De Waterschans nr. 2 1999 Afb.2. Het afnemen van de ijzeren raamkorven, 2 september 1963. van de restauratie op 4 miljoen gul den. Wat het uiteindelijk heeft ge kost wordt niet vernield. Jacobs behandelt de diverse onder werpen als afgerond geheel, hetgeen het verhaal overzichtelijker maakt. Uiteraard verliepen veel werkzaam heden parallel aan elkaar. In haar verhaal maakt zij handig gebruik van citaten uit twee aantekenboek jes van Bom. Gemeentearchivaris Slootmans kon veel herleiden uit de archiefbron nen, zo kon hij bijvoorbeeld de kleurstelling van de ijzeren raamkor ven voor de kruisvensters aan de Steenbergsestraat bepalen aan de hand van zestiende-eeuwse rekenin gen. Deze raamkorven waren toen- dertijd rood, de eiken luiken erach ter groen en het 'hartje' in de korven was afgewerkt met bladgoud. Tijdens de voorbereidende werk zaamheden in 1960 werd er een op merkelijke vondst gedaan, namelijk een eiken parketvloer uit ca. 1700 in de huidige Drabbekamer. Van een dergelijke parketvloer waren maar weinig voorbeelden in Nederland. Hierdoor vond men het bewijs voor de veronderstelling dat de vloeren op de eerste verdieping van hout en niet van steen waren geweest. In 1964 vond men weer een stuk par ketvloer, waardoor men het origi nele patroon bij de restauratie kon aanhouden. Na een verblijf van 128 jaar in het stadhuis, werd de Sint-Christoffel- schouw teruggeplaatst in de Hof zaal. Bij de restauratie werd ook de tuin betrokken. Men besloot deze in achttiende-eeuwse stijl aan te leg gen. Het ontwerp kwam van Lysbeth Canneman-Philipse, tuinarchitecte. Jacobs bespreekt ook enkele aanko pen en bruiklenen ten behoeve van de aankleding van de stijlkamers, waaronder een schouwstuk geschil derd door Coenraet Roepel. Aange zien niet alles te achterhalen viel, moest men zich dikwijls verplaatsen in de geest van de tijd. Naarmate de restauratie vorderde werden steeds meer vertrekken opgeleverd en voor het publiek opengesteld. Op woens dag 27 mei 1987 vond de officiële opening plaats door koningin Bea trix. Het artikel van Jacobs geeft een goede indruk van deze omvangrijke restauratie: de problemen waarop men stuitte en de oplossingen waar voor gekozen werd. Na het lezen van dit artikel zal men met een an dere blik het Markiezenhof betre den en bezichtigen. Uitstapje naar Carré Onno Greiner was een van de ar chitecten die betrokken was bij de restauratie c.q. aanpassing van de kerk van de Heilige Maagd Maria ten Hemelopneming tot theater 'De Maagd'. Naar aanleiding van het welslagen van dit project kreeg zijn architectenbureau opdracht theater Carré te verbouwen en geschikt te maken voor grote producties. In zijn artikel probeert Greiner beide res tauratiewerken met elkaar te verge lijken. Deze vergelijking zal de lezer er zelf uit moeten halen, het betreft met name de buitenkant. Bij 'De Maagd' werd de buitenkant vrijwel ongewijzigd gelaten, bij Carré was de meest ingrijpende wijziging de vervanging van het toneelhuis aan de achterkant van het theater. Deze werd nu een stuk hoger en werd ge deeltelijk in de achterliggende gracht gebouwd. Iets dat tot dan toe uit den boze was in Amsterdam. Het artikel gaat uiteindelijk meer over Carré dan over 'De Maagd'. Kees Booij en het detail Gerard Overeem geeft in zijn artikel een indruk van de werkwijze van Booij naar aanleiding van de restau ratie van het epitaaf van Jacob Jo- han van Volbergen, na de brand van de Sint-Gertrudiskerk in 1972. Hij begint met: 'Hij (Booij) had de naam conservatief te zijn en 'zo maar' dingen te reconstrueren. Ach ter dat eenzijdige beeld gaat een 66 De Waterschans nr. 2 1999 man schuil die niet alleen eigenzin nig en vasthoudend was, maar vooral ook gedreven was en open stond voor nieuwe technieken en een bijzonder oog had voor details'. Als gevolg van een instortend gewelf was het epitaaf van het graf van Van Volbergen tot puin vermorzeld. Men kon slechts een aantal brokstukken en fragmenten van de twee witmar meren putti terugvinden. De hitte had het steen, wit marmer, dusdanig aangetast, dat het zijn samenhang had verloren en men deze puzzel niet zomaar in elkaar kon zetten. De vraag was nu of het zinvol was om zich met de fragmenten bezig te houden, of gewoon te kiezen voor een kopie in steen of een afgietsel. Voor het vinden van de oplossing keek men ook naar andere technie ken. Uiteindelijk koos men om fi nanciële redenen toch voor het ma ken van replica's. Cultuurbescherming in buiten gewone omstandigheden In zijn bijdrage beschrijft Jan Even- blij het ontstaan van de organisatie voor cultuurbeschenuing in buiten gewone omstandigheden. In 1964 kwam het Besluit Monumenten- wacht tot stand. Hierin werd gere geld dat er een nieuwe inspectie cultuurbescherming zou worden opgericht voor buitengewone om standigheden. Deze omstandighe den betreffen gewapende conflicten, maar ook daarbuiten kunnen er buitengewone omstandigheden voorkomen. Brand is immers in vre destijd net zo verwoestend. Na af loop van de Koude Oorlog kwam de nadruk dan ook te liggen op de beschenning van culturele goede ren tegen calamiteiten in vredestijd, waarbij de inzet van diverse dien sten en organisaties zou zijn vereist. Men stelde een lijst samen van mo numenten die voor het treffen van preventiemaatregelen in aanmer king kwamen, men kan immers niet alles beschermen. De inspectie valt sinds 1990 onder verantwoordelijk heid van het ministerie van Onder wijs, Cultuur en Wetenschappen. Per provincie wordt er een provinci aal inspecteur aangesteld en een aantal regionale inspecteurs, allen op vrijwillige basis. Kees Booij heeft zich als inspecteur cultuurbescher ming ingezet voor het cultureel erf goed. De laatste tien jaar was hij provinciaal inspecteur. De 'kleine' monumenten Jan Weyts besteedt uitgebreid aan dacht aan het beleid rond de res tauratie van woon- en winkelhuizen in Bergen op Zoom. De belangstel ling voor woonhuismonumenten is in Bergen op Zoom pas laat op gang gekomen. Met de invoering van de Monumentenwet in 1961 kwam hiervoor meer interesse. Het aantal rijksmonumenten werd opnieuw geïnventariseerd, met als resultaat bijna 200 beschermde rijksmonu menten in Bergen op Zoom. Vele daarvan bevonden zich aan de Grote Markt, Fortuinstraat, Hoog straat, Lievevrouwestraat, Engelse straat en Blauwehandstraat. Het stadsbestuur was hier in eerste in stantie niet zo blij mee, want een aantal van de woonhuismonumen ten stond de stadsvernieuwingsplan nen in de weg. Het gemeentelijk res- tauratiebeleid was met name gericht op de grote monumenten, zoals het Markiezenhof en de Gertrudiskerk. In 1971 werd de Stichting Stadsher stel opgericht. Die richtte zich met name op het herstel van huizen op moeilijke locaties en van huizen in zeer slechte staat. De financiering van de herstelprojecten was vaak moeilijk Door het ontbreken van gemeentelijk beleid voor restauratie liep men nog wel eens subsidie mis van het Rijk Na de instelling van het Stadsvernieuwingsfonds en het toe nemen van de bestuurlijke belang stelling kwamen de restauratiepro jecten pas goed op gang. Kees Booij kon, eenmaal in dienst bij de ge meente, voor de know-how zorgen wat betreft restauraties. Hierbij moesten vaak compromissen geslo ten worden tussen technisch herstel en historische waarde. Vooral bij historische panden bestemd als win kel was dit het geval. Een aantal fraaie voorbeelden staan in de For tuinstraat, t.w. De Balanche op nr. 3, De Grote Struys op nr. 20 en De Bonte Hond op nr. 24. Zo maken de winkelstraten onderdeel uit van het historische hart van de stad. Dankzij de ontwikkeling van de laatste de cennia op restauratiegebied telt Ber gen op Zoom weer mee als monu- mentenstad. Het binnenstadbeleid gedurende de afgelopen vijftig jaar Aan dit 'binnenstadbeleid' zijn twee artikelen gewijd. Na een overzichte lijke historische beschouwing over de binnenstad van Bergen op Zoom van het verre verleden tot 1950 geeft Cees Vanwesenbeeck in zijn bij drage een uiteenzetting over het ge meentebeleid en de stedenbouw kundige opvattingen van de laatste vijf decennia. Deze periode ken merkte zich door talrijke opeenvol gende vernieuwingen, niet alle ten goede van de binnenstad. Vanwe senbeeck stelt dat de ontwikkeling van de binnenstad globaal in drie grote perioden kan worden ver deeld. 'In de eerste periode (1950- 1970) stonden de technocratische ontwikkelingen centraal, waarbij op zich technisch goede oplossingen voor de problemen werden gezocht, die vooral gericht waren op het goed functioneren van de economi sche, verkeerstechnische en sociale functies'. Zo gaf de binnenhaven al vele jaren problemen wat betreft de bereikbaarheid en de staat van het onderhoud. Met de aanleg van de Theodorushaven verdween de func tie van de binnenhaven, waarna men besloot een deel van de bin nenhaven te dempen. Dat hiermee het stedenbouwkundig aanzien van de stad ernstig is verstoord, betreurt men tot op de dag van vandaag. Bergen op Zoom was in de winter van 1945 door twee V-I's getroffen. De schade was aanzienlijk Op de getroffen plekken was hierdoor ruimte ontstaan voor vernieuwing. In 1953 werd het warenhuis V&D opgeleverd aan de Stationsstraat. Het gevolg was dat het zwaartepunt van het economisch leven zich in oostelijke richting verplaatste. Dit was nog meer het geval na de komst van C&A in de Sint-Josephstraat. Deze moderne winkelpanden pas ten eigenlijk niet in hun voorheen historische omgeving. De bouw van de Lucemaflat in 1967-1969 veroor zaakte de grootste aantasting van het stadsbeeld. In 1961 kwam de gemeente met een reconstructieplan voor de binnen stad, dat in het teken stond van de goede bereikbaarheid van de stad met de auto, onder andere door de aanleg van de Westersingel. Een zeer ingrijpend plan, dat nauwelijks rekening hield met de stedenbouw kundige vonn van de binnenstad zoals deze historisch gegroeid was, laat staan met de monumenten. In 1967 kwam er dan ook een nieuw plan. De tweede periode werd geken merkt door 'een drang naar vernieu wing' (1970-1981). In 1970 werd het 67

Periodieken

De Waterschans | 1999 | | pagina 17