8 9 De Waterschans nr. 1 2002 Afb.4. Detail van de kadastrale kaart, ca.1825. gon met waarnemingen in de on dergrond nog tijdens het sloopwerk. Al vrijwel meteen werd geconsta teerd dat er in het verleden ont grondingen hadden plaatsgevonden op het terrein. Voorafgaande aan de bouw van de twee veilinghallen was de grond rondom de hallen een meter afgegraven. Hierdoor bleven de hallen als het ware op verhoogde eilanden van zand staan, wat blijk baar diende om een goede laad-en losfaciliteit te verkrijgen. Het oor spronkelijke maaiveld van het voor malige middenterrein van Fort Moermont kon dus uitsluitend nog bewaard zijn gebleven onder de westelijke veilinghal. De kans om veel funderingsresten van de bebou wing op het middenterrein van het fort terug te vinden, was dus bij voorbaat al niet erg groot. Door middel van drie machinaal gegraven proefsleuven (elk ongeveer 30 x 3 meter) werd de ondergrond onderzocht: eerst ten westen van de veilinghal en vervolgens in de ver hoging waarop de hal zelf had ge staan. De eerste sleuf leverde de sporen op van een vier meter brede en waar schijnlijk twee meter diepe noord zuid gerichte sloot, die het midden terrein van het fort in twee helften verdeelde. De sloot zorgde voor de afwatering van het door wallen om sloten binnenterrein Ten oosten van de sloot kwamen de funderingsres ten tevoorschijn van een vierkante bakstenen structuur van 2,5 bij 2,5 meter, waarschijnlijk de onderkant van een trapkeldertje. Er waren deelte van de linie zichtbaar. Het fort lag precies voor de helft op het veilingterrein; de westelijke helft werd overdekt door de nieuwbouw van de wijk Meilust achter de Zand straat. Het archeologische onder zoek richtte zich vooral op het mid denterrein, waarvan de oostelijke helft gedeeltelijk onder de westelijke hal lag. Hier werden sporen ver wacht van bebouwing, zowel in steen als van hout. In tweede in stantie richtte het onderzoek zich op het verloop van de grachten. Het archeologische onderzoek be- Afb.5. Een van de proefsleuven. De Waterschans nr. l 2002 Afb.6. Een van de 17de eeuwse funderingen op het terrein. 17de eeuw. Naast het gewone ge- bruiksaardewerk en glas zaten er ook metalen objecten zoals kleding- haken, munten, musketkogels en unifonnknopen in de kuil. Opval lende vondsten zijn een grote aarde werken kookpot en een fragment van een zonnewijzer, gemaakt van leisteen. De kelder hoorde ongetwij feld bij een gebouw, dat in de I7de eeuw op het middenterrein van het fort stond. Te denken valt aan een woning of soldatenverblijf. Waar schijnlijk behoorde het eerder ge noemde trapkeldertje, dat een pre cies dezelfde oriëntatie had, ook bij dit gebouw. De kuil is mogelijk een beerput geweest van een latrine, die in of naast het gebouw lag. De derde onderzoekssleuf onder de voormalige veilinghal leverde geen sporen van betekenis op. Wel wer den er enige ondiepe greppels ge vonden, die van het zuidwesten naar AJb.9. Bronzen kledinghaken. het noordoosten gericht waren. Mo gelijk gaat het hierbij om de onder kanten van sloten of perceelsschei dingen van vóór de bouw van het fort in 1628, toen het terrein mis schien nog akkerland was. De grachten Kort na het onderzoek werden de eilanden waarop de hallen stonden, afgegraven. Omdat er verder weinig of geen sporen van de bebouwing op Fort Moermont meer te ver wachten waren, verschoof de aan dacht naar de omgrachting rondom de hoofdwal. De graafmachine groef in het najaar zeven lange sleuven om de taluds van de gracht in beeld te brengen. De gracht tekende zich in elke sleuf af als een schuine in- slechts een paar steenlagen be waard. Het baksteenformaat be droeg 4,5x9x18 centimeter, de date ring is 17dc eeuws. Verdere sporen ontbraken in dit gedeelte van het terrein. Geschat wordt dat het toen malige maaiveld minstens 1,5 meter hoger lag dan thans het geval is. On getwijfeld was er ook al grond afge voerd tijdens de slechting van het fort omstreeks 1854. De tweede onderzoekssleuf onder de veilinghal bracht al op geringe diepte de resten aan het licht van een rechthoekig kelderfragment, 4 bij 6,5 meter groot. Het was het on derste gedeelte van een bakstenen kelder met een vloer van rode pla vuizen. Het baksteenfonnaat be droeg 4x9x18,5 centimeter. Van de opgaande muren was slechts 80 centimeter hoogte bewaard. Een flink deel was dus eerder afgebro ken. Of de kelder oorspronkelijk overwelfd was, kon niet worden vastgesteld. Het westelijke einde van de kelder was gesloopt bij de afgra vingen in 1960. In de vulling van de kelder bevond zich behalve puin ook enig keukenalVal, zoals botten, aardewerkscherven en glas, te date ren in de 17de eeuw. Vlakbij de kel der lag een diepe rechthoekige kuil, die gevuld was met lagen zand, puin en alVal. In de onderste vulling be vonden zich veel aardewerkscher ven, bot en glasresten. Een gedeelte van de inhoud is voor datering en onderzoek geleegd. Het vondstma teriaal dateert voornamelijk uit de Afb.8. Fragment van een zonnewijzer. Afb.7. Een 17de eeuwse kookpot.

Periodieken

De Waterschans | 2002 | | pagina 5