De Waterschans nr. 3 2000
gen en speciale afspraken te maken
in geval van tegenvallende vang
sten.
De vrije markt
De intrede van de weervisserij op
de vrije markt is een feit. De tradi
tionele manier van werken van de
weervissers is hier debet aan. Zij
zijn gewend door de wisselvallige
ansjovisvangsten regelmatig weren
te verlaten of van weer te wisselen.
Zo zijn de rechten verspeeld: de
vissersfamilies zijn wel blijven vis
sen, maar hebben verzuimd het
zelfde weer te pachten. De over
heid begint in het midden van de
negentiende eeuw met het be
heersbaar maken van de visserij in
het algemeen. Ook het bestuur der
visserijen krijgt deze opdracht. Zij
heeft hiertoe twee mogelijkheden.
Het eerste middel, verpachting,
wordt toegepast op de weervisserij.
Het tweede middel, aanpassing
aan de marktsituatie door bijvoor
beeld viskweek, blijkt problema
tisch. De ansjovisvangsten zijn
zeer wisselvallig door weersom
standigheden en watertempara-
tuur en door de aard van de vis
(21). Het kweken van ansjovis
moet na enkele pogingen opgege
ven worden (22). Ook de bij de an
sjovisvisserij gebruikte vismethode
blijkt moeilijk in te passen in re
gulering van het totaal van de vis
serij op de Oosterschelde. De we
ren staan kriskras door de (later in
gedeelde) oesterpercelen. Het op
drijven van de ansjovis stuit op
weerstand bij de oesterkwekers
omdat het de rust verstoort. Het
bestuur bepaalt dan ook dat de
weervisser voortaan alleen langs
de vleuken mag lopen. Enkele vis
serijen worden om deze reden ver
laten. De verkoop van omvisch
(andere soorten vis die in het weer
terechtkomen zoals gepen) als
mest en de vernietiging van jonge
vis in de weren wordt als uiterst
verwerpelijk beschouwd (23).
Door de geringe beheersbaarheid
en door de traditionele manier
van werken blijft de weervisserij
kleinschalig en ligt de prioriteit
van het bestuur der visserijen bij
de ontwikkeling van de oesterteelt.
Ook de gewoonte van de vissers
om langdurige en diepgaande
conflicten te veroorzaken heeft
een rol gespeeld. Pogingen van het
bestuur om de weervisserij op de
Westerschelde uit te breiden wor-
Ansfovlsrlssciierij to Bergen 05» Koom.
Van geaohte zijde wordfc ons geschreven:
1 Juli is aangebroken en daarmede is de visscherij op ansjovis
in do Zeeuwsohe wateren gesloten. Volgens de verpachtings-
voorwaarden der weervisscherijen mag van 1 April tot cö Juni
van de ansjövisnetten gebruik gemaakt wordc-n. De visscher kan
dus thans z|jne rekening maken en zal tot de slotsom komen, dat
ook deze campagne verlies heeft opgeleverd.
De vangst, die tengevolge van het vroege voorjaar zioh gunstig
liet aanzien, begon na half Mei spoedig te verminderen en alras
bleek het, dat de groote massa in den beginne was weggevangen,
zoodat de totale vangst op het einde van het seizoen wel iets
gunstiger was dan in 1892, maar in het geheel niet voldoende
om de pacht- en de exploitatiekosten te dekken.
Bovendien bleef de vangst van «omvisch", d. w. z. allerhande
vischsoortendie in de ansjovisfuiken worden gevangen, ver
beneden het vorige jaar. Het is trouwens een algemeen erkend
verschyusel, dat de vangst van omvisch, waarmede vroeger de vis-
scherman gewoon was zijne onkosten behalve de pacht te dekken,
van jaar tot jaar minder wordt.
Het stapelproduct panharing b. v., vroeger by schuiten
vol aangevoerdlevert thans per vaartuig en per tij gemiddeld
niet meer dan 1500 stuks op. Bot, spiering, tóng en elft worden
hoogst zelden in enkele exemplaren aaugevoerd. Zoodoende
blijft de opbrengst van den omvisch uiterst gering en kan geacht
worden voldoende te zyn om de kosten der ansjbviszoutery, zout,
vaatwerk, kuipers- en knippersloon te dekken.
Van de opbrengst der ansjovis moet dus de visecherman be
talen de pachtonderhoud van vaartuigvischgereedscliap en
het onderhoud van zich en zyn gezin.
Laat ons nagaan in hoeverre hij daartoe in staat is.
Sedert 1 Januari 1892 moet voor de verpachte weervisscherijen
jaarlyks aan den staat betaald worden f 20,100voor do visoh-
oampagnes gedurende 1892 en 1893 dus in het geheel 40,200.
De vangst in 1892 moet geschat worden op circa 100 en in 1893 op
circa 200 voor den handel gevulde tonnen van 160 kilogrammen.
In 1892 bedroeg de handelswaarde f 53 per ton, tiians wordt
daarvoor f 75 besteed.
In ronde cijfers werd alzoo bij benadering besomdin 1892
5300, in 1893 f 15,000, dus totaal 20,301; zoodat in do
beide jaren nagenoeg het bedrag van 1 pachtjaar werd ingeboet;
voor eigen onderhoud en dat van vaartuig, netten, weerhout,
enz. schiet niet over.
Onder die omstandigheden zagen in het vorige jaar verscheidene
visschers zich verplicht uitstel var. pachtbetaling te vragen, hetwelk
hun tot Mei 1893 verleend werd. Voor zoover wy konden nagaan,
hebben allen, hoewel met groote moeite, door het opnemen van
gelden aan hunne verplichtingen voldaan. Nu evenwel het tweede
seizoen ten einde is en de visschers het resultaat daarvan kunnen
overzien, blijkt hnn voldoende, dat van afdoening der opgenomen
gelden geen sprake kan zijn, dat bovendien de vangst nog niet
voldoende is om de pacht te betalen. Z;j zullen zeer zeker trachten
aan hunne verplichtingen te voldoen, maar daarbij zullen alle
bronnen voor het vervolg worden uitgeput.
Afb.4. Het artikel in de NRC van 7-7-1893.
den verijdeld door de aanleg van
de Kreekrakdam (24). De intrede
van de weervisserij op de vrije
markt heeft eenzelfde rampzalig
gevolg als het besluit van 1784.
Het gemeentebestuur van Bergen
op Zoom heeft haar angst voor
speculatie al diverse malen uitge
sproken en blijkt nu een vooruit
ziende blik te hebben (25). Reeds
in 1877 bedraagt de pacht/7200,-
(26). Een buitenstaander, Van Dix-
hoorn 'aannemer fouragien', drijft
in 1892 de totale pacht op tot on
gekende hoogten, 20.105,-. De
opbrengst aan ansjovis bedraagt
122
De Waterschans nr. 3 2000
Zij zyn bovendien nog gedurende hef jaar 1694 aan de veel
te hooge pachten verbonden. Aan het einde van dat jaar zulien
zy, zooals te voorzien is, de voor de betaliDg van de pacht 1892
en 5.893 gemaakte schuld 'niet hebben afgedaan en bovendien
schuldenaar blijven tegenover den staat voor gedeeltelijk achter
stallige pacht over 1894. In dat geval zullen, zij niet meer als
paohters mogen optreden en wordt dus hun bestaan als visscher-
man bedreigd.
In deze omstandigheid hebben zy zioh tot den minister
van financien gewend, met het eerbiedig verzoek den 3jarigen
pachttermyn te verkorten tot een 2jarigen termijn en reeds thans
tot herverpaohting der weervisscherijen over te gaan.
Of men van hoogerhand dit verzoek zal inwilligen en eindelijk
eens zal heenstappen over de zoozeer gevreesde schijngestalte van
het „gevaarlijke antecedent"? Wij hopen het van bartè, want
waarl|jk onze weervissohers verkeeren in geen benijdenswaardigen
toestand.
Men bedenke eens, dat de ankersansjovis te Borgen-op-Zoom
in 1892 en 1893 gevisoht, bezwaard zijn met circa 38 pacht
per anker, terwyl de beurswaarde 23.50 bedraagt.
Men bedenke eens, dat in de Zuiderzee, waar onder gewone
omstandigheden de vangst 20 maal meer oplevert, de visscherij
uitgeoefend wordt, zónder dat eenige vergoeding aan den staat
verschuldigd is. (1)
Men bedenke eens, dat te Bergen op Zoom de weervisscher
verplicht is de visscherij uit te oefenen op verbeurte van
belangrijke boete, terwyl de Zuiderzee-visscher in dit opzicht ge
heel vrjj is.
Men bedenke eens op welke gronden ongeveer 20 jaren geleden
de aloude vissoherijvergunningeu van het marquisaat van Bergen
op Zoom werden opgeheven en de tegenwoordige toestand van
ongelijkheid met de Zuiderzee werd in het leven geroependan
waarlijk bestaat er voor do regeering wel eenige aanleiding om den
visschers van Bergen op Zoom ter wille te zijn.
De regeering kan dit te eerder, omdat in art. 29 der voorwaarden
van verpachting reeds van een tweejarigen pachttermjjto sprake
is. Daar toch staat, dat de pacht op dezelfde voorwaarden telkens
met 3 jaren verlengd kan worden tot 31 December 1912 en
vervolgens met 2 jaren tot 31 December 1914. Waar dus de
regeering op eenige 3 jaarl. verlengingatermijnen eenen twee jarigen
laat volgen, daar kan zjj met eenige g oeden wil de zaak omkeeren
en aanvangen met éen tweejarigen verlengingstermjjn, die ten
slotte door eenige driejarige termynen gevolgd wordt.
Wij verwachten niet, dat de regeering dadelijk geneigd zal zyn
het verzoek der visschers in te willigen, maar vertrouwen, dat zij
een ernstig gemeend onderzoek naar den toestand zal instellen.
In dat geval twijfelen wij niet, dat het hierboven gezegde be
vestigd zal worden, en dat de uit het onderzoek voortvloeiende
j resultaten de inwilliging van het verzoek zullen rechtvaardigen.
(1) In 1890 bedroeg de vangst: te Bergen-op-Zoom 1438 en
in de Zuiderzee 190,000 ankers, dus circa 135 maal meer.
dat jaar 8.188,-. De weervissers
zeggen in de jaren hierna de pacht
op, sluiten leningen af, verzoeken
om pachtvemiindering en wach
ten op betere tijden. Pas in 1910 is
de pachtprijs reëel, 109.- met een
ansjovisopbrengst van 1.250,-.
Innovatie
De secretaris van het bestuur der
visserijen, dr. L. de Leeuw, tracht de
overheid te wijzen op de gevolgen
van haar beleid die nu zo duidelijk
aan het licht komen. Hij doet dat
met het plaatsen van een artikel in
de NRC (Afb. 4), waarin hij de
hoogte van de pachtprijzen en de
ongelijke concurrentiepositie van
de weervissers met de vissers van
de Zuiderzee aankaart. Op de Zui
derzee wordt van oudsher geen
pacht betaald (27). Binnen het be
stuur der visserijen tracht hij het
beleid te wijzigen. Hij wil de pacht-
termijn verkorten tot twee jaar. Bo
vendien wil De Leeuw de verplich
ting tot besteken afschaffen. De
weervissers zijn namelijk verplicht
hun weren binnen een vastgestelde
periode op te bouwen en af te bre
ken. Het bestuur neemt zijn aanbe
velingen niet over uit angst voor
conflicten (28). De weervissers ad
viseert hij over te gaan op uniforme
behandeling van de ansjovis in een
ansjovispakkerij zoals dat op de
Zuiderzee gebeurt. Daar de weer
vissers dreigen de hele bedrijfstak
te vernietigen door het meegaan
met het opdrijven van de pachtprij
zen adviseert hij ook hun zoons
een ander beroep te laten kiezen
(29).
De Leeuw weet dat de vissers han
delen uit ovennacht en uit traditie.
En vanuit die overmacht blijven zij
bij hun traditie en nemen zijn ad
viezen niet over. Dat de weeivissers
wel wat geleerd hebben van Van
Dixhoom. blijkt uit de verkoop van
de ansjovis aan de Amsterdamse
makelaars Veldhuizen en Matthes
en Porton. Vanaf 1896 ligt de ge
middelde prijs die betaald wordt
voor de Bergse ansjovis beduidend
hoger dan de prijs voor de ansjovis
gevangen in de Zuiderzee. Voor die
tijd was dat in de regel niet het ge
val. Dit teiwijl de 'Bergenopzoom-
sche' ansjovis toch, ook de make
laars onderkennen dit, veel beter
van kwaliteit is (30). Ook de om
visch wordt vanaf 1896 beter ver
kocht. De vissers nemen zelf een
afslager in dienst en stellen een re
glement op met de volgende bepa
lingen. De weervissers garanderen
de kwaliteit van de vis. Alle verkoop
geschiedt via de afslager, die 6%
van de opbrengst ontvangt. Een ar
bitragecommissie ziet toe op nale
ving van het reglement. Als bijzon
dere bepaling geldt dat op zondag
niet gevist wordt (31). Na 1896 is
dan ook de opbrengst aan omvisch
bekend. Opmerkelijk daarin is dat
de opbrengst aan omvisch een
zelfde wisselvalligheid laat zien als
de ansjovisopbrengst. Het is moge
lijk over een beperkt aantal jaren
het inkomen van de vissers uit vis
vangst uit te rekenen zoals tabel I
laat zien.
De vissers hebben nog meer kos
ten, het weerhout en het zout. Ook
is niet duidelijk waar de Zeeuwse
vissers hun omvisch verkochten.
De cijfers geven dan ook slechts
een indicatie. Het is duidelijk dat
123
I
1 V'TiVciiniwaMip» —1 1