De Waterschans nr. 1 1999 breedte te kunnen geven voor het binnenrijden van de oogstwagens. Bij nieuwere schuren verdween het ankerbalkgebint en werd aan beide zijden de constructie met dekbalken toegepast (3). Aldus zijn te onderscheiden het dek- balkgebint en het ankerbalkge bint. Daar het gewenst was het middendeel van de schuur zo breed mogelijk te houden en de spatkrachten van de kapconstruc tie naar buiten op te vangen werd op de stijlen een dwarskoppeling aangebracht, die bestond uit een dwarsbalk die met de kop van de stijlen werd verbonden. Op de zandgronden in Nederland werd een constructie ontwikkeld, waarbij de horizontale dwarsbalk niet op de kop van de stijlen werd gelegd maar werd verankerd lager in de stijlen. De aldus mogelijk gemaakte verbreding van de boer derij was aanvankelijk beperkt tot het huismidden. Het resultaat was een éénbeukige boerderij. Na 1300 moet de éénbeukige boerderij zijn uitgebreid met aan leunende zijruimten, z.g. zijbeu ken. Doordat de hoofdconstructie van de schuren ging berusten op een gebint, een samenstel van houten balken, ontwikkelde zich een zo danig stevige constructie dat het niet meer zoals voorheen zijn ste vigheid behoefde te ontlenen aan verankering in de grond, maar op stenen voeten kon worden ge plaatst. Waar tevoren boerderijgebouwen hooguit ongeveer tachtig jaar meegingen door rot aan de voet, werd nu de leeftijdsduur bij een goed onderhoud vrijwel onbe perkt (4). De schuur van 't Lindeke De schuur meet 26 x 17,50 m. Het woonhuis is zuidelijker geplaatst ten opzichte van de as van de schuur, hetgeen noodzakelijk is om de inrijdeur aan de oostzijde niet te blokkeren. De afstand tussen schuur en woonhuis bedraagt oor spronkelijk 4,5 m, en thans na de uitbouw van het woonhuis 1,20 m. Het dak van de schuur is een wolfsdak, dat zich kenmerkt door een hellend dak aan beide kops- einden. Het dak is geheel met riet gedekt (5). De schuur is uitgevoerd als een vierbeukige schuur en is vijf ge bintvakken lang. Er zijn geen telmerken aangetrof fen op de gebinten en de spanten. 12 De Waterschans nr. 1 1999 El 0 El EI El Hieruit kan mogelijk geconclu deerd worden dat men de onder delen van de gebinten ter plaatse heeft gemaakt. Wel zijn er telmer ken aangetroffen op de schoren, die pas na het oprichten van de gebinten worden toegevoegd, en op de aansluiting van de horizon tale tussenregels op de gebinten. Deze telmerken zijn alleen aange troffen op de regels tussen de ge binten en niet op de regels die de gebinten met de eindgevels ver binden. Hieruit wordt afgeleid dat de regels die zich aan de kopse kanten van de schuur (in het eer ste en het laatste gebintvak) aan weerszijden van de doorrit bevin den van een latere datum zijn, nu deze geen telmerken vertonen. Alle wanden zullen van oorsprong gepotdekseld zijn geweest met houten planken. In 1968 was de noordwand vervangen door een baksteenmuur met afwisselende deuren en vensters. Later zijn deze deuren en vensters dichtge metseld. In 1968 waren er in de westgevel nog vier staldeuren. Hiervan is thans alleen de meest noordelijke aanwezig. Het gedeelte met de drie andere deuren is vervangen door een nieuwe houten bekle ding met een houten schuifdeur. De zuidwand is nog geheel van hout. Aan de onderzijde bevindt zich een zeer lage voetmuur van baksteen. Wel is aan de binnen zijde een voorzetmuur van beton blokken opgetrokken. In de oostwand bevindt zich aan de noordelijke zijde een deur, die oorspronkelijk moet worden ge acht gezien de plaatsing van het woonhuis uit de as van de schuur. De oorspronkelijke indeling was in 1968 nog aanwezig, en bleek te zijn zoals deze in West-Brabant vaker voorkomt: met een langs deel terzijde in de middenbeuk. Dit schuurtype wordt echter niet een 'Vlaamse schuur' genoemd zoals in de omschrijving volgens de rijksmonumentenlijst wordt vermeld. De echte Vlaamse schuur heeft de langsdeel in de zijbeuk en niet aan de zijkant van de middenbeuk zoals hier het ge val is. Tevens heeft de Vlaamse schuur een ander constructieprin cipe, namelijk met een overste kende gebintbalk aan de zijde van de langsdeel. In verband met de laatstelijke in richting als stierenmeststal is de oorspronkelijk indeling verdwe nen. De stallen waren in de zij beuken en in de brede midden beuk ondergebracht. De dieren stonden gestald met de koppen naar de deel en een voergoot be vond zich net achter de gebintstij len. Achter de dieren langs de wanden liep een grupgoot voor afvoer van de mest. De houtconstructie van de schuur is nog compleet en in goede staat aanwezig en vormt daarmee een fraai voorbeeld van een 18de eeuwse houtconstructie. Noten 13 Afb.3. Ankerbalkgebint. Afb.4. Doorsnede door de Vlaamse schuw: AJb.5. Plattegrond van Vlaamse schuur met houten wanden. Links de brede langsdeel Verklaring woorden: Gording: dwarshout dat dient tot koppeling van twee gebinten, van een rij palen enz. Korbeel: schoorbalkje dat dient om de ver binding van een horizontale balk met een stijl of spant te versterken en dat daarom met pen en gat of met tanden in die stijl en balk is gewerkt. Lessenaarsdak: dak be staande uit één hellend vlak. Muldenpan: verbeterde soort van dakpan, platte dakpan met kop- en zijsluiting. Schoor: steunbalk. Spatkracht: horizontale kracht die het voet- punt van een schuine balk op de onder steuning uitoefent. Wolfdak: schilddak: dak dat uit vier schuine vlakken (schilden) be staat. (1) Nescio. Natimrdagboek. Verzameld Werk deel II. Nijgh van Ditmar, (2) Stichting Historisch Boerderij Onderzoek, rapport 18, Arnhem 1997; (3) Maaskant/Post. Woon boerderijen. Waanders, 1980 p. 26/27; (4) Hendriks. Brabantse boerderijen. Kempen, 1994 p.23; (5) Het dak van de schuur is eind februari dit jaar ingestort.

Periodieken

De Waterschans | 1999 | | pagina 8