1 De Waterschans nr. 2 2001 Afb.5. De gasthuisgebouwen in de 15de eeuw, gezien vanuit het noorden. midden van de 14de eeuw. In en kele graven werden bronzen riem- gespen gevonden, die stilistisch ook in die tijd thuishoren. Helaas bestaan er nauwelijks schriftelijke gegevens voor Bergen op Zoom uit deze periode, zodat de achterlig gende oorzaak alleen vanuit en breder perspectief beredeneerd kan worden. De pest in Bergen op Zoom In 1347 bereikte een tot dan toe onbekende ziekte de haven van Genua: de pest. Deze werd overge bracht doorvlooien en hun gasthe ren, de ratten. In enkele jaren tijd had de ziekte, in vorm van uiterst besmettelijke builenpest en long- pest, zich verspreid over heel Eu ropa. Men neemt aan dat ongeveer een derde van de toenmalige be volking overleed. In 1349 bereikte de pest de Lage Landen. Hier zou den de inwoners relatief minder getroffen zijn, zo nam men aan op grond van geschreven bronnen. Re cent onderzoek naar voedselpro ductie en economische terugval toont echter aan dat de pest ook in onze streken behoorlijk huis heeft gehouden (10). De pandemie duurde tot het jaar 1352. Maar daarna werd de pest endemisch, dat wil zeggen dat de ziekte onge veer elke tien jaar weer de kop op stak. Helaas laat de pest geen sporen na op botweefsel. De tijd tussen be smetting en overlijden is te kort. We gaan er echter van uit, dat de vele massagraven uit het midden van de 14de eeuw op het Gouvernements plein het droeve resultaat zijn van de Zwarte Dood. Bergen op Zoom had in 1337 toestemming gekregen om wol in te kopen in Engeland, een land dat enorm getroffen werd door de pest. De kans dat de ziekte Bergen niet bereikt zou hebben, is eerder verwaarloosbaar klein te noemen. De vraag is alleen hoeveel inwoners het slachtoffer werden. De omvang van de ramp Zover het onderzoek zich op het plein uitstrekte, werden er begra vingen gevonden. De uiterste gren zen van het grafveld zijn echter al leen bij benadering bekend. Proef boringen in de kelders van het Gouvernement haalden ook men selijke botresten naar boven. Aan genomen wordt, dat de hele be schikbare binnenplaats van het gas thuis gebruikt werd om massagra ven aan te leggen. Deze ruimte was begrensd door de kerkhofmuur aan de westzijde, door een smalle steeg en de boerderijachtige gebouwen aan de noordzijde, de Vuilbeek en een schuur of stal aan de oostzijde, en het gasthuis aan de zuidzijde. Geschat wordt dat er 40 tot 50 massagraven geweest zijn. Er zijn nog andere aanwijzingen voor de massaliteit van het kerkhof. In de tweede helft van de 14 eeuw stierven er opnieuw mensen aan de pest. In het driehoekige hofje aan de Blauwehandstraat, dat tevoren misschien openbaar terrein was, werden in die tijd twee of drie mas sagraven gemaakt. Was er elders geen ruimte meer? In de massagra ven zelf was nog een ander feno meen waarneembaar. Hier en daar was men aanvankelijk (maar wel in het midden van de 14de eeuw) be gonnen met het zorgvuldig begra ven van kisten, op korte afstand van elkaar. Ze werden afgedekt door de eerder genoemde rijen van vier of vijf kisten, dicht opeen gestapeld. Eén massagraf had een afdeklaag van lijken, die gewikkeld in linnen zakken boven op de kisten waren gegooid. Dit wekt een luguber beeld van een steeds grotere aan voer van pestslachtoffers, tot het zo erg werd dat er geen kisten meer voorradig waren en de doodgravers zelf ook het loodje legden. Niet alleen buiten, maar ook bin nen werd begraven. De ondergrond van de grote zaal lag bezaaid met grafkuilen. In de altaamuimte was plaats voor een 30-tal kistgraven, in de zaal enkele honderden. On danks het feit dat hiervan maar een klein deel archeologisch werd on derzocht, kwam in vrijwel alle graf kuilen in het gebouw een klein muntje aan het licht, dat blijkbaar aan de dode was meegegeven om de reis naar het hiernamaals te be talen. Dit gebruik is ook bekend uit Antwerpen en Breda. De oudste munten dateerden uit de eerste helft van de 14de eeuw (11). Vooral in de altaarruimte was goed te zien dat de doden begraven waren na dat de vloer al een keer was opge hoogd, namelijk in de 14de eeuw. Ook de graven in de zaal waren 14de eeuws of later. Ongetwijfeld was de uitbraak van de pest de aan- 54 De Waterschans nr. 2 2001 leiding om binnen het gebouw te gaan begraven. Het totale aantal pestslachtoffers is alleen bij bena dering vast te stellen. Bedroeg het aantal massagraven 40, dan lagen er tenminste 600 mensen rondom het hospitaal. In het gasthuis zelf is een schatting van 150 waarschijn lijk nog aan de voorzichtige kant. Op een toenmalige bevolking van 2500 tot 3000 zielen betekent dat een mortaliteit van een kwart tot een derde deel. De drie soorten van begravingen, zorgvuldige kistgraven rondom het altaar (ongeveer 30), dicht opeen liggende kistgraven in de voorma lige slaapzaal en de massagraven (kisten en lijkzakken) buiten, zou den wel eens kunnen wijzen op een statusverschil. Dat wil zeggen dat bijzondere personen een plekje bij het altaar kregen, de 'gewone' burgers een plaats in de zaal en de armere onderlaag een plaats in een massagraf, waar ook de muntjes als bijgift ontbraken. Uit het skeleton derzoek blijkt dat de laatste groep bepaald niet gezond was, maar door het ontbreken van voldoende vergelijkingsmateriaal uit de andere twee groepen mogen we hieruit niet teveel conclusies trekken. Van gasthuis naar kapel Er zijn noch buiten, noch binnen het gasthuis begravingen gevonden die dateren uit de 13de of het be gin van de 14de eeuw. De reden hiervoor kan zijn, dat het gasthuis toen nog geen begraafrecht bezat en dat mensen die er om een of andere reden overleden, aanvanke lijk hun laatste rustplaats kregen bij de dichtbijgelegen Gertrudiskerk De uitbraak van de pest betekende een keerpunt. Misschien was het vanwege ruimtegebrek dat men ook binnen de slaapzaal en bij het altaar ging begraven. In elk geval was een gewoon gebruik als gast huis niet langer mogelijk Het oude gasthuis werd verbouwd tot kapel, gewijd aan de heilige Martinus: de slaapzaal werd het schip en de al taarruimte het koor. Zoals dat ge bruikelijk was in kerken en kapel len, benutte men de ruimte gedu rende de 15de en 16de eeuw als begraafplaats, waarschijnlijk voor de meer welgestelden uil de sa menleving. Voor de opvang van gasten en hulpbehoevenden was een alterna tieve ruimte nodig. Eerder meen den we die gevonden te hebben in het hofje dat in 1994 werd opge graven achter de winkel van Jac Hermans. Maar dat dateert pas uit de 15de eeuw. De enige plaats waar een nieuw gasthuis gebouwd kon worden, lag ten noordoosten van het oude, in de beemden aan de overkant van de Vuilbeek. Hier be vindt zich nu de noordelijke vleu gel van het Gouvernement. In 15de en 16de eeuwse archiefbronnen wordt deze plaats aangeduid als het gasthuis. Helaas was er in 1992 geen onderzoek mogelijk. Inwendig is vrijwel het hele gebouw gesloopt, waarbij een vermoedelijk middel eeuwse kern verloren ging. Hoe dit gasthuis er uit heeft gezien blijft dus voor altijd onbekend. Achter het 'nieuwe' gasthuis was plaats voor alweer een kerkhof, dat tussen 1350 en 1525 in gebruik was voor diegenen, die een verblijf in het gasthuis niet overleefden. Gaandeweg ging het hospitaal zich immers steeds meer toeleggen op het verzorgen van zieken en het huisvesten van bejaarden, die er hun laatste dagen sleten. Dit graf veld (misschien het grootste van de stad) werd niet opgegraven, maar in 1991 en 1992 met proefsleuven on derzocht. Toen de Kettingstraat en de Korenbeursstraat bebouwd wer den, ommuurde men het kerkhof. Deze muur bleef bewaard in de tijd dat het Gouvernement een militair hospitaal werd en bestaat in feite nog steeds. Wie nu het winkelcen trum betreedt gaat dus letterlijk over lijken. De grote man Een van de ongeveer 30 begravin gen in de altaarruimte was midden voor het altaarblok gesitueerd. Het graf behoorde toe aan een man van tenminste 70 jaar, ongeveer 1,75 meter lang (voor die tijd behoorlijk groot), zwak van gestel en lijdend aan ontstekingen in de gewrichten. Gezien de prominente plaats van het graf moet hij een belangrijk persoon zijn geweest. Te denken valt aan een gasthuismeester of een welgesteld burger die geld had ver maakt aan het hospitaal. Zekerheid hierover bestaat helaas niet. Tussen de beenderen lagen een bronzen riemgesp en een klein muntje van omstreeks het midden van de 14de eeuw. Deze vondsten en de aanleg- diepte van het grafwijzen er op dat hij, net als zijn lotgenoten in de al- taaruimte, slachtoffer was van eer ste grote pestepidemie. Om te weten te komen hoe deze Bergenaar er uit had gezien, ver vaardigde Maja d'Hollosy, specia liste in menselijk botonderzoek, een reconstructie van het gezicht. Eerst werd een afgietsel van de schedel en de onderkaak gemaakt. Daarop modelleerde zij de ge zichtsspieren en -weefsels aan de hand van berekeningen die al in de 19de eeuw werden uitgewerkt maar door ultrasoontechnieken in de laatste decennia verder verfijnd en beproefd werden. Daarna volgde de natuurgetrouwe afwerking van huid, ogen en haren. Het resultaat is een zeer realistisch mensen hoofd, dat door een tijdgenoot ze ker herkend zou zijn. Het meisje van Yde, een veenlijk uit het begin van de jaartelling, was de eerste Nederlandse gezichtsreconstructie, gemaakt in Engeland. De Grote Man van Bergen op Zoom is echter de eerste in Nederland vervaar digde reconstructie van een 'mid deleeuwer'. Onder de zoden... De opgraving van 1999 heeft een duidelijker beeld opgeleverd van de bouwgeschiedenis van het gasthuis en zijn ontwikkeling van passanten huis tot Sint Maartenskapel. De bouw van het hospitaal langs een nieuw aangelegde straat in de 13de eeuw hield ongetwijfeld verband AJh.6. Gezichtsreconstructie van De Grote Man van het gasthuis. Sint Maartenskapel bijgebouwen (1400) nieuwe gasthuis (na 1350) vuilbeek

Periodieken

De Waterschans | 2001 | | pagina 4