De Waterschans nr. 4 2000
kerk. Anthonis Keldermans ont
wierp een imposant gebouw, wel
twee keer zo groot als de kerk van
Evert Spoorwater. Zijn stijl was nog
steeds de Brabantse gotiek, hoewel
de Renaissance inmiddels ook aan
deze kant van de Alpen was door
gedrongen. Zowel het priesterkoor
als het schip wilde de werkmeester
fors uitbreiden. Hij stelde voor om
aan de oostzijde van de kerk te be
ginnen en pas daarna het be
staande gebouw aan te pakken. Op
wat nu het Thaliaplein heet, zou
een tweede transept verrijzen met
maar liefst drie beuken. Een groot
priesterkoor met koorommegang
zou daarbij aansluiten. Dit deel van
het 'nieuwe werk', zoals de hele on
derneming werd genoemd, kon
worden uitgevoerd zonder de dage
lijkse diensten in de Gertrudis te
belemmeren, want die moesten na
tuurlijk doorgaan.
De heren op het stadhuis dachten
lang na, maar benutten inmiddels
wel iedere gelegenheid die zich
voordeed om panden en erven op
het toekomstige bouwterrein aan te
kopen. Het Lombardenstraatje en
het Kerkhofstraatje verdwenen van
de kaart. In 1505 was het dan zover
dat de bouwvakkers aan de slag
konden. Niet minder dan 21 jaar
besteedden ze aan de uitvoering
van de eerste fase. Jan Quaywante
leverde de eerste partijen natuur
steen, afkomstig uit Bentheimer en
Belgische groeven. Via de ateliers
van de familie Keldermans in Me-
chelen, waar ze met behulp van
door Anthonis ontworpen mallen
werden bekapt, kwamen ze over
water naar Bergen op Zoom.
In 1512 volgde Rombout zijn over
leden vader op. Vijf jaar later kreeg
hij een aanstelling als stadswerk
man van Bergen op Zoom. Een
jaar eerder was hij al door Karei
van Habsburg, de latere keizer Ka-
rel V, benoemd tot 'werckman ge
neraal' van de gewesten waarover
Karei destijds de scepter zwaaide.
In 1526 viel het werk aan de kerk
stil. Er moest eerst weer gespaard
worden. De dwarsbeuk en het
priesterkoor waren toen in een ver
gevorderd stadium. Oude rekenin
gen bewijzen dat er tussen 1539 en
1563 nog gewerkt is aan de Sacra
mentskapel en aan de grafkelder
van de markiezen, maar in laatstge
noemd jaar stopte de bouw voor
goed. Een lange muur scheidde de
oude kerk van het "Nieuwe Werk'.
Die muur staat er nog steeds en hij
is destijds zo gebouwd, dat de wes
telijke beuk van het ver gevorderde
nieuwe transept bij de oude kerk is
getrokken. Zo is ervan het 'Nieuwe
Werk' voor ons toch iets bewaard
gebleven. Die beuk bleek een ge
schikte galerij voor grafmonumen
ten. De rest van de nieuwbouw is in
de loop der eeuwen geleidelijk af
gebroken. De sloop leverde de ver
armde stad goedkope materialen
voor bijvoorbeeld de versterking
van de vestingwerken. In de toren
was in 1529 een carillon opgehan
gen en in 1555 plaatste Hendrik
Niehoff een nieuw orgel op het
zangkoor. De beschietingen door
de Fransen in 1747 en de brand
van 1972 hebben daarna ook 'het
oude werk' ernstig aangetast. Een
renovatie van de ruïne maakte van
de kerk toch nog een functioneel
gebouw en tegelijkertijd een inte
ressante bezienswaardigheid.
27. Geld voor het huis van de Heer
Bouwen kost geld, veel geld soms.
De financiering van het 'Nieuwe
Werk' heeft heel wat voeten in de
aarde gehad. Hoe kwam men aan
het benodigde geld? Het initiatief
voor de nieuwbouw ontstond in
een tijd van economische welvaart.
Het staangeld voor de kramen tij
dens de week- en jaarmarkten was
voor het Lieve-Vrouwengilde. De
accijnzen op wijn en bier van bui
ten de stad leverden een overschot
op en dat ging naar de kerk. Om
nog meer geld te vangen, ver
hoogde het stadsbestuur in 1508
de belasting op tarwe en bier. In
datzelfde jaar was er een
huis-aan-huiscollecte voor het
'Nieuwe Werk'. Het verbinden van
aflaten aan giften voor een goed
doel stimuleerde de vrijgevigheid.
Een aflaat was een gehele of ge
deeltelijke kwijtschelding van straf
fen die nog moesten worden uitge
boet nadat de zonden waren verge
ven. Om de mensen een beeld te
geven hoe dat in zijn werk ging, ge
bruikten vele geestelijken het beeld
van het vagevuur. Wie zonder
doodzonde op zijn geweten over
leed, maar nog wel wat goed te ma
ken had, moest enige tijd in het va
gevuur boeten alvorens te kunnen
genieten van het eeuwig geluk in
de hemel. Met Heilige Missen,
goede werken en het verdienen van
aflaten kon die tijd in het vagevuur
worden bekort. Aantrekkelijk was
ook de voorstelling, dat jij met
jouw verdiende aflaten het lijden
van overleden familieleden of an
dere dierbaren kon verkorten. Of
die laatste visie theologisch hele
maal correct was, vormde een an
der punt. In 1502 was het de hulp
bisschop van Kamerijk die tijdens
een bezoek aan Bergen op Zoom
een aflaat verbond aan elke gift
voor het "Nieuwe Werk'. Zestien
jaar later werden de gelovigen op
nieuw in de gelegenheid gesteld,
een extra aflaat te verdienen met
een bijdrage voor de kerkbouw.
Wat ook geld kon opleveren, waren
loterijen. De organisatie daarvan
lag in handen van het stadsbestuur.
Menige stad probeerde daarmee
haar inkomsten te vergroten, niet
alleen voor kerkbouw, maar ook
bijvoorbeeld voor het versterken
van de vestingwerken. Wel had het
stadsbestuur daarvoor toestemming
nodig van de vroedschap, een soort
gemeenteraad, en van de lands
heer. Vanaf 1506 was dat Karei van
Habsburg, de zoon van Filips de
Schone en Johanna de Waanzin
nige. Men trachtte de loten ook in
andere plaatsen aan de man te
brengen. Er waren geldprijzen mee
te winnen, maar ook gouden en zil
veren sieraden, vazen, lepels, kan
nen e.d. Niet alle loterijen waren
winstgevend zoals Bergen op Zoom
in 1547 merkte. Van de andere lo
terijen voor de Getrudiskerk zijn de
afrekeningen helaas verloren ge
gaan. Wel blijkt uit archiefstukken
dat de raad van Bergen op Zoom
voor de loterij van 1526 een groot
bedrag leende voor het kopen van
zilveren voorwerpen als prijs.
De familie Glymes droeg ook veel
bij aan de nieuwbouw. Naarmate
het economisch tij verliep, namen
de inkomsten echter af met het be
kende gevolg. Het onvoltooide
'Nieuwe Werk' getuigde nog heel
wat jaren van de vroomheid, de
goedgeefsheid en het optimisme
van de Bergenaren uit de Late Mid
deleeuwen.
28. Nog meer nieuwbouw in de stad
Niet alleen de kerk en het hof voe
ren er eind vijftiende eeuw begin
zestiende eeuw wel bij, dat het de
stad economisch goed ging. Ook
openbare gebouwen als het stad
huis, de lakenhal, de teerkamer en
niet te vergeten de woningen van
aanzienlijke burgers werden fraaier
en aantrekkelijker. De welvaart sti-
200
De Waterschans nr. 4 2000
Afb.5. De voorzijde met hoofdingang van het Markiezenhof.
muieerde de bevolkingsgroei. Het
stadsbestuur kreeg steeds meer om
handen en merkte dat zijn 'stads
kantoor', het schepenhuis op de
Grote Markt, te klein werd. De ma
gistraat schiep meer ruimte door
de panden rechts en links van haar
onderkomen op te kopen, een op
lossing die in meer steden uitkomst
bood. Er zijn niet zoveel oude stad
huizen die vanuit één bouwplan
zijn opgetrokken zoals bijvoorbeeld
in Middelburg en Leuven. De fami
lie Keldermans was bij de bouw er
van eveneens betrokken.
Het schepenhuis was voor Bergen
op Zoom eeuwenlang het eigen
lijke bestuurscentrum. Het pand is
van circa 1400, opgetrokken na de
stadsbrand van 1397. Het bestond
uit een voorhuis en een achterhuis,
elk met drie verdiepingen en een of
meer kelders. Ten westen van het
schepenhuis was het pand van De
Olifant en aan de andere kant
stond De Leeuwenborch. Tot 1444
was daarin de Lombardenbank.
Daarna hadden de Merchant Ad
venturers er hun hoofdkwartier. Jan
III kocht van hen het pand in 1498
en deed het over aan de stad. Die
trok het bij het schepenhuis. Eer
der al had ze dat kunnen doen met
De Olifant.
Naast De Olifant prijkt nog altijd
De Draak, "s lands oudste herberg',
die volgens een oud rijmpje samen
met haar buurman door de stads
brand van 1397 was gespaard. Het
is niet zo dat De Draak zes eeuwen
achtereen een herberg was. Net als
de panden St. Joris, De Beurze en
De Olifant was ook De Draak
lange tijd een aanzienlijke woning.
In deze huizen waren soms winkels
of bedrijven gevestigd. Comelis
Peck bijvoorbeeld maakte en ver
kocht waskaarsen in Sint Joris,
maar handelde tevens in meekrap.
Van meekrap werd rode verf ge
maakt. In De Draak woonde rond
1500 Pieter Gillisen, een rijke
koopman uit Antwerpen. In zijn
tijd is in 1504 het St.-Annastraatje
aangelegd met aan weerskanten
woningen en winkeltjes. De Olifant
had oorspronkelijk een erf tot aan
de Kortemeestraat, een straatnaam
die herinnert aan de meekraphan-
del. Het stadsbestuur kocht in de
loop der eeuwen steeds meer pan
den aan de oostzijde van de St.-An-
nastraat op, zodat het stadhuis ten
slotte kon worden uitgebreid tot
aan de Kortemeestraat.
Het waren niet alleen woningen op
de Grote Markt die getuigden van
meer welvaart, ook elders binnen
de stadsmuren woonden notabe
len, gildenmeesters en kooplieden
die met hun tijd mee wilden gaan.
De Lievevrouwestraat en de Hoog
straat bijvoorbeeld waren evenzeer
in trek bij de meer gefortuneerden.
Daarnaast vielen de hallen op, de
gebouwen waarin handelaars el
kaar konden ontmoeten. We noem
den reeds de lakenhal op de hoek
van de Hoogstraat en de Grote
Markt, naast de stadsteerkamer. De
Merchant Adventurers kregen na
1498 een groot pand toegewezen in
wat nu de Engelsestraat is, terwijl
hun concurrenten van de Duitse
Hanze een kantoor vestigden in de
Zuivelstraat, dicht bij het Zuivel-
plein.
Er waren meer handelaars die er de
voorkeur aan gaven om in Bergen
op Zoom de beschikking te hebben
over een eigen koophal. Je was dan
tijdens de Paas- en Koudemarkten
verzekerd van een goede stand
plaats en een vast onderkomen.
Kooplieden uit Weert, destijds een
centrum van wolnijverheid, huur
den in 1476 voor acht jaar de 'Halle
van Weert', gelegen in de Hoog
straat op de zuidhoek van het Ko
ningsstraatje. Eveneens in de
Hoogstraat hadden Armentières en
Diest een tijdlang hun eigen halle.
Kooplui uit Turnhout huurden en
kele jaren ruimte in de stadslaken-
hal, ongeveer een derde deel van
het geheel. Er waren ook particu
lieren die tijdens de jaarmarkten
hun woning of een gedeelte ervan
aan handelaars verhuurden. Zo ver
dienden ze aardig wat bij. Menig
poorter kon het zich zodoende ver
oorloven zijn huis wat meer status
te geven. De stad stimuleerde dat
met subsidies, vooral als de renova
tie ertoe bijdroeg het brandgevaar
te verminderen. De houten wonin
gen en de rieten daken verdwenen
dan ook steeds meer uit het stads
beeld.
29. De uitvaart van Jan metten
Lippen 1494
In 1494 was het dan zover. Jan II
van Glymes verwisselde het tijde
lijke met het eeuwige. In de vooraf
gaande jaren had hij veel last van
zijn lippen gehad, maar gelukkig
trof hij in Jan Douwes een knappe
chirurgijn die hem van de pijn ver
loste, een prestatie van de man uit
Ath die met een vorstelijke belo
ning werd gehonoreerd. Toch
voelde de heer van Bergen zijn
krachten afnemen, reden voor hem
om zijn zoon Jan meer te betrek
ken in het bestuur. Jan metten Lip
pen was tenslotte de 75 gepasseerd
en mocht terugzien op een fraaie
staat van dienst. Al meer dan vijftig
jaar leidde hij zijn stad, beheerde
hij zijn domeinen en was hij de
trouwe vazal van de hertog van Bra
bant, of het nu een Bourgondiër
was of een Habsburger. Met meer
dere zonen had hij de 'benden' van
de hertog in veldslagen en belege
ringen aangevoerd. De beloningen
201