De Waterschans nr. 4 1999 Afb.3. Beeld van Sint Gertrudis boven de doorgang naar de St.-Annastraat, vóór de behandeling (Foto: Rijks dienst voor de Monumentenzorg - Paul van Galendecember 1995). het bordes en de tweemaal acht bloktreden bevond, heeft moeten wijken voor de nu aanwezige vrij saaie uitvoering is onbegrijpelijk. Denkbaar is dat dat te maken heeft gehad met de slechte staat waarin een en ander verkeerde. Uit steeds terugkomende posten in oude stadsrekeningen gedurende eeu wen blijkt dat er regelmatig herstel lingen en vernieuwingen aan het bordes nodig zijn geweest en ook werden uitgevoerd. Het stadhuisbordes wordt in de ge memoreerde stadsrekeningen af wisselend aangeduid met het woord pui, puye, poye of peuye. De in 1934/37 verwijderde hardstenen borstwering en balustrade dateer den uit de tweede helft van de 19e eeuw. Zo goed als zeker heeft men toen gebruik gemaakt van onderde len van de eraan voorafgaande borstwering. Dat geldt zeker voor de leeuwen en vazen die uit het midden van de 18e eeuw stammen. De twee hardstenen schildhou- dende leeuwen met voetplaat, die in het middendeel op de borstwe ringsbalustrade hebben gestaan, werden in 1960 aangetroffen op de gemeentewerf De Watermolen en zijn in 1986, na restauratie, als een soort aankleding, weggezet op de achterplaats van het Markiezenhof. Verder werden omstreeks 1980 door restauratiearchitect Jan Weyts, tussen de puinslag van de buiten dijkbescherming te Bergen op Zoom, restanten van de bovenkraag van een van de vazen aangetroffen. Deze fraaie artefacten liggen nu als sierstenen in zijn tuin (7). De rest van de twee vazen die onderaan op de borstweringsbalustrade stonden, de onderdelen van de traceringen en dergelijke, werden echter niet aangetroffen. Overigens, de verdwenen borstwe ring kende in het middendeel van de opengewerkte balustrade ook een reliëfsteen met gemeentewa pen, kroon en wildemannen. Breed 105, hoog 98, dik 15 cm uitgevoerd in hardsteen. Hij werd ook aange troffen op de Watermolen en be vindt zich nu, net als de leeuwen, op de achterplaats van het Markie zenhof en is nog vrij gaaf. Beelden in de gevel tot aan de restauratie van 1934/37 De voorgevel van het monumen tale stadhuis bezat voor de komst van het voorvermelde beeldhouw werk in 1938 reeds drie beelden. In de nis waar zich nu het beeld van Justitia bevindt, stond eerder ook een beeld dat De Rechtvaardigheid uitbeeldde. Op de plaats waar zich nu het beeld van Prudentia be vindt, stond eertijds eveneens een beeld voorstellende De Voorzich tigheid en ter hoogte van de zolde retage, waar nu weer een poortdeur in een natuurstenen omlijsting zit, bevond zich een beeld voorstel lende De Standvastigheid (8). Een nis met een beeld boven de St.-An- napoort was er vóór de restauratie in 1934/37 niet. Foto's van de gevel van voor de restauratie geven wel een indicatie voor een console of een aanzet daartoe. Daarnaast staat er in een bouwbestek uit 1804 dat 'het lege kapelletje of nisch boven den toog van de accijnspoort staande moest worden toe gemet- zeld' (9). Op basis hiervan is men in de jaren '30 tot het realiseren van nis en beeld ter plaatse gekomen. De eerste beelden 'Justitia' en 'Pru dentia' waren gehouwen in hard steen afkomstig uit Avesnes (Aven- nesteen) in 1613/14 door Joachim van der Delff, een 'beeltsnijder ende steenhouwer' te Antwerpen 10). Deze beelden zijn vanouds ge polychromeerd geweest (11). In 1784 is in de gevelnis op zolder hoogte een beeld geplaatst verbeel dende Standvastigheid (Constan- tia). Waarschijnlijk was dit beeld uitgevoerd in terracotta. De nis kon ontstaan door het verwijderen van de houten balustrade die zich be vond voor de houten poortdeur en die 'zoo slegt is, dat wil men zwaare ongelukken voorkomen, die zoo eerder zoo beeter behoord wegge nomen te worden en de opening van de deur aldaar met een nis te laten inmetselen' (12). In 1872 zijn in de drie beeldnissen nieuwe beel den aangebracht (13). Het is een voor de hand liggende intrigerende vraag: wat is er met deze beelden tijdens de restauratie van het stadhuis in 1934/37 ge beurd? Zo ook blijft hangen de vraag: bestaan de gipsafgietsels op ware grootte van de beelden van Justitia en Prudentia uit 1936/37 nog en zo ja, waar bevinden ze zich dan? Het verloop der werkzaamheden en de behandelingen van het beeldhouwwerk Zoals in het begin van dit opstel al werd aangegeven 'er moest iets ge beuren met de beelden', want niets AJb.4. Beeld van Justitia (Rechtvaar digheid.) centraal in de gevel op eer ste verdiepingshoogte, vóór de be handeling (Foto: RD.M.Z. - Paul van Galen, december 1995). 126 De Waterschans nr. 4 1999 doen zou binnen een aantal jaren leiden tot stenen gedrochten. In re aliteit waren er slechts twee opties: het maken van kopieën of de be staande beelden zodanig laten conserveren dat het verweringspro- ces aanmerkelijk werd vertraagd. Daardoor kon de herkenbaarheid dan nog vele jaren worden geconti nueerd. Daarnaast was er nog de niet realistische optie van het ma ken van afgietsels. Na intern ge meentelijk beraad en overleg met Gerard Overeem, beeldhouwer en natuursteendeskundige namens de Rijksdienst voor de Monumenten zorg, is gekozen voor het conserve ren van het beeldhouwwerk. Het kopiëren in natuursteen viel af om dat er dan niet meer gezegd zou kunnen worden: dat is een beeld van Andriessen, van Van Hall, van Van Dongen of van Van der Schaft. Een replica in steen, hoe gedisci plineerd ook gemaakt, zal het ty pisch eigene van de hedendaagse maker toch in zich bergen. Boven dien is er in de loop der tijden al zoveel met de gevel van het stad huis en het beeldhouwwerk daarin gebeurd, dat we het in de restaura tiewereld geldende adagium "be houden, bij voorkeur in de context, gaat voor vernieuwen' graag wilden volgen. Tevens speelde op de ach tergrond de netelige opdracht dan ook een geschikt onderkomen voor de vrijkomende originele beelden te vinden en de vraag wie gaat e.e.a. beheren? De optie voor het maken van af gietsels in bijvoorbeeld een mo dern mortelmateriaal of in brons, zoals bij het beeld van St. Gertrudis is gebeurd, was bij de overige beel den absoluut niet realistisch omdat de beelden zelf al teveel van hun plasticiteit hadden verloren om goed afgegoten te kunnen worden en de oorspronkelijke gipsmodel len op ware grootte niet (meer) voor handen waren. Bovendien mist een afgietsel twee essentiële kenmerken, namelijk het materiaal en de techniek waarin het oor spronkelijk werk is vervaardigd 14). Vandaar de keuze voor het conser veren. Daarbij is de conserverings techniek toegepast die kortweg wordt aangeduid met de 'Ibachme- thode'. Het voordeel van deze me thode is dat de behandeling niet of nauwelijks waarneembaar is en het aanzien van het object vrijwel niet verandert. Daartoe dienden de beelden uit de nissen en de borst wering te worden genomen (15). Het verwijderen uit de nissen met behulp van een hijskraan leverde geen problemen. De beelden ston den koud, zonder de tussenkomst van mortel of dook, op de console van de natuurstenen nis. Ze waren aan de achterzijde in de nis veran kerd door middel van in de mg van het beeld en in de gebogen wand van de nis bevestigde koperen ha ken en ogen. Daardoor konden ze zonder al te veel moeite uit de nis sen getild worden. Bij het Pmden- tiabeeld was de steen rondom het met lood aangegoten oog ge scheurd. De scheuren zijn bij de beeldhouwer in het atelier hersteld. Het verwijderen van de reliëfsteen was minder eenvoudig. De steen was n.l. in 1937/38 gelijktijdig met het optrekken van de bordesborst wering ingemetseld, uiterst degelijk met gebruik van sterke mortel rondom en aan de achterzijde en extra voorzien van vier koperen do ken aan de achterzijde. Het zal dui delijk zijn dat het de nodige ener gie en omzichtigheid vergde om het reliëf onbeschadigd te verwijde ren. De vier objecten zijn in speciaal gemaakte en aan de binnenzijde Afb.5. Beeld van Prudentia (Voorzich tigheid) centraal in gevel op tweede verdiepingshoogte, vóór de behande ling (Foto: RD.M.Z. - Paul van Ga len, december 1995). beklede kisten vervoerd naar De Boer, steenreparatiebedrijf, atelier voor restauratie en conservering van beeldhouwwerk, te Franeker (16). Daar is het beeldhouwwerk eerst voorzichtig gereinigd van alg en gipskorsten, doch niet van de patina verkleuring, en vervolgens met stoom en milde zeep behan deld. Daarna zijn storend ontbre kende delen bijgemodelleerd met een minerale mortel, afgestemd op de kleur en stmctuur van de na tuursteen van het betreffende beeld. Dit soort reparaties, alsmede het dichtzetten van scheuren en scheurtjes, zijn op bescheiden wijze uitgevoerd aan bijvoorbeeld gezichten, handen en voeten. Vanaf Franeker zijn de beelden gebracht naar Ibach-Steinkonservierung in het Duitse Schesslitz bij Bamberg, zestig km. van Neurenberg, voor het eigenlijke conserveren. Middels een tijdens de laatste 20 jaar speci aal ontwikkelde vacuüm/druktech- niek zijn de poriën van de beelden en het reliëf tot in de kern van de steen volledig geïmpregneerd met een vloeibare acrylhars, het zgn. M.M.A. (methylmetacrylaat). Bij uit- harding is een polymere vaste stof (een soort plexyglas) ontstaan die de steen zijn verstoorde interne sa menhang heeft teruggegeven. Daar door is het haast onmogelijk ge worden dat vocht en vorst opnieuw voor aantasting kunnen zorgen. Er is door deze conserveringswijze wel een wezenlijke doch niet zichtbare verandering in het materiaal opge treden die echter niet reversibel (omkeerbaar) is. In 1997 zijn o.a. de 34 beelden en reliëfs van het Na tionaal Monument op de Dam te Amsterdam en beelden van de Köl- ner Dom middels deze methode bij Ibach geconserveerd. Na het harsbad is het beeldhouwwerk weer op transport gegaan naar De Boer te Franeker voor het voor zichtig verwijderen van de hars die op het oppervlak was achtergeble ven, voor een nacontrole en de laatste hand van de beeldhouwer. Tenslotte ging de reis huiswaarts. Voordat de beelden werden her plaatst zijn de natuurstenen nissen en consoles handmatig met behulp van schoon water en harde borstel gereinigd waarna de beelden op hun plaats werden teruggezet en er alleen enige ondersabeling met een minerale mortel nodig was. De reliëfsteen is teruggeplaatst in de 127

Periodieken

De Waterschans | 1999 | | pagina 9