De Waterschans nr. 2 2001 nemen en bovendien het talent be zat om die kennis te verwoorden in pakkend proza of een knap ge dicht. Reeds in Hoeven raakte hij in con tact met uitgevers en met andere jonge schrijvers, aanvankelijk enigs zins clandestien onder de schuil naam Anton van Duinkerken. Niet alle kerkelijke gezagsdragers waren daar gelukkig mee en zo kwam de student in 1926 voor de keuze te staan van ophouden met publice ren of het seminarie verlaten. Geen gemakkelijke beslissing voor hem, maar na veel innerlijke strijd koos hij toch voor het laatste. Zo werd hij na vijftien jaar opnieuw inge schreven als inwoner van Bergen op Zoom en ging hij Nederlands studeren aan de Katholieke Leer gangen te Tilburg. Al las hij veel, hij was toch geen boekenwurm in een ivoren toren, integendeel. Hij had een grote vriendenkring met be kende namen als Godfried Bo- mans, Antoon Coolen, Jan Engel man, Pieter van der Meer de Wal cheren, Gabriël Smit en A Roland Holst. In 1928 vierde hij voor de eerste keer in zijn leven carnaval en dat deed hem zo goed dat hij na thuiskomst 's avonds laat in één ruk De verdediging van Carnaval schreef, een van zijn bekendste boeken (Utrecht 1928; later her drukt in deel I van zijn Verzamelde Geschriften, Utrecht 1962). 2. De jaren in Amsterdam 1929 Al gauw kreeg Willem verzoeken om mee te werken aan literaire tijd schriften als Roeping en De Ge meenschap waarin veel jongeren aan bod kwamen. Zijn opname in 1929 in de redactie van het katho lieke dagblad De Tijd leverde ein delijk voldoende inkomsten op om aan een huwelijk te denken. Een jaar later trouwde hij met Nini Ar nolds, eveneens uit Bergen op Zoom. Het jonge paar woonde in Amsterdam in de Lomanstraat, niet ver van het bureau van De Tijd. Acht kinderen telde hun gezin ten slotte. Het waren mooie jaren in de hoofdstad. Hij had ook daar al gauw vele kennissen die hij graag aan huis ontving. Zijn groeiende bekendheid bezorgde hem heel wat functies, onder meer een op name in de redactie van het be kende tijdschrift De Gids. Ondanks alle drukte zag hij kans te blijven studeren en zich als autodidact steeds meer te ontplooien. Het wa ren wat publicaties betreft ook zeer vruchtbare jaren. Men staat ver baasd over zijn werklust, zijn pro ductiviteit, zijn enorme belezen heid, zijn vele artikelen en boeken. De lijst met titels van de voor naamste boeken, dichtbundels, bloemlezingen en standaardwerken waaraan hij heeft meegewerkt be slaat ruim vier bladzijden (pagina 385-389). Waar haalde hij de tijd vandaan, want het groeiend gezin vereiste uiteraard ook de nodige aandacht. In de hoofdstad vergat hij zijn Ber gen niet. Het jaarlijkse carnaval woonde hij indien enigszins moge lijk trouw bij. Zijn grote geleerdheid en wetenschappelijke prestaties le verden hem in 1933 het ere-docto- raat van Leuven op. In 1940 kreeg de redacteur van De Tijd een be noeming als bijzonder hoogleraar aan de universiteit van Leiden met als opdracht de Vondelstudie. De Duitse bezetters lieten de be strijder van het fascisme niet onge moeid. Hij bracht in 1942 span nende maanden door als gijzelaar in Sint Michielsgestel. De interne ring leverde wel enkele mooie ge dichten op zoals De wuivende geïnspireerd door het bezoek dat Nini hem een keer mocht brengen, en Dichters bezinning (p. 316-318). De oorlog betekende ook een breuk met enkele collega's die voor de NSB of aanverwante partijen ko zen. Dat belette hem niet om na de oorlog sommigen van hen met raad en daad bij te staan. In 1945 hervatte hij zijn werkzaam heden bij De Tijd. Er kwamen pe riodieken bij, onder andere Elsevier en Dietsche Warande en Belfort. Op politiek terein koos hij voor de doorbraakgedachte en kwam zo te recht bij de Partij van de Arbeid. Dat werd hem door vele katholie ken niet in dank afgenomen. Het bleek evenwel voor het bestuur van de katholieke universiteit Nijme gen geen beletsel om hem in 1952 tot professor in de Nederlandse taal en letterkunde te benoemen als opvolger van Gerard Brom. Dat hield wel in dat hij het hem zo dierbaar geworden Amsterdam moest verlaten. 3. Professor in Nijmegen 1952-1968 De verhuizing vormde een keer punt in zijn leven. In Nijmegen wordt hij veel meer de geleerde, de professor met zijn studenten, hun werkstukken en tentamens. Wat ge woon doorging waren de vele uit nodigingen voor een spreekbeurt. Bij uitvaarten, herdenkingen, mar kante veijaardagen, jubilea, ope ningen, symposia, congressen enz. was hij een veelgevraagd redenaar. Omdat al zijn agenda's vanaf 1927 bewaard zijn, kon de auteur het spoor van Willem van dag tot dag volgen. Van Duinkerken heeft ook zijn te genslagen gekend. Kort na de be vrijding werd hij het slachtoffer van een autobotsing. Hij hield er een verlamming van zijn rechterarm aan over met als gevolg dat het schrijven voor hem zeer moeilijk werd en hij nagenoeg al zijn vol gende artikelen en boeken heeft moeten dicteren aan zijn secreta resse. Thuis waren er eveneens te genslagen. Zijn vrouw leed aan de pressies en moest meerdere malen voor langere tijd worden opgeno men. Omdat Willem van mening was dat vakanties haar goed zou den doen, heeft hij heel wat reizen met haar ondernomen. Met hem als reisgenoot had je een uitste kende gids, want hij bereidde zijn tochten goed voor. Alles wat hij zag, hoorde en las borg hij op in zijn fenomenale geheugen en heel wat van zijn vrienden hebben daar van geprofiteerd. Een zware klap voor hem en zijn hele gezin was het verlies van zoon Gustave. Na een lang en pijnlijk ziekbed overleed die op 28-jarige leeftijd aan kanker, 'een wreed einde van een veelbelovend leven' (p. 572). Zelf worstelde Van Duin kerken in deze periode ook aan de gevreesde ziekte en moest hij een zware operatie ondergaan. Het in ontvangst mogen nemen van de PC. Hooftprijs 'voor zijn gehele let terkundige oeuvre' op 4 juli 1967 deed hem goed, maar daarna ging het met zijn gezondheid steeds slechter. Een operatief ingrijpen bracht geen redding. Na een pijn lijk ziekbed van ruim acht weken overleed hij op zaterdag 27 juli 1968 op de leeftijd van 65 jaar. 4. Van Duinkerken en Bergen op Zoom Veruit het grootste deel van zijn le ven heeft Van Duinkerken boven de rivieren doogebracht. Toch bleef De Waterschans nr. 2 2001 het zuiden hem trekken met inbe grip van Vlaanderen. Van het noor den getuigde hij met lichte spot: Te leven boven cfen 'Moerdijk T)at is een trage dood! 'Ach, als ik hier cfen mens bekijk Schaam ik me om 't mens-zijn rood. Zijn geboorteplaats was hem dier baar en dat niet alleen vanwege de familiebanden. Als het even kon was hij met carnaval in de stad. Zijn Verdediging van carnaval hoort tot zijn vroegste werken evenals zijn loflied op zijn jubelstadje. Hier het eerste couplet (p. 21): Jubelstadje, waar ik werdgeboren, uw uitgelatenheid hangt aan de gevefs aks guirlandes. (Boven uw straten wapperen de wokken festoenen van luidruchtigheid. Toen Bergen op Zoom op 4 juni 1938 vierde dat het 650 jaar eerder een aparte heerlijkheid was gaan vormen, was Anton de grote feest redenaar en hij deed dat met veel plezier. Hij sprak over gezond na tionaal besefin een periode dat het fascisme een overdreven nationa lisme propageerde. Hij kreeg dan ook de nodige kritiek over zich heen van het NSB-blad Volk en Va derland. In hetzelfde artikel viel de NSB hem verder aan, omdat hij in De Tijd had durven schrijven: 'Vrij willig te lijden en te offeren voor de Joden, voor hen te worden be schimpt en verguisd, is zeker offe ren voor den Katholiek niet minder waardig dan te strijden in het perk van de actueele politiek'. Reactie van Volk en Vaderland: 'Wij hooren de Joden al lachen'. Antwoord van Toon: 'Kunnen Joden nog lachen' (p. 254). Begin februari 1951 huldigde de Bergse carnavalsvereniging Van Duinkerken door hem te slaan tot ridder in de Orde van de Gouden Krab. Dat gebeurde in de feestzaal Thalia, waar hij ooit zijn eerste car navalsfeest had gevierd, 's Middags sprak hij in boerenkiel en getooid met de ridderorde de menigte op de Grote Markt als volgt toe: 'Als de mensen boven de grote rivieren mij vragen, wat de zuiderlingen toch eigenlijk doen met carnaval, antwoord ik, dat ze eigenlijk niets doen. Maar de manier van niets doen is er een, die de noorderlin gen nooit zullen leren' (p. 423). Maar niet alleen met carnaval was Toon erbij. Op hemelvaartsdag 1953 voerde hij het woord in de kerk van Maria Hemelvaart (thans schouwburg De Maagd) vanwege het eeuwfeest van het herstel van de kerkelijke hiërarchie in Neder land. Zijn thema was: 'Honderd jaar ons zelf zijn' (p. 452). Bij gelegenheid van zijn zestigste verjaardag vond in Nijmegen een grootse huldiging plaats met veel hoge bezoekers, feestelijke toespra ken, mooie cadeaus en een drukke receptie. Daarbij was ook de Bergse carnavalsvereniging present met haar eigen orkest. Het feest ein digde dan ook, hoe kan het anders, met een polonaise, aangevoerd door professor Willem Asselbergs en de bekende toneelspeler Albert van Dalsum (p. 534). 5. Het boek Wie onze beroemde stadgenoot beter wil kennen, kan niet om dit boek heen. Het zal nog wel jaren lang de biografie over deze geniale man blijven. Zijn naam zal zeker voortleven, maar hoe is dat met zijn werken? Wie vraagt er nog naar? Welke boeken van hem treft men nog aan bijvoorbeeld in de stadsbibliotheek van zijn geboorte plaats? Zijn geleerdheid werd en wordt algemeen erkend. Men noemt hem wel de laatste katho lieke emancipator, maar als zoda nig stond hij in de achterhoede en maakte hij geen deel uit van de stoottroepen. De indruk die hij op zijn tijdgeno ten maakte was groot genoeg om een legende rond zijn persoon te doen ontstaan. Bij die legende gaat het niet zozeer om zijn literaire en wetenschappelijke prestaties, maar veel meer om zijn gezellige levens wijze, zijn welsprekendheid, zijn improvisatietalent en niet te verge ten natuurlijk de vele anekdotes. Hij kwam er rond voor uit dat een goed glas wijn en een puike sigaar hem inspireerden. Een bezorgde pastoor vroeg hem eens: 'Drink jij eigenlijk niet te veel?' Hij kreeg als antwoord: 'Ik heb nooit meer ge dronken dan ik aankon, maar God heeft mij het geluk gegeven dat ik ongelooflijk veel aankan' (p. 235). Michel van der Plas heeft een knap stuk werk geleverd. Het boek over zijn vriend is misschien iets te en thousiast, iets te positief in zijn oordeel. Hij vertelt veel over Van Duinkerken als schrijver, als litera tuur-criticus, als professor en als rector-magnificus. De schrijver zou wat dieper hebben mogen graven in de psyche, in de persoonlijkheid van zijn held. Het boek biedt tevens een interes sant tijdsbeeld. Wie meer inzicht wil hebben in de jaren 1900-1968 kan heel wat opsteken. Bij alle be langrijke nationale en mondiale ge beurtenissen, zeker op katholiek- kerkelijk gebied, was of werd Van Duinkerken op de een of andere wijze betrokken. Er is uiteraard nog veel meer over deze biografie te vertellen. Laat het boek nu maar zelf aan het woord. Het leest prettig en de schrijver ver staat de kunst om te blijven boeien. En naarmate het einde nadert, dringt de auteur toch wat dieper door in het wezen van zijn vriend. 'Wie aan Gods vreugd wil raken, ga door leed' is dan ook de titel van het 28ste, tevens laatste hoofdstuk. Het zijn woorden van Anton zelf en ze nodigen uit tot mediteren. Dat er weinig vraag meer is naar de boeken van Van Duinkerken komt wellicht ook doordat zijn stijl niet meer de onze is. Toch blijft zijn Brabantse herinneringen (Utrecht 1964), een autobiografisch werk en door enkele critici gekwalificeerd als zijn beste boek, de moeite van het lezen waard, zeker voor de Ber- genaren. Datzelfde geldt voor deze biografie. 81

Periodieken

De Waterschans | 2001 | | pagina 17