De Waterschans nr. i 2002
dig op te zeggen, al voldoende was
om aan het bestaande scheeps-
bouwprogramma van de Republiek
hals over kop nog een aantal sche
pen toe te voegen. Men meende
deze nodig te hebben om zo snel
mogelijk de nodige kostbare ge
schenken naar Algiers te kunnen
vervoeren.
Kortom de eens zo machtige Repu
bliek had nog wel een handelsvloot
maar was haar 'militaire tanden'
kwijt, terwijl de Staten van Holland
en Zeeland zich ditmaal ernstig zor
gen moesten gaan maken over de
defensie van het eigen territorium.
Hier nadert dus deze verkenning
haar echte doel en het is vooral aan
mr. J.C. de Jonge te danken dat we
nu in staat zijn ons een globaal
beeld te vormen van de situatie op
de Westerschelde in de jaren veertig
van de achttiende eeuw.
MrJ.C. de Jonge wijdde (omstreeks
de helft van de 19de eeuw) in zijn
'Geschiedenis van het Nederland-
sche Zeewezen' een aantal pagina's
aan het optreden van de Hollandse
en Zeeuwse verdedigers ter zee uit
die periode. Daaruit krijgen wij een
aardige indruk van de inspanningen
die de, gedurende het tweede stad
houderloze tijdperk danig afge
slankte, marine zich in die oorlog
moest getroosten om het eigen ter
ritorium te kunnen verdedigen.
Daarin komen ook de domme pech
en de teleurstellingen, die zij daarbij
ondervonden uitgebreid aan bod.
Toch is er in deze tijd ook wel
sprake van een nieuw élan: bestuur
ders en militairen te land en te wa
ter reageerden snel, doorbraken de
sleur en schroomden niet om de
Franse vijand ook met minder con
ventionele middelen tegemoet te
treden.
Nieuwe geschiedschrijving
Lang waren wij voor de bestude
ring van het Zeeuwse vooral aange
wezen op de 'Geschiedenis van het
Nederlandsche Zeewezen' van mr.
J.C. de Jonge, archivaris van het
Rijk (Vijfde deel, 's Gravenhage/-
Amsterdam 1843).
Het gebeuren op de rivier is, onge
veer 100 jaar nadat het plaats vond,
voor het eerst uitvoerig beschreven.
Dit geschiedde dus anderhalve
eeuw geleden. De hier volgende
weergave is goeddeels uit deze
bron samengesteld.
De geschiedschrijving is in 1998
belangrijk verbeterd en uitgebreid
door de uitgave van: 'Varend Verle
den', de Nederlandse oorlogsvloot
in de zeventiende en achttiende
eeuw. De auteur, professor Jaap R
Bruyn, verbonden aan de vakgroep
Geschiedenis van de Universiteit
van Leiden is voorzover mij nu be
kend de enige schrijver die een
aantal pagina's aan ons onderwerp
wijdt. In het hoofdstuk 'De ont
maskering als marinegrootmacht'
(1747-1748) beschrijft hij allereerst
de benarde situatie en de mari
tieme problemen waarin en waar
mee de Republiek worstelde.
Daarna de handelingen om en op
de rivier welke, uiteraard na overleg
met de auteur, hierna in zijn geheel
volgen.
In april 1747 vielen Franse troepen,
net als in 1672, de Republiek binnen.
Onderineer Zeeuws-Vlaanderen werd
bezet. Opeens kreeg de marine een
nieuwe taak: de bescherming van de
Zeeuwse en Hollandse wateren tegen
een verdere Franse invasie. Een Brits
eskadertje kwam eerder bij Vlissingen
aan dan een aantal Nederlandse
oorlogsschepen. In de loop van 1747
ontstond geleidelijk een verdedi
gingslinie op de Wester- en later ook
op de Oosterschelde, bestaande uit
linieschepen en fregatten en aange
vuld met bewapende hoekers, galjo
ten en kotters. Alles wat maar enigs
zins kon varen werd ingehuurd, ie
dere man was bruikbaar. Ook de ad
miraliteiten van het Noorderkwartier
en Friesland boden wat hulp. Na
enige wrijving kreeg een Zeeuws
vlagofficier het commando, maar na
zijn dood werd het weer een Hollan
der. De Fransen hebben de kracht
van de verdedigingslinie niet be
proefd. De enige offensieve actie te
gen de Franse vijand kwam van een
eskadertje van vier slecht uitgeruste
schepen, dat onder bevel van luite
nant-admiraal Schriffer samen met
de Britten tegen de Franse koopvaar
dij ageerde. Gelukkig voor de Repu
bliek duurde de oorlog niet lang.
Binnen een jaar was het weer vrede.
Op 30 april 1748 maakte een wapen
stilstand te Aken een einde aan de
Oostenrijkse Successieoorlog.
Daarna beschrijft de auteur de
wijze waarop de diverse admirali
teiten wel of niet aan hun finan
ciële verplichtingen en bijdragen
voldeden.
Geruchten en dreigend onheil
De versterking van de vloot
De noodzaak de maritieme midde
len ter verdediging van de Schelde
op oorlogssterkte te brengen, mani
festeerde zich steeds duidelijker,
want de Franse legers trokken ver
der de Zuidelijke Nederlanden binj
nen. Uiteindelijk gaf het gerucht,
dat Frankrijk in de haven van
Duinkerken platboomde vaartui
gen bijeenbracht, de doorslag. Men
vreesde dat deze schepen gebruikt
zouden worden voor een aanval op
Zeeland. Deze angst was onge
grond, het betrof een aanzet voor
een landing in Engeland en mili
taire steun voor Bonnie Prins Char
les, de populaire leider van de op
standige Schotse clans.
Op 8 december 1745 namen de
Staten-Generaal krachtige maatre
gelen. Men voteerde een krediet
van 2.331.000 gulden voor de bouw
en uitrusting van 23 schepen, varië
rend in grootte van bewapening
van 20-64 stukken met een totaal
aan bemanning van 6000.
Een dapper besluit, maar niet alle
gewesten leverden op tijd hun bij
drage, zodat er uiteindelijk maar 16
schepen werkelijk in dienst werden
gesteld. Hiervan werden dan weer
13 stuks direct ingezet ter bescher
ming van de koopvaardij en voor
het leveren van de toegezegde pre
senten aan de Bey van Algiers.
Voor de Zeeuwse wateren resteer
den er dus maar drie stuks, voor
een taak waarvoor minimaal een
heel eskader nodig zou zijn Voor
uitlopend op deze nieuwbouw wer
den er wel een drietal schepen aan
hun normale taak onttrokken en in
de Wielingen gestationeerd voor de
controle op de activiteiten van de
Franse marine in de kanaalhavens.
Ook in Bergen op Zoom werd de
admiraliteit actief.
Hier was een opmerkelijk gebeuren
aan vooraf gegaan. De Oostenrijkse
regering had namelijk aan de Sta
ten Generaal verzocht aan haar en
kele schepen ter beschikking te
stellen, zodat zij kon reageren op
mogelijke Franse acties vanuit Ant
werpen. Deze schepen zouden dan
onder de Oostenrijkse vlag varen.
Wel met de normale eigen bena
ming en de vlag aan de boegspriet.
Er zou dan ondanks het feit dat de
Staten niet in oorlog waren toch
daadwerkelijk mee opgetreden
kunnen worden.
De hele actie ging niet door. De
58
De Waterschans nr. l 2002
bemanningen weigerden onder die
condities uit te varen. De vraag van
Oostenrijk betrof de inzet van een
tweetal wachtschepen met een
vaste ligplaats, de zogenaamde uit
leggers. De uitlegger werd gebruikt
voor het aanhouden van inko
mende schepen. Het schip was in
de regel bewapend met geschut.
Deze voorgeschiedenis opende wel
de ogen van de Staten, men ging
inzien dat veel meer nodig was. Te
gelijkertijd met de realisatie van de
scheepsgroep voor de Wielingen
werden in de omgeving van Saef-
tinghe niet alleen de uitleggers,
maar ook nog een tiental goed be
wapende andere vaartuigen gedeta
cheerd. Op 8 december 1745 een
besluit dat van daadkracht ge
tuigde, baarde dan ook alom op
zien. Drie en twintig moderne
schepen. Als men dit aantal verge
lijkt met de totale zeemacht die be
schikbaar was voor buitengaatse
operaties, valt de grootte van de
uitbreiding temeer op. In 'Varend
Verleden' geeft Jaap R. Bruyn de
sterkte van de vloot in 1745 als
volgt weer: 33 linieschepen en 27
fregatten (In 1700 was dit aantal
nog 83 en 29).
Daar tegenover had de marine van
Engeland haar capaciteit behou
den en met een aantal schepen van
104 en 67 bezat ze in 1745 een
drievoudige overmacht (5).
17 april - 16 september 1747
De snelle ineenstorting van de ver
dediging van Vlaanderen, na de in
val der Fransen op 17 april 1747,
verraste de Zeeuwse samenleving
totaal. Dit geïsoleerde gebied met
haar verwaarloosde versterkingen
en zwakke garnizoenen was geen
partij voor de 20.000 man die Lö-
wenthal voor de inval vrijmaakte.
De Staten-Generaal reageerden
snel, reeds twee dagen later werden
er middelen vrijgemaakt voor de
beschenning van de Zeeuwse ei
landen. Alles wat maar enigszins
bruikbaar was werd ingezet. Zo
schrijft men over fregatten, snaau-
wen, gewapende hoekers en
poonen. Zelfs het jacht van de Sta
ten werd ingezet (vanaf dit schip
werd op 25 oktober het advies aan
de krijgsraad gezonden, het lag
toen voor Saeftinghe). Hier her
haalt de geschiedenis zich. Voor de
Zeeuwse vloot, die de Spanjaarden
in 1631 in het Slaak versloeg werd
toen óók het Prinsenjacht ingezet.
Afb.4. 'Gesigt van het Fort Rammekes in Zeeland', gezien van de zeezijde, met schepen
op den voorgrond, met titel in Ned. en Fransch onderaan (midden 17de eeuw). Ko-
pergrav., door H. Spilman, naar schilderij van J. van Goyen, met adres van Samuel
Cruys, te Amsterdam, z.j., h. 24.3 cm., br. 32 cm. (Zeeuw Archief2002, II 902).
Ook op andere terreinen waren de
Staten buitengewoon actief. Er wer
den grote aankopen gedaan, ge
schut en overige krijgsbehoeften.
Met veel spoed werden tal van
maatregelen tot uitvoering ge
bracht. Er kwam ook steun uit on
verwachte hoek. Charles Stuart, de
conservator der Privilegiën te
Veere, stelt de twee Engelse oor
logsschepen die daar binnen lie
pen, ter beschikking aan de
Zeeuwse admiraliteit. De Engelse
koning voegde hier nog een vijftal
bodems aan toe met de medede
ling dat er nog meer schepen en le
gereenheden aan toegevoegd kon
den worden. De Staten moesten dit
accepteren, al was dat wel een bit
tere pil. De bakennat van De Ruy-
ter en de Evertsen moest blij zijn
met de hulp van vreemden. De En
gelse vlag wapperde nu boven de
eigen driekleur op de rivieren.
Vooral dat laatste deed pijn en
even leek het of men weer aan het
debatteren zou gaan, maar de
Britse commandant hield voet bij
stuk. De Schout bij Nacht (Mat
thew Michell) wilde best met de
Zeeuwse marine praten, maar beve
len van hen aannemen was er niet
bij. De Britse vlag bleef als enige
hoog in top.
Dit Engelse eskader, met daarnaast
nog enkele Hollandse linieschepen
'Goes'en 'Zierikzee' moeten wel het
meest traditionele deel van de zee
macht uitgemaakt hebben. Voor
het overige was het wel een merk
waardig allegaartje. Oost-Indiëvaar-
ders, die nog thuis waren, werden
gehuurd. Zelfs werd er beslag ge
legd op een schip dat op het punt
stond naar de Oost uit te varen.
Van in Vlissingen wonende En
gelse smokkelaars werden enkele
speciale vaartuigen gehuurd. Dit
vooral op aandringen van vice-ad-
miraal Schrijver. Deze was onder
de indruk van de prestaties van dit
scheepstype, hetgeen niet verwon
derlijk was. Aangepast aan de
noodzaak douane te ontlopen,
moet ze ook op de Schelde prima
inzetbaar geweest zijn. Op deze
wijze maakte de admiraliteit kennis
met een nieuw scheepstype: de kot
ter. De naam is afgeleid van het
Engelse 'cutter'.
Toch doet het goed vast te stellen,
dat er in het uur van het gevaar, ge
sproken kan worden van een nieuw
elan en van een roeien met de rie
men die er waren. Op het moment
dat Fransen trachten De Roovere
te veroveren en de legers Bergen op
Zoom benaderden, namen de ma
ritieme middelen in omvang toe. In
grote lijnen zag de samenstelling
van de formaties er als volgt uit:
Voor Saeftinghe en Bergen op Zoom
5 9