De Waterschans nr. 1 2001
Afb.2. Poort van de Markiezenhofkazerne.
om de zorg die zij aan de Franse
soldaten besteedden, zij het dat
dwang van Franse zijde hierbij na
tuurlijk ook een rol speelde. Zo
eiste de sous-prefect in februari
1814 dat de rijke burgers geld zou
den uitlenen en dat de leden van
de commissie het voorbeeld moes
ten geven (42). Zelfs geld baatte
toen echter niet meer, want alles
was op: een tocht van het bestuur
langs alle bakkers en 'boutiques' le
verde niet meer op dan twee zak
ken gerst (43).
Ook na de bevrijding zette het be
stuur zijn werkzaamheden onver
droten voort. Reeds op 6 mei be
stookte het de zojuist aangestelde
Hollandse commissaris van oorlog
met verzoeken om geld en goede
ren ten behoeve van de nog aan
wezige Franse soldaten (44). Nadat
de laatste Fransen het hospitaal op
3 juni hadden verlaten, begon het
bestuur met de opheffing van het
hospitaal (45). Ook hierbij toonde
het zich zeer plichtsgetrouw. Nadat
de administratieve organisatie op
31 december 1814 weer op de oude
voet was teruggebracht, bleef het
bestuur nog enige tijd in zijn oude
vorm functioneren en probeerde
het de financiële zaken met Parijs
af te handelen. Hoewel de bespre
kingen hierover zich tot 1820 voort
sleepten, werd een voor de Berge-
naren bevredigende regeling nooit
getroffen (46).
Un höpital civil pour les militaires
Verhouding met de Franse autoritei
ten
Uit het voorgaande moge duidelijk
zijn geworden dat Bergen op Zoom
niet had weten te ontkomen aan de
last van een militair hospitaal. Inte
gendeel, de Fransen hadden het
zelfs daarheen weten te leiden dat
de stad het eenmaal toegelaten
hospitaal zelf ging beheren. Met de
instelling van een 'commission des
hospices' in 1811 was het hospitaal
tenslotte organiek een onderdeel
geworden van de stedelijke voorzie
ningen op het terrein van de medi
sche en maatschappelijke hulpver
lening. Zelfs deze laatste ontwikke
ling nam natuurlijk niet weg dat 'un
höpital civil pour les militaires' zo
als de Fransen de instelling wel
noemden, bestuurlijk gezien een
heel merkwaardige constructie was
(47). Gaarne zou men dan ook wil
len weten hoe uiteindelijk de ge
zagsverhoudingen kwamen te lig
gen tussen de stad, het hospitaal-
bestuur en de directie aan de ene
en de militaire instanties aan de
andere kant. Officiële reglementen
of instructies die licht op deze zaak
kunnen werpen, werden helaas niet
gevonden.
Wel konden gegevens worden ont
leend aan de verslagen van de
'deliberations' die het hospitaalbe-
stuur op gezette tijden hield. Uit
deze notulen kan in de eerste
plaats worden afgeleid dat het be
stuur ruime bevoegdheden werden
gelaten. Zo mocht het, toen de
'économe' een andere functie bij
de Armee du Nord had gekregen,
zelf een opvolger zoeken. Die werd
gevonden in de persoon van een
Bergse medewerker van het bureau
van de 'Administration des hospi
ces', de eerste commies M. Ulens
(48). Over de aanstelling van een
nieuwe 'dispensier' mocht het be
stuur eveneens zelf beslissen. Ook
in dit geval werd de Franse mede
werker vervangen door een Neder
lander (49). Dat het Franse gouver
nement met deze gang van zaken
geen moeite had, zou kunnen blij
ken uit het feit dat men in beide
gevallen volstond met een korte
mededeling van de benoeming aan
de prefect. Zelfs in de uitvoering
van de talloze regels waarin het mi
litaire hospitaalwezen tot in details
was vastgelegd, had het bestuur een
zekere vrijheid. In september 1811
werd bijvoorbeeld goedgevonden
dat in plaats van twee commiezen
voor het 'bureau des entrees' één
extra 'inftrmier-major' werd aange
steld (50).
Lieten de hogere administratieve
overheden het bestuur aldus de
vrije hand, veel minder gold dat
voor de verschillende vertegen
woordigers van het Franse leger.
40
De Waterschans nr. 1 2001
Met name de 'commissaire de
guerre' had de neiging zich met de
interne gang van zaken in het hos
pitaal te bemoeien. Genoemde
functionaris was ter stede onder
meer belast met de handhaving van
de orde onder de garnizoens-
troepen en in zoverre strekte zijn
gezag zich ook uit over het hospi
taal. Maar dat betekende niet dat
hij zich met de dagelijkse leiding
over het hospitaal had in te laten.
Toen hij in dat verband op 19 juli
1813 per brief enige kritische vra
gen aan de directeur stelde, wei
gerde deze dan ook pertinent ver
antwoording af te leggen. Hij
wendde zich tot zijn bestuur, dat in
overleg met de hogere overheden
in Breda en Antwerpen, de oor
logscommissaris krachtig terecht
wees. Laatstgenoemde krabbelde
daarop schielijk terug en veront
schuldigde zich voor de opschud
ding die hij had veroorzaakt. Zijn
intentie was slechts 'de vivre en
bonne intelligence avec tout le
monde'.
Relatie met de officieren van gezond
heid
Minder snel werden de kwesties af
gehandeld die met enige regelmaat
tussen de directeur en de officieren
van gezondheid rezen. De oorzaak
van deze problemen was voor een
deel gelegen in de merkwaardige
omstandigheid dat de officieren
van gezondheid zich formeel niet
mochten bemoeien met de directie
van het hospitaal. Dit was bepaald
in een Franse wet uit 1796, die het
beheer over de hospitalen had
overgeheveld van de militaire ge
neeskundige dienst naar een afzon
derlijke administratieve dienst. Die
werd geleid door een groep van po
litiek machtige personen, de zoge
heten 'commissaries ordonnateurs'.
De legerartsen was bij die gelegen
heid streng verboden zich nog op
enigerlei wijze bezig te houden met
de organisatie van de hospitaal-
dienst (52).
Deze ongelukkige regeling gaf aan
leiding tot tal van moeilijk op te
lossen conflicten. De directie van
het hospitaal koesterde inzake het
beleid en beheer soms andere op
vattingen dan de officieren van ge
zondheid. Zo streefde de 'éco
nome' voor alles een zuinig beheer
na. Dat betekende dat hij spaar
zaam met voedingsmiddelen om
sprong en vooral op het genees-
middelenverbruik kritisch toezag.
Zoals uit verzoeken om meer
'quina', om betere wijn of om meer
warmte blijkt, hadden de officieren
van gezondheid daarentegen meer
oog voor het wel en wee van hun
patiënten en minder voor de Finan
ciële aspecten van de behandeling.
Hoe anders de geneesheren en de
economen dachten, blijkt uit de
heftige discussies die volgden toen
de 'chirurgien en chef in septem
ber 1812 om meer kachels op de
ziekenzalen vroeg en de directeur
berekende dat een verlenging van
de kachelpijpen veel goedkoper
was (53). Het laat zich denken dat
dit soort meningsverschillen tussen
een nuchtere Nederlandse direc
teur en een heetgebakerde Franse
geneeskundige gemakkelijk konden
uitlopen op conflicten, die zo hoog
opliepen dat het bestuur, de burge
meester en zelfs de prefect er in
moesten worden betrokken.
Wat niet weinig aan de conflicten
bijdroeg, was dat de Nederlanders
niet bekend, of in elk geval niet ver
trouwd waren met de regels en ge
bruiken die in de Franse hospitalen
golden. Regel was bijvoorbeeld dat
de officieren van gezondheid in
woonden in het hospitaal. Deze si
tuatie kwam in de Hollandse gast
huizen niet voor; daar was nog ge
bruikelijk dat doctor en chirurgijn
van tijd tot tijd een bezoek brach
ten aan de opgenomen zieken. Het
verschil in inzicht over dit punt
leidde soms tot kluchtige situaties.
Op een gegeven moment be
klaagde de directeur zich erover,
dat de 'pharmacien en chef zijn in
trek in het hospitaal had genomen.
De man had bovendien de euvele
moed gehad om vrouw, kind en
'domestique' mee te brengen en
dat laatste was in elk geval tegen de
regels. Zo iets bleek overigens pas
nadat niet alleen het bestuur en de
burgemeester, maar zelfs de
'sous-prefect' van Breda en de pre
fect van Antwerpen in de zaak wa
ren gemengd. Nadat het stadsbe
stuur de apotheker uiteindelijk na
veel overleg met de 'sous prefect'
de toegang tot het hospitaal had
weten te ontzeggen, mengde de
'commissaire de guerre' zich in de
zaak. Hij schreef de stad een
scherpe brief en verklaarde dat de
'sous-prefect' de apotheker geen
orders had te geven. Hij baseerde
zich daarbij op 'article 453 chapitre
1 titre 4 du receuil général des lois,
réglements, décisions et circulaires
sur le service des hópitaux militai
res' (54). Volgens genoemd artikel
waren alleen de commissaire or-
donnateur en bij diens afwezigheid
de 'commissaire de guerre' ter
stede daartoe bevoegd. Hierdoor
ontstak op zijn beurt de 'sous-pre
fect' in woede. Hij wendde zich tot
zijn principaal te Antwerpen en
haalde daar zijn gelijk: artikel 453
had uitsluitend betrekking op de
hospitalen van de 'armee' en niet
op de 'hópitaux sédentaires'. Wel
'applicable' was het door de stad
aangedragen artikel 735 dat inhield
dat de 'commissaire de guerre' 'ne
doit avoir qu'une police de surveil
lance'. Dus lag de beslissing bij de
stad en moest de apotheker het
hospitaal verlaten. Zo niet dan zou
de minister van oorlog hoogst per
soonlijk worden ingeschakeld. Zelfs
dit dreigement deed de apotheker
echter niet wijken. Met de steun
van de 'commissaire de guerre' ver
schanste hij zich in zijn apotheek
en hield daar stand tot de storm
weer was gaan liggen (55).
Dat stad en bestuur van het hospi
taal uiteindelijk weinig zeggen
schap hadden over de officieren
van gezondheid bleek andermaal,
toen de chirurgijn-majoor Bancel
zijn knecht een kamer in het hos
pitaal had gegeven. Bovendien had
hij de 'hangard' van kar en kruiwa
gen ontdaan om zo zijn eigen
paard te kunnen stallen. Ook deze
zaak deed veel stof, of beter: papier
opwaaien. Toen het bestuur de chi
rurgijn ten langen leste de toegang
tot het hospitaal ontzegde, bleek
wederom dat het niet over de mid
delen beschikte om dit soort be
sluiten te effectueren (56). Toen de
chirurgijn zich enige maanden la
ter bij het bestuur beklaagde over
de sfeer van insubordinatie onder
de verpleegkundigen, wist het be
stuur dan ook niet anders te ant
woorden dan dat men zeer ver
baasd was te vernemen dat de
briefschrijver nog in het hospitaal
werkzaam was (57).
Achteraf is het spijtig dat het be
stuur op de inhoud van de brief
zelf niet inging. Die betrof namelijk
een ander ongelukkig uitvloeisel
van het feit dat de administratieve
en de medische dienst van het hos
pitaal waren gescheiden: de 'infir-
miers' en het huishoudelijke perso
neel behoorden niet tot de militair
geneeskundige dienst. Zij waren in
41