De Waterschans nr. 2 2001 'koortsigen'. Hierbij werd nog, ge heel en al volgens achttiende- eeuwse inzichten, onderscheid ge maakt tussen 'fiévres adynamiques', 'catharrales', 'bilieuses', 'putrides', 'höpatiques', 'd'höpital', 'ataxiques', 'nerveuses' en 'gastriques'. Van een modernere indeling, zoals met name door Pinel was voorgesteld, tonen de lijsten geen spoor (94). Ook de opvattingen van Broussais lijken in deze jaren nog niet tot de artsen in Bergen op Zoom te zijn doorgedrongen (95). De derde groep doodsoorzaken be treft een bonte reeks van aandoe ningen. Men vindt 'asthma convul- sif, 'angina catarrhale', 'erysipèle', 'jaunisse', 'tetanus', 'petite vérole', 'variole confluente', 'marasme' en niet in de laatste plaats een aan doening die de gemoederen ook na de Franse tijd nog sterk in be weging heeft gebracht: 'nostalgie'. Een vraag die deze derde groep van doodsoorzaken oproept is, of de diagnoses ante dan wel post mor tem zijn gesteld. Hoewel de beteke nis van de patholoog-anatomische sectie in Frankrijk steeds duidelij ker werd, blijkt niet dat zij in Ber gen op Zoom reeds veelvuldig werd toegepast. Een diagnose als 'jau nisse' wijst niet in de richting van een obductie en de diagnoses 'em pyema pulmonum' en 'hydrophilie' kunnen heel wel op grond van fy- sisch-diagnostisch onderzoek zijn gesteld. Hoewel goed vergelijkingsmateriaal ontbreekt, lijkt uit de 'cahiers' wel te kunnen worden afgeleid dat de sterfte laag was: in totaal overleden van 10.118 opgenomenen in het hospitaal slechts 465, minder dus dan 5% (tabel 3). De grootste sterfte - 12% - trad op in het voorjaar van 1814. In die periode ging het vooral om gewonden. In de voorafgaande jaren was er geen duidelijke over- sterfte van gewonden: in de catego rie 'fiévreux' vindt men even veel gevallen. Ook duidelijke ophopin gen van gevallen werden niet ge vonden. Daaruit valt af te leiden dat ernstige hospitaalinfecties zich niet hebben voorgedaan. Voor het overige kan uit de lage sterftecijfers weinig meer worden afgeleid dan dat de aard van de ziekten der - veelal jonge - militairen niet al te ernstig kan zijn geweest en de be handeling in het hospitaal niet al te slecht. Une prise de quina De medische behandeling Ook inzake de medische verzor ging en de verpleging der soldaten vonnen de Bergse archieven geen rijke bronnen. Over de heelkunde is weinig meer bekend dan dat ook daar amputaties werden verricht. Heel interessant zou het zijn te we ten waar en hoe deze werden uit gevoerd: hierover verneemt men echter niets. Slechts blijkt uit de hoge posten voor verband, genever en azijn dat de chirurgen niet stil hebben gezeten. Weinig meer kon worden achter haald inzake de niet-chirurgische behandeling. De belangrijkste bron in dezen vormt een rapport dat de 'chirurgien-major faisant les fonc- tions de médecin' M. Bancel in 1811 opstelde (96). Allereerst blijkt daaruit dat de Franse geneeskun dige kinine als het soevereine mid del tegen malaria beschouwde. Dat mag een interessant gegeven heten, want hoewel de werking van deze stof al langer bekend was, werd zij in de Lage Landen zeker nog niet algemeen toegepast. Eveneens is bekend dat de Engelsen, die in 1809 Walcheren bezetten, het mid del - zelfs in combinatie met sterke drank - weigerden in te nemen (97). De Franse soldaten lijken met de bittere stof geen moeite te hebben gehad: op 24 januari 1811 schreef de burgemeester aan de sous-pre fect dat in drie maanden tijd niet minder dan 23 kilo 'kin kina' was gebruikt voor 230 patiënten. Dat leidde tot onredelijk hoge kosten want, zo wist de magistraat voor te rekenen, volgens het 'formulaire pharmaceutique des höpitaux mili- taires' hadden per 4 maanden voor 3 a 400 man slechts 12,5 kilogram gebruikt mogen zijn (98). Toonde de chirurgijn-majoor Ban cel zich met het gebruik van kinine een vooruitstrevend man, voor het overige lijkt zijn denken nog geheel en al te zijn bepaald door de acht- tiende-eeuwse prikkelbaarheids theorieën. Dat valt althans af te lei den uit zijn opmerking dat 'Fiévres adynamiques' behandeld moeten worden met excitantia. Met name in wijn had hij een groot vertrou wen. Ook bij de behandeling van 'dysenterie' vormde de prikkelbaar heid nog zijn leidraad. Hier be haalde de militaire geneeskundige goede resultaten door lavementen met opium. Alleen patiënten die dit middel 'ne peuvent garder', overleden; de diepere oorzaak daarvan was dat hun 'incitabilité est détruite'. Voor het overige valt uit Bancel's brief af te leiden dat hij voorstander was van een goede hy giëne. Indirect blijkt dit uit zijn klacht dat de verplegers de bedden zelfs na het wisselen van patiënten niet altijd verschoonden. Hoe ern stig zijn klacht moet worden opge nomen, valt niet te achterhalen. Zijn stelling, als zou een betere handhaving van de hygiëne veel sterfte hebben kunnen voorkomen hebben, wordt door de lage sterfte cijfers niet zonder meer ge schraagd. De voeding De hoofdbestanddelen van de voe ding waren brood, vlees en wijn (99). Aardappelen en groenten wer den niet of nauwelijks gebruikt. Ook boter staat niet op de voe- 72 De Waterschans nr. 2 2001 dingslijsten. Eieren lijken alleen in de apotheek te zijn gebruikt. De dagelijkse kost onderscheidde zich daarmee duidelijk van de voeding die de Nederlanders in hun eigen militaire hospitalen gewend waren. Zo vermeldt een voedingsstaat van het ('Hollandse') garnizoenshospi taal in Leeuwarden over het laatste kwartaal van 1810 overwegend aard appelen, knollen, witte kolen, kar nemelk en voorts zeer veel eieren (100). Alle levensmiddelen werden in Bergen op Zoom betrokken bij leveranciers in de stad. Met hen werden contracten afgesloten voor perioden die varieerden van 2 tot 12 maanden; deze overeenkomsten waren vrij gedetailleerd. Van het brood werd bijvoorbeeld bepaald dat het precies 1 kilo moest wegen en dat het moest worden gebakken van wit tarwemeel, waaraan per zak van 70 kilo 22 kg zemelen was ont trokken. Dit 'pain bis blanc' werd dagelijks bij de aflevering gecontro leerd en nagewogen. Daarbij werd al hetgeen te licht of te bruin was onvoorwaardelijk teruggestuurd. De hoeveelheden die aan de pa tiënten werden versterkt waren ruim. In beginsel ontving elke zieke per dag twee maal een kwart brood, hetgeen overeenkomt met twee maal 375 gram. Ook vlees werd in ruime hoeveelheden verstrekt: 1 pond per patiënt per dag. Volgens de contracten betrof het mooi rood vlees, 2/3 rund en 1/3 schaap of kalf, 'sans têtes, fressures ou pieds' (101). Hoe dit vlees werd bereid ver melden de archieven niet. Op grond van het feit dat de koksjon gen het 's morgens om vijf uur al in de 'marmites' moest doen, mag worden aangenomen dat het steeds werd gestoofd (102). Deze proce dure leverde soep op en was bo vendien niet al te bewerkelijk, men bedenke dat het hospitaal slechts over één kok met knecht beschikte. Overigens werden de hier opgege ven hoeveelheden niet aan elke pa tiënt verstrekt. De voeding, of beter het dieet, maakte een wezenlijk on derdeel van de behandeling uit. Dat betekende afstemming van de hoeveelheden op de toestand van de patiënt. De portie brood bij voorbeeld werd afhankelijk van de situatie verminderd tot 'trois quart', 'demi' of 'un quart" (resp. 3/4, 1/2 en 1/4 x één 'portion a 37,5 déca- grammes'). Anderen kregen alleen brood bij de soep, hetgeen neer kwam op 1/8 'portion'. Vaak werd ook "riz au lait' (50 gram rijst in een kwart liter melk) voorgeschreven en zo ook een portie 'pruneaux' van 60 gram, die tweemaal daags wer den gegeven. De drank voor de patiënten be stond in de eerste plaats uit wijn. Daarvan kregen de zieken dagelijks twee maal een 'portion' van een kwart liter. Wijn werd als een be langrijk onderdeel van de voeding en daarmee ook van de behande ling beschouwd. In mei 1812 klaagde de al eerder genoemde Bancel dat het seizoen der koorts enden in aantocht was en dat de beschikbare wijn van onvoldoende kwaliteit was. Het pleit voor het be stuur dat het terstond een partij echte 'vin de Médoc' inkocht, dit ondanks de krapte der geldmidde len (103). Dat niet alleen de me dici, maar ook de Franse patiënten op goede wijn gesteld waren, blijkt uit een voorval in de winter van 1814. Op een gegeven moment klaagden de patiënten zo hevig over de kwaliteit van de wijn dat zelfs de commanderend generaal persoonlijk kwam proeven. Ook deze hoge militair achtte de wijn slecht van smaak en klaagde op zijn beurt bij het bestuur van het hospitaal. De 'commissaire de guerre' voegde daar nog bij 'qu'il y a un tiers d'eau dans Ie vin'. Hoe wel er aan alles gebrek was, wist het bestuur toch niets anders te doen dan de betrokken wijnleverancier te dreigen dat men zijn rekening niet zou betalen, indien er ooit weer geld beschikbaar kwam (104). Het geheel overziende mag worden geconcludeerd dat de voeding heel goed was. In elk geval zal zij zowel in kwalitatief als in kwantitatief op zicht beter zijn geweest dan het geen menig Bergs burger gewend was. Wellicht moet het tegen deze achtergrond worden gezien dat de burgemeester zich er in een brief aan de 'sous-prefect' van 30 april 1811 over beklaagde dat 'la plupart des malades sont a la portion en- lière le matin et aux 3/4 le soir'. Dat was zoveel 'que menie plusieurs d'entre eux refusent la totalité de prescription et disent qu'il y a une moitié de trop' (105). Of de klacht geheel en al terecht was, is de vraag. De voedingslijsten leren dat slechts 10% van de opgenomenen in die maand de volle portie kreeg, 50% de halve en 30% een 'trois quarts'. Entrans et sortans Aantal opnemingen Zoals uit het voorgaande duidelijk zal zijn geworden, zeggen de 'listes' betrekkelijk weinig over het wel en wee der soldaten. Wat meer infor matie verschaffen zij over het func tioneren van het hospitaal. Aller eerst valt op dat het aantal opne mingen opmerkelijk groot was. Het totale getal was 10.118, hetgeen be tekent dat bijna vier jaar lang ge middeld zeven patiënten per dag werden opgenomen. Een dergelijke toeloop moet een enorme druk op de organisatie van het hospitaal hebben gelegd, te meer omdat de patiëntenstroom in werkelijkheid heel wat minder constant was. Het aantal opnemingen varieerde zeer sterk, van 25 in de maand juli 1813 tot 660 in augustus 1811. Hoe snel de stroom van patiënten bovendien wisselde, moge ook blijken uit het feit dat in oktober 1811 55 man werden opgenomen en een maand later bijna acht maal zoveel, name lijk 430. Zelfs van dag tot dag tra den flinke schommelingen op, van nul tot 261 (8-9 maart 1814). Deze sterke fluctuaties in de patiënten- stroom moeten grote gevolgen heb ben gehad voor de bedrijfsvoering en de hospitaaldienst. Daar kwam nog bij dat ook de samenstelling van de patiëntenstroom sterk va rieerde. Zo waren in oktober 1811 slechts 4-7% van de 637 opgeno menen gewond, terwijl in maart 1814 niet minder dan 68% van de 435 patiënten gewond was. Een overzicht van het beloop van het aantal opnemingen is gegeven in grafiek 2. Ondanks alle grillighe den lijkt in de curves toch enig pa troon herkenbaar. Bij het zoeken naar mogelijke verklaringen moet natuurlijk in de eerste plaats wor den gedacht aan veranderingen in de sterkte van het garnizoen en aan troepenverplaatsingen in de omge ving. Spijtig genoeg kon de pre cieze omvang van deze veranderin gen niet nauwkeurig worden vast gesteld, met als gevolg dat de even tueel vertekenende invloed op an dere factoren niet kon worden ver disconteerd. Niettemin bleek het mogelijk althans een aantal van de factoren, die de opneming beïn vloedden, te onderscheiden. In de navolgende paragrafen worden deze per categorie aan de orde ge steld. aantallen 700 600 500 400 300 200 100 mamj j asond j fmamj j asond j fmamj j asond j fmamj j asond j fma maanden en jaren Grafiek 2. Aantal opnemingen per maand maart 1810 - mei 1814

Periodieken

De Waterschans | 2001 | | pagina 13