De Geschiedenis van Bergen op Zoom II Bergen op Zoom in de dertiende eeuw r De Waterschans nr. 3 1999 drs. GA Huijbregts Nieuwe steden As de naam Bergen op Zoom in een of andere variant wat vaker op duikt in de oorkonden zijn we in de dertiende eeuw. Langzaam groeit een nederzetting van boerde rijen uit tot een middeleeuwse stad. In de geschiedenis van West-Eu ropa staat de periode 1200-1300 bekend als een hoogtepunt van de middeleeuwse cultuur. Gestimu leerd door een snelle groei van de bevolking en een economische op leving bloeien kunsten en weten schappen. Het is de tijd van de go tische kerken en raadhuizen. West- Brabant liep niet voorop. In 1300 stond er geen indrukwekkend kerk gebouw, was er geen drukke jaar markt en geen haven vol bedrijvig heid zoals reeds menige stad in Frankrijk en de Zuidelijke Neder landen die toen wel kende. Vlaanderen was het eerste gewest in de Nederlanden dat een rol van betekenis speelde. Steden als Brugge, Gent, leper en Kortrijk wa ren rond 1200 belangrijke econo mische en culturele centra, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Am sterdam, Leiden, Dordrecht en an dere Hollandse steden. Brugge dankte haar voorsprong onder meer aan het Zwin, een prachtige natuurlijke zeehaven, en aan het feit dat de stad het begin- of eind punt vormde van de handelsweg over land van Keulen over Maas tricht en Brussel naar het westen. Schepen uit de Middellandse Zee, uit Engeland en uit de Oostzee troffen elkaar in Brugge. Vlaande ren had zelf ook een aantrekkelijk product te bieden, het Vlaamse la ken. De schapenteelt op het platte land leverde de grondstof voor het laken en toen de vraag alsmaar gro ter werd, leverde Engeland de no dige wol. Evenals het graafschap Vlaanderen bereikte het hertog dom Brabant in de twaalfde eeuw in grote lijnen zijn definitieve gren zen. De opkomst van de eerste Bra bantse steden volgde op die van Vlaanderen. Door Brabant liep de boven genoemde handelsweg van Keulen naar Brugge en al gauw za gen de hertogen het belang daar van in. Zij stimuleerden de stede lijke ontwikkeling door het stichten van nieuwe steden en door het schenken van privileges aan de poorters inwoners) van die plaat sen zoals vrijstelling van tol, het mogen houden van een markt, ver lof om de stad te beveiligen met een muur enz. Er moest voor die voorrechten wel worden betaald, want de vorsten hadden geld nodig voor hun strijd tegen dwarslig gende edelen of vijandige buren, voor het meedoen aan een kruis tocht en voor hun feesten. De gra ven en hertogen hadden er dus alle belang bij dat ze welvarende steden in hun gebied hadden liggen. Her tog Hendrik I 'de Strijdvaardige' (1190-1235) stichtte omstreeks 1210 de steden Turnhout, Hoogstraten, Herentals, Arendonk en Oisterwijk. Nog vóór de eeuwwisseling gaf hij 's Hertogenbosch stadsrechten. De steden op hun beurt waren gebaat bij een machtig vorst, want die kon zorgen voor orde en veiligheid in het land en dat was goed voor het handelsverkeer. In een oorlog met de graaf van Holland boekte Hendrik I in 1200 een mooi succes. Dirk VII moest afzien van al zijn aanspraken op Breda. De macht van de Brabantse hertog reikte zelfs een tijdlang tot Dordrecht. Ook de hertog van Gelre moest zijn pogingen om vaste voet te krijgen aan de over kant van de Maas opgeven. Daar entegen waren Geertruidenberg en Zevenbergen na verloop van tijd Hollandse steden. Grote veranderingen in de dertiende eeuw De heerlijke familie Van Breda had vóór 1200 heel wat eigen bezit ver worven in West-Brabant. In of om streeks 1198 gebeurde er echter iets wat diep ingreep in de bestaande •<f* Afb.l. Een boer zaait op de akker van zijn heer (Prent uit een manuscript uit het Brits Museum). De zaaiende boer van Millet of Vincent van Gogh verschilt niet veel van zijn collega uit de Middel eeuwen. verhoudingen. Godfried II van Schoten, heer van Breda, stond zijn allodiale bezittingen, te weten het kasteel en de plaats Breda en zijn verdere bezittingen in West-Brabant af aan hertog Hendrik I van Bra bant. Hij kreeg die wel onmiddel lijk terug, maar dan als feodum, dus in leen. Om voor Godfried II de zo op het eerste gezicht nade lige nail acceptabeler te maken, droeg de hertog de bevoegdheden die hij in West-Brabant had op het gebied van de rechtspraak over aan de heer van Breda, aangevuld met nog wat andere bronnen van in komsten zoals het geleiderecht in West-Brabant. Dat was de vergoe ding die handelaars moesten beta len in ruil voor de geboden be scherming tijdens het vervoeren van hun goederen over land of over 76 De Waterschans nr. 3 1999 het water. Tolrecht en geleiderecht worden vaak in een adem ge noemd. Die van de Schelde bij voorbeeld waren belangrijk. Het was de heer van Breda met wie de nederzetting Bergen op Zoom tot 1287 rechtstreeks het meest te maken had. Boven die heer stond echter de hertog van Brabant, die op zijn beurt de keizer van het Hei lige Roomse Rijk der Duitse Natie boven zich had. Aangezien de kei zerlijke macht in de dertiende eeuw weinig voorstelde, konden de Duitse leenmannen het zich ver oorloven om eigenmachtig te ope reren. Tot het Duitse Rijk hoorden toen de Nederlanden met uitzon dering van het kroongraafschap Vlaanderen met Zeeuws-Vlaande- ren, Walcheren en de Bevelanden. De Schelde was lange tijd de grens tussen Frankrijk en Duitsland, waarbij we in aanmerking moeten nemen dat de Oosterschelde van nu in die tijd de eigenlijke Schel- demond vormde. Aitwerpen en Bergen op Zoom waren Duitse grenssteden. De dertiende eeuw bracht grote veranderingen met zich mee in de streek en daar niet alleen. Vooral vanuit het zuiden en het westen drongen steeds meer mensen de wildernis van West-Brabant binnen. Het grote proces van veen afgraven en woeste grond ontginnen begon toen pas goed. De snel groeiende bevolking van Vlaanderen en van Afb.2. Duitse keizerskroon. Met deze kroon werden de keizers van het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie gekroond. Eeuwenlang maakte Bergen op Zoom deel uit van dat rijk. De kroon wordt be waard in het Kunsthistorisches Museum van Wenen. de stad Antwerpen had behoefte aan voedsel en brandstof. De veen lagen in de naaste omgeving van Gent, Baigge en Antwerpen raak ten op en dus zocht men iets ver der van huis naar brandstof. De bossen moesten vaak worden ge spaard als jachtterrein voor de graaf en de hertog. Die hoge heren be schouwden zich als eigenaar van alle gronden die nog niet ontgon nen waren en niet reeds in bezit waren van kloosters of particulie ren. De veengronden bleken 'goud mijnen' te zijn voor de eigenaars. Kapitaalkrachtige lieden uit de burgerij, maar ook gasthuizen uit de steden betaalden grif voor con cessies om veengebieden te mogen exploiteren. Op drogere plaatsen vestigden zich boeren, om de grond in cultuur te brengen. Er kwam meer geld in omloop en me nig grootgrondbezitter gaf er de voorkeur aan om zijn boeren te be vrijden van hun horigheid in ruil voor pacht en cijnsen. Wel bleven leveranties in natura nog lang in zwang, maar de herendiensten ver dwenen. Herendiensten waren de werkzaamheden die onvrije boeren voor hun heer gratis moesten ver richten. Ze bestonden vaak uit een aantal dagen waarop de onvrije boeren eigen akkertjes in de steek moesten laten om op het landgoed van hun heer te gaan werken. Kloosters en heren merkten dat het economisch voordeliger was om hun boeren te bevorderen tot pach ters. Het maakte de boeren ook vrijer, ze waren niet meer zo aan de grond gebonden. Een voorbeeld van deze ontwikkeling biedt ons Godfried IV van Schoten, heer van Breda van 1239 tot 1246. In zijn testament ontslaat hij zijn horigen van de verplichting van de keur mede. Bij het overlijden van een horige had de heer namelijk het recht om als eerste het beste voor werp uit de erfenis te kiezen. Dit recht werd vervangen door een kleine heffing uit de nalatenschap en ook die schijnt al gauw in on bruik te zijn geraakt. De keurmede zelf was eerder reeds als een las tenverlichting ingevoerd, want tevo ren had de heer recht op de hele erfenis. De heren van Breda Met Godfried IV van Schoten zijn we midden in de dertiende eeuw beland. Aan zijn 'achternaam' mer ken we dat de heerlijkheid Breda naar een andere familie was over gegaan, waarschijnlijk door een hu welijk. Wie waren de voorgangers van Godfried IV? Uit de oorkon den kunnen we enkele namen bij- eensprokkelen. Halverwege de twaalfde eeuw duikt een Godfried van Breda in de stukken op. Zijn opvolger was Hendrik I van Breda en na hem maken we kennis met Hendrik II van Schoten. Hij dankt zijn naam aan een plaats in de buurt van Antwerpen. Rond 1200 neemt de ons reeds bekende God fried II van Schoten de heerlijkheid Breda over, gevolgd door Godfried III en Godfried IV. Diens oom Hendrik (1246-1268) gaf Breda de rang van stad, door op 23 juni 1252 de burgers van zijn woonplaats vrij te stellen van alle directe belasting heffingen, met drie uitzonderingen: als een zoon van de heer tot ridder werd geslagen, als diens dochter trouwde en als de heer uit krijgsge vangenschap moest worden vrijge kocht. Het document verplichtte de poorters tot medewerking bij de verdediging van stad en heerlijk heid. Deze oorkonde wordt gezien als de geboorte-akte van Breda als stad. De veenexploitatie en de ontgin ningen maakten van de nieuwe ste den centra voor de bevolking van de streek. We zien het aantal dor pen en parochies in de omgeving toenemen. In de oorkonden dui ken nieuwe namen op van dorpen die over een schepenbank blijken te beschikken. In 1213 is dat Os- sendrecht, in 1267 Noordpolder, in 1274 Halsteren, gevolgd door Wouw (1278), Hildernisse en Roosendaal (allebei in 1292) en Woensdrecht (1293). In dezelfde periode groeide het aantal pa rochies al evenzeer. Is ervóór 1200 slechts melding van één kerk in Bergen op Zoom en één in Zand vliet (al in 1133), na dat jaar komen er meer torentjes in het landschap. Ossendrecht blijkt in 1261 een pa rochie te zijn, Huijbergen wordt het in 1264, Steenbergen is het in 1275, Woensdrecht in 1249, het verdwe nen dorp Poire in 1261 en Wouw in 1277. Antwerpen als voorbeeld en moederstad In dezelfde tijd als Breda, dus in de eerste helft van de dertiende eeuw, is ook Bergen op Zoom een stad 77 3E3SK vFiSSS

Periodieken

De Waterschans | 1999 | | pagina 3