De Waterschans nr. 1 2000
Afb.7. Het eerste gesticht te Veenhuizen voor weeskinderen.
door een kerkelijk armbestuur on
derhouden werden moesten naar
Frederiksoord. Men werd dus ge
dwongen wezen naar de koloniën
te sturen (38). Het kwam voor dat
particulieren zoveel geld ingeza
meld hadden dat kinderen toch in
een weeshuis konden blijven, waar
uit we concluderen dat menigeen
de zending van wezen naar de ko
loniën niet erg wenselijk achtte.
Plaatsing van wezen in gezinnen
Ondanks alle verzet wegens de sub
sidie-intrekking ging het wezenpro
ject gewoon door, al dan niet in het
belang van de wezen. In eerste in
stantie dacht men aan hun plaat
sing in een gezin met kinderen. Er
werden echter bezwaren aange
voerd: het zou kunnen leiden tot
'onaangename' behandeling van de
wezen. Er kwam een nieuw plan: 6
kinderen op een afzonderlijke
hoeve, onder toezicht van een paar
uitgekozen huisverzorgers, bijvoor
beeld een echtpaar zonder kinde
ren. Vooral in Willemsoord werden
weeskinderen toegevoegd aan ge
zinnen met minder dan 6 perso
nen. Een proef om 6 wezen te
plaatsen bij een kinderloos echt
paar mislukte.
Men werkte steeds met drie van dit
soort gezinnen. Iedere kolonie was
onderverdeeld in wijken van 20 a
30 huisgezinnen. Van iedere 20
huizen fungeerden in Frederiks
oord er 4 als een soort weeshuisje.
In die huizen woonden 6 wezen bij
een getrouwd paar. De vader was
veelal een oud-onderofficier die
hiervoor uitgekozen was.
Iedere wijk had een wijkmeester
die het politietoezicht uitoefende.
Iedere wijk was weer verdeeld in
twee secties, onder toezicht van op
zieners die belast waren met het
geven van onderricht in de veldar
beid.
Alle gezinshoofden hielpen mee bij
het bebouwen van de grond van de
hoeven van de wezen: ze hoefden
dan niet de huur van hun eigen
hoeve (f 50,-) te betalen (39).
Te Frederiksoord ontvingen de ver
zorgers, die in hun huisjes zo'n 6
wezen hadden opgenomen, 96.
Ze moesten daarvoor de wezen kle
den, voeden en onderhouden (40).
De betaling geschiedde voor een
deel in kaartjes die alleen in de eigen
winkels te besteden waren, gedwon
gen winkelnering dus, in de hoop zo
drankmisbruik te voorkomen.
De stenen huisjes waren met riet
gedekt. Ze bestonden uit één ver
trek: de haard, voorzien van een
vuurplaats, twee ramen en een bui
tendeur. Op zolder waren twee
slaapkamertjes ingericht.
In het algemeen achtten regenten
en de bevolking het verblijf van we
zen in gezinnen hoger dan het ver
blijf in de massale wezengestichten.
Het leven van de wezen in Veenhuizen
In Veenhuizen (1823-1824) waren
zeer veel kinderen geplaatst. Hier
stonden massale kindergestichten,
die door menigeen nadelig voor de
wezen werden geacht (41). Voordat
de kinderen daar heen gingen, wer
den ze bij elkaar geplaatst in een
werkhuis. Vandaar uit ging het ver
voer meestal per schip, te voet of
ook wel met karren. Er werd voor
voedsel en slaapgelegenheid aan
boord gezorgd. De wezen werden
echter hard aangepakt. Zo werden
de kinderen vanuit Amsterdam in
schuiten naar het Noorden afge
voerd (42).
Er kwamen te Veenhuizen twee
aparte grote wezengestichten voor;
een derde gesticht was als bede
laarskolonie ingericht. Op 1 maart
1823 had de Maatschappij immers
een groot contract met de regering
afgesloten voor plaatsing van 4000
wezen en vondelingen, 500 huisge
zinnen en 1500 bedelaars.
In een gesticht waren 12 zalen be
stemd voor het huisvesten van de
kinderen met 6 zaalopzienerswo-
ningen en 2 zalen, waarvan de een
diende voor het geven van naai- en
breionderricht aan de kinderen ter
wijl de andere was ingericht als
naaizaal, waar linnen en wollen
goederen werden vervaardigd. Er
was één zaalopziener voor 160 kin
deren. De kinderen werden naar
leeftijd en geslacht verdeeld over
aparte zalen. Die zalen droegen de
naam naar het bedrag dat de kin
deren moesten verdienen. Zo sprak
men bijvoorbeeld over de zeven-
tienstuiverzaal: de kinderen tot ne
gen jaar moesten zeventien stuivers
opbrengen (42). De huisvesting was
slecht. In de winter zaten de kinde
ren voortdurend binnen; in het ge
sticht waren geen ramen op de
zonkant; de ruimten werden we
gens de kou zelden gelucht en de
kamers waren te laag voor vol
doende lucht voor de kinderen.
Het werken in de kolonie
Een kolonist die met zijn gezin in
de vrije koloniën aankwam, kreeg
een woning met een stuk land,
huisraad en gereedschappen. Uit
het Magazijn der Maatschappij
ontving hij de voorgeschreven uni
forme koloniale kleding. Een deel
van zijn land was al ontgonnen. Hij
kon het levenslange vruchtgebruik
van zijn hoeve verwerven tegen be
taling van een derde van de oogst.
Kleding en huisraad moesten gelei
delijk worden afbetaald en werden
dan zijn eigendom. Elke kolonist
had zijn eigen rekening en een
boekje, waarin zijn schuld aan de
Maatschappij stond opgetekend.
Voor de mestbereiding en ter ver
krijging van boter en melk kreeg elk
gezin een paar schapen en een koe,
waarvoor ook weer enige huur
moest worden betaald. Van de 3 ha.
land van een kolonist was 40 are af-
8
De Waterschans nr. 1 2000
gescheiden, die hij voor eigen be
hoefte mocht bebouwen; de rest
moest hij met anderen voor reke
ning van de Maatschappij ontgin
nen en bewerken.
Dit systeem voldeed in eerste in
stantie, omdat de eerste zendingen
kolonisten vertrouwd waren met
veldarbeid. Het spitten en ontgin
nen lag deze mensen wel. Bij dege
nen echter die na hen kwamen was
dit veel minder het geval. Dat waren
veelal kleine ambachtslieden en on
geschikt voor het zware veldwerk. Zij
werden grotendeels in de werkplaat
sen en fabrieken tewerkgesteld.
In 1820 kwam Van den Bosch met
het plan om verschillende ambach
ten in te voeren, wat de eerste stap
betekende naar 'self-support' van
de koloniën. 'Alles wat de kolonis
ten dragen, van schoenen tot hoed,
wordt in de koloniën vervaardigd',
heette het al een jaar later. Ook
ging men zich toeleggen op het
maken van huisraad en gereed
schappen. Geleidelijk aan groeide
het aantal eigen werkplaatsen voor
timmer- en schilderwerk en kwam
er een eigen steenbakkerij en een
eigen kalkoven. Bij alle werk waren
ook wezen betrokken. Ook vulden
deze de dag met spinnen en weven.
De gronden bij de wezengestichten
werden bewerkt door daartoe ge
schikte kinderen, die geassisteerd
werden door loontrekkende daglo
ners en veteranen. Wezen werden
ook ingezet om huishoudelijk werk
te doen om de kosten zoveel mo
gelijk te drukken.
Onderwijs en gezondheidszorg
Onderwijs geven was vaak moeilijk
in de koloniën omdat de landshoe-
ven waarop de kinderen moesten
werken, te ver lagen van de dorpen
waar aanvankelijk het onderwijs ge
geven werd. Heel in het begin was
onderwijs dan practisch ook uitge
sloten. Na 1820 werd dat echter be
ter.
De grote uitgestrektheid van de ko
loniën noodzaakte toen tot decen
tralisatie. Naast de drie hoofdscho
len werden na verloop van tijd bij
scholen gesticht. Om de arbeid van
de onderwijzers te verlichten werd
in de wezengestichten voorname
lijk gebruik gemaakt van onder
meesters, gekozen uit de beste leer
lingen, die echter niet altijd op hun
taak waren berekend. Het aantal
leerkrachten was in de eerste jaren
te klein. Het kwam voor dat er aan
1200 kinderen in één zaal onder
wijs werd gegeven! Begin 19e eeuw
werd een en ander wel verbeterd,
hoewel er toch nog steeds sprake
was van veel schoolverzuim. In
1832 werd bepaald dat kinderen
van 5 tot 12 jaar leerplichtig waren.
Wel kon in sommige maanden aan
leerlingen van 10 tot 12 jaar verlof
gegeven worden om te helpen op
het land. Kinderen ouder dan 12
jaar waren verplicht enkele avon
den per week de avondschool te
bezoeken. Door de eenzijdige na
druk op arbeid kwam te Omnter-
schans de scholing van de 4000
wezen zeker in gedrang (43). Naast
algemeen vormend onderwijs werd
er ook beroepsonderwijs gegeven.
Het merendeel van de jongens
werd opgeleid voor textiel- en veld
arbeid, een klein aantal voor een
ambacht en de meest begaafden
tot functies bij het onderwijs en de
administratie.
In 1845 regelde de PC het speci
fieke onderwijs voor meisjes. In het
centrum van iedere kolonie werd
een naai- en breischool opgericht,
waar les werd gegeven door gesala
rieerde naai- en breivrouwen. 's Mid
dags werd les gegeven aan meisjes
die nog op de lagere school zaten;
grotere meisjes kwamen alleen in de
winteravonden.
En wat betreft de zorg voor de ge
zondheid: op voedsel werd sterk
bezuinigd. Op een bepaald mo
ment kwam er zelfs geen vlees op
het menu meer voor. Toch had de
gezondheidstoestand vanaf het be
gin de aandacht van het bestuur.
Verlaten van de kolonie
Aangezien de oppervlakte grond en
daannee de bestaansmogelijkheid in
de vrije koloniën beperkt was, moch
ten de kinderen zich als regel daar
niet blijvend vestigen. Zij moesten te
gen hun 20ste jaar elders een be
staan zoeken. Aanvankelijk werden
veel jongens militair, andere knecht
of landarbeider, oudere meisjes
werden veelal dienstbode of kwa
men in de agrarische sektor terecht.
In 1828 werd de regeling ingevoerd
dat een verlof van 3 of 6 maanden
kon worden toegestaan om naar
een andere betrekking om te zien.
De Maatschappij bekommerde
zich na hun ontslag niet meer om
hen, maar droeg de subcommissies
wel op om de ontslagenen hulp te
verlenen
Meisjes die in de koloniën opge
groeid waren kwamen niet zelden
later in de prostitutie terecht (44).
Conclusies
Uit het voorgaande is waarschijn
lijk voldoende naar voren gekomen
dat het besluit om ook wezen te
plaatsen in de koloniën van de
Maatschappij van Weldadigheid
niet in het belang van ook de
Bergse wezen geacht kan worden.
Zij ook waren inderdaad kinderen
van de rekening. Doorslaggevend
voor de opzending was geweest de
noodzaak van de Maatschappij om
via de plaatsing van wezen aan vol
doende financiën te komen voor
gewenste uitbreiding. Regenten van
menig weeshuis beschouwden de
opzending bepaald niet als 'welda
dig' voor de wezen en ze verzetten
zich er dan ook tegen. Ze voelden
niets voor die opzending omdat de
meeste kinderen niet naar de vrije
koloniën zouden gaan, maar naar
de bedelaars- en wezenkoloniën
Veenhuizen en Ommerschans. Ve-
Ajb.8. Het werken in de koloniën.
9