde van de Koepelstraat werd een 60 centimeter dik pakket van zwarte teelaarde gevonden dat was ont staan door jarenlange bemesting met stalmest, vuil en heideplaggen. Dankzij de vele scherfjes die erin zaten kon de akker gedateerd wor den in de 12de en het begin van de 13de eeuw. In de 13de eeuw was het beboeren abaipt gestopt en had men een klein walletje van hei deplaggen gebouwd, een zoge naamde 'tuinwal'. Die tuinwal diende om vee, mogelijk schapen, bijeen te houden. We zien in feite op deze plaats precies dezelfde ontwikkeling als op het terrein in de Kloosterstraat: een oud akkerge- bied aan de rand van de voorstede lijke kern van Bergen op Zoom, in gebruik in de 12de eeuw en de eer ste helft van de 13de eeuw, werd rond het midden van die eeuw om gevormd tot een weide die met tuinwallen in percelen was ver deeld. In de tweede helft van de 13de eeuw volgde de aanleg van de cirkelvormige stadswal, waarbij aan het agrarisch gebruik definitief een einde kwam. De vondst in de Koepelstraat be vestigde dus de eerder geschetste ontwikkeling. Helaas kon ook hier de datering van de oudste wal niet preciezer bepaald worden dan de periode 1275-13 00. De grachtvulling De roerige jaren zeventig en tachtig van de 16de eeuw, gevolgd door het beleg van de stad van Spaanse zijde in 1588, leidden tot noodza kelijke verbeteringen aan de ves tingwerken. Na de bouw van enkele schanzen en bolwerken aan de poorten volgde op het einde van de 16de eeuw de aanleg van di verse bolwerken aan de lange on beschermde delen van de stads muur. In 1597 gaf de stad opdracht tot het opwerpen van het Belvedère bolwerk in de Capelvest tussen de kruittoren nabij de Gevangenpoort en de Bospoort. Het bolwerk werd in 1610 zowel Bellevedère als Handboogpunt genoemd, naar het Handboogschuttershof bij de Lin- debaan (5). Het was zoals de an dere werken uit die tijd geheel in aarde opgetrokken. Van Coehoom vormde het bolwerk na 1700 om tot het bastion Belvedère, onder meer door vergroting en de bouw van stenen flankmuren. Het opgravings terrein lag precies in het midden van het voormalige bolwerk of bas tion. Bij de opgraving is gebleken, dat de gracht in één keer werd volgestort met schoon zand, puin en scher ven. Deze tekenden zich als dikke lagen af in de doorsnede. Vennoe- delijk werd eerst vanaf de landzijde schoon zand in de gracht gescho ven en daarna vanaf de stadszijde het puin. De massaliteit van de la gen baksteenpuin, dakpannen en potscherven wijst op het opruimen van verwoeste en deels gesloopte huizen in de stad. Volgens de pre dikant Jacobus Baselis waren er in de periode 1579-1590 meer dan 500 huizen verwoest, door oorlogs handelingen en door soldaten, op zoek naar brandhout en bruikbare metalen. De demping van een stuk gracht bood waarschijnlijk een goede gelegenheid om een deel van de rommel weg te werken. Ook de vele fragmenten van kapot huis raad (aardewerk, majolica, steen goed en dergelijke) passen in het tijdvak 1575-1600. Een opvallende vondst is een fragment van een vloertegeltje, afkomstig uit de kapel van het Markiezenhof. Binnen de stortlagen werd ook een grote con centratie van pottenbakkersafval gevonden. Zelfs de pottenbakkers hadden deze kans aangegrepen om hun overtollige materialen kwijt te raken. Een kanon In de stortlaag van schoon zand in de gracht werd een niet alledaagse vondst gedaan. Op vrij geringe diepte kwam een langwerpig, zeer geroest metalen voorwerp tevoor schijn, dat bij nadere inspectie een gietijzeren loop van een kanon bleek te zijn. Het voorwerp was met het laatste dempingszand in de gracht gescho ven. De ruim 500 kilogram zware loop werd met de graafmachine ge licht en voor reiniging naar het de pot vervoerd. Na eeuwenlang verblijf onder de grond was de loop bijna twee keer zo dik gezwollen door roestvor- ming. Na overleg met een specialist in metaalrestauratie werd het kanon door geduldig hameren, kloppen en borstelen helemaal ontdaan van zijn dikke roestkorst. Daarna werd het enige malen geïmpregneerd met tannine, om de nog aanwezige roest te neutralise ren. Tijdens dit werk kwam de oor spronkelijke vorm weer goed te voorschijn, met de sierlijke ringen en de beide tappen, waarmee de loop destijds op het affuit veran kerd lag. Bij het zundgat werden de letters T en G in hoogreliëf zicht baar; daarboven de rest van een kroontje. Het kanon heeft een lengte van 185 centimeter en een tamelijk smalle mondopening van 5V2 centimeter. Voor een verdere toeschrijving en identificatie van het geschut werd contact opgenomen met het leger museum in Delft en vervolgens met een expert in Engeland (6). Herkomst en ouderdom van het kanon Volgens de Engelse deskundige werd het Bergse kanon gegoten door Sir Thomas Gresham in de periode tussen 1574 en 1597 in zijn wapengieterij in het plaatsje May- field in Sussex. Thomas Gresham was eerder werkzaam geweest in 5

Periodieken

De Waterschans | 1999 | | pagina 4