Boekbespreking De Waterschans nr. 3 1999 AH. Crijns: Van overgang naar omwenteling in de Brabantse land- en tuinbouw 1950 - 1985. Schaalvergroting en specialisatie. Tilburg 1998. ISBN 90-70641-57-7. Uitgave van Stichting Zuidelijk Historisch Contact Tilburg. drs. GA Huijbregts De schrijver Dr. ir. Alphonsus Hubertus Crijns, geboren 1920 te Brunssum, stu deerde landbouw te Wageningen en trad daarna in dienst van het Ministerie van Landbouw. In 1949 werd hij benoemd tot landbouw- consulent in Noord-Brabant. Van 1962 tot 1983 was hij provinciaal Hoofdingenieur-Directeur voor de landbouwvoorlichting. Na het ver laten van de dienst legde hij zich toe op de landbouwgeschiedenis. Samen met prof. dr. EW.J. Kriel- laars schreef hij een tweedelig werk over het: Gemengde landbouwbedrijf op de zandgronden in Noord-Bra- band, deel 1 1800-1885 en deel II 1886-1930. Tilburg 1992. Zijn dissertatie van verleden jaar, het onderwerp van deze bespre king, is in zekere zin de voortzet ting van het zo juist genoemde boek met dit verschil, dat het proefschrift zich niet beperkt tot de zandgronden van Noord-Brabant, maar bijvoorbeeld ook aandacht schenkt aan het kleigebied in de Noordwesthoek van de provincie. 'Hoe slaagden de boeren van de Brabantse zandgronden in het weg werken van hun achterstandsposi tie en het verbeteren van hun leef situatie?' Deze vraag intrigeerde Crijns dermate dat hij besloot daar eens dieper op in te gaan. A stu derende verbreedde hij zijn werk terrein tot de hele provincie en groeide zijn studie uit tot een de gelijke dissertatie. Na zes jaar in tensief werken mocht hij dan op 78-jarige leeftijd in Tilburg de wel verdiende doctorsbul in ontvangst nemen, een maand vóór zijn gou den bruiloft. 'Van overgang naar omwenteling' Met deze titel typeert de schrijver de periode 1950-1985 en in de on dertitel Schaalvergroting en speciali satie geeft hij meteen aan waarin in grote lijnen de omwenteling be stond. De zandgrond van Brabant gold in de jaren dertig nog altijd als een schraal gebied met veel kleine bedrijven, grote gezinnen en een overschot aan arbeidskrachten. Voor de toekomst leken er voor de doorgaans kinderrijke gezinnen geen perspectieven aanwezig. Het jaar 1950, als de wederopbouw mede dankzij de Marshallhulp een basis heeft gevonnd voor de op bloei van de economie, ziet Crijns als begin van de grote ommekeer. In de eerste helft van onze eeuw is er sprake van een streven naar meer cultuurgrond, meer bedrijven en meer werk voor arbeidskrach- Ajb.l. De voorzijde van het boek illustreert reeds de grote veranderingen in de land bouw sinds de Tweede Wereldoorlog. 92 De Waterschans nr. 3 1999 ten; daarna richt de aandacht zich juist op minder van dit alles. As eindpunt van deze ontwikkeling neemt de schrijver 1985. Dan wordt aan de onbeperkte groei van de economie en met name die van de landbouw een halt toegeroepen als gevolg van enkele ongunstige facto ren die zich tegelijk aandienen. We noemen de melkplassen, de graan- en suikeroverschotten, de mest- en milieuproblematiek en het ingrij pen van de Europese regering. Het zijn deze facetten die het toekomst perspectief van de boer afbreuk doen. De stijgende lonen doen de boer besluiten om personeel en paarden weg te doen en te gaan in vesteren in machines. Dat is de doodssteek voor het kleinbedrijf. De boer ontwikkelt zich tot onder nemer en het landbouwonderwijs en de Iandbouwconsulent helpen hem daarbij op de goede weg. Schaalvergroting en specialisatie zijn vanaf 1960 de wachtwoorden. Daardoor verdwijnt het van ouds zo bekende 'gemengd bedrijf van de zandgrond, maar kennen de var kenshouderij en de melkveebedrij ven een spectaculaire groei. De welvaart groeit, ook op het platte land, en doet hier en daar zelfs boeren besluiten om terug te keren naar de door hen verlaten agrari sche sector. De schaduwzijden van deze groei nopen de regering om paal en perk te stellen aan de vee explosie. De hierboven summier geschetste ontwikkelingen golden voor heel Nederland en voor een deel ook over de grens. Crijns be handelt in zijn studie de Brabantse akkerbouw, veeteelt, tuinbouw, pluimveehouderij, bloementeelt, fruitteelt, boomkwekerijen en champignonteelt. Wat de Water- schanslezer 't meest zal interesse ren, is wellicht de rol van het Mar- kiezaat van Stad en Land van Ber gen op Zoom in dit veranderings proces. Daar zullen we wat uitge breider bij stilstaan, maar niet zon der eerst wat beter kennis te maken met het proefschrift in zijn geheel. De indeling van het werk Crijns heeft zijn dissertatie ver deeld in drieën. Deel I behandelt de voorafgaande periode 1930- 1950, de tijd van de wereldcrisis van de jaren dertig en de wereld oorlog van 1939-1945, gevolgd door de jaren van wederopbouw 1945-1950. Het was een onzekere tijd met veel beperkende maatre gelen. In het tweede hoofdstuk van dit eerste deel schetst de au teur de startsituatie voor de Bra bantse boer in 1950. Deel II omvat de hoofdstukken 3 tot en met 6 en bestrijkt de jaren 1950- 1960. Gestimuleerd door het drieluik wetenschappelijk onder zoek, landbouwonderwijs en land bouwvoorlichting, durft de boer nieuwe wegen in te slaan met als gevolg talrijke veranderingen in de agrarische sector. De mechanisatie doet haar intrede, de bedrijfsge bouwen worden anders ingericht, de boer gaat zich meer specialise ren en legt zich toe op melkvee of varkens of pluimvee of tuinbouw. Zijn kennis en ervaring richten zich meer op een bepaald pro duct. De tijd van het 'gemengd be drijf, van het 'van alles waf, op de zandgrond is voorbij. Sanering van kleine bedrijfjes en ruilverkavelin gen vergroten de bestaansmoge lijkheden van de overblijvers. De overheid stimuleert dit groeipro ces en wordt daarbij gesteund door de landbouworganisaties zo als de NCB en het optreden van de Europese Economische Ge meenschap. Deel III telt vijf hoofdstukken voor de jaren 1960-1985. Heeft de schrijver voor de delen I en II 82 pagina's nodig, aan deel III be steedt hij 133 bladzijden. Hier ligt duidelijk het zwaartepunt. Op een zeer leesbare wijze beschrijft Crijns. hoe diep de veranderingen in het bestaan van de boer hebben ingegrepen. 'Alles wordt anders' luidt het kopje van de tweede pa ragraaf van hoofdstuk 7. Nieuwe productiesystemen vragen aanpas sing van de bedrijven, grootscha ligheid en specialisatie breken in deze jaren echt door. Dat brengt veranderingen teweeg in de di verse landbouwsectoren, zowel op de zandgrond als in de kleistreek. In hoofdstuk 10, getiteld: Beïnvloe ding van de ontwikkelingschenkt Crijns aandacht aan de invloed die met name Den Haag en Den Bosch, de Europese Commissie, de NCB, het land- en tuinbouw- onderwijs, de rijksvoorlichting en andere instanties en organisaties hebben uitgeoefend en met welk resultaat. Het derde deel eindigt dan met een beschrijving van de situatie in 1985, vergeleken met die van 1950, gevolgd door een Slotbeschouwing en een Samen vatting (ook in het Engels). Onder de bijlagen treffen we o.m. aan een lijst van informanten, een lijst van afkortingen, een lijst van geraadpleegde bronnen en litera tuur, een overzicht van de vele ta bellen in het boek, een index van geografische namen en een van persoonsnamen en tenslotte een curriculum vitae van de auteur. Tuinbouw in West-Brabant Het markiezaat van Bergen op Zoom kent zandgronden en klei gebieden. Eeuwenlang was de grondsoort sociaal bepalend: arme zandboertjes tegenover wel varende kleiboeren. De vette zee klei leverde nu eenmaal rijkere oogsten op dan de schrale zand gronden. Hoe verschillend waren ook de boerderijen: de fraaie hof stee, omringd weliswaar door ar moedige, tegen de dijk geworpen huisjes van de landarbeiders te genover de met riet bedekte be drijfjes op het zand. De tegenstel ling is te zwaar aangezet, de reali teit kende veel meer schakeringen, maar door de bank genomen maakte de meer op de markt ge richte kleiboer het beter dan de agrariër met zijn gemengd bedrijf op "de versnipperde zandgrond. Binnen een mensenleeftijd zien we die situatie veranderen. Ook op de Brabantse zandgrond is de wel vaart toegenomen. De kleine boe ren zijn bedrijfsleiders geworden. We willen even stilstaan bij de ver anderingen in en rond Bergen op Zoom, van ouds een echt tuin bouwgebied, zoals we dat ook rond andere Brabantse steden zien. De kweker richtte zich op de behoeften van de garnizoensstad en kende daardoor een grote ver scheidenheid aan producten. Het gemengde landbouwbedrijf met aanvullende tuinbouw vormde op het zand de uitgangspositie van de vollegrondsgroenteteelt en de kleinfruitteelt (aardbeien, bessen, frambozen). Een eerste verande ring was een uitbreiding van de groenteteelt doordat boeren op landbouwgronden omschakelden op het verbouwen van groenten op contractbasis. Andere ontwik kelingen volgden: de kleinfruitteelt verdween voor een deel; bloemen en bloembollen rukten op; glas tuinbouw en plasticfoliebedekking veranderden het landschap. Crijns

Periodieken

De Waterschans | 1999 | | pagina 11