De Waterschans nr. 4 2002
Afb.2. De afbeelding uit: TH. De Ronck, Den Nederlandtschen Herauld, ofte
Tractaert van Wapenen, en polity eken Adel, Amsterdam 1645. 317.
dien was Erasmus van 1493 - 1495,
waarschijnlijk vanaf zijn 24e levens
jaar, in dienst van Hendrik van Ber
gen, zoon van Jan II en bisschop
van Kamerijk Hij verbleef en
werkte toen enige tijd te Halsteren,
waar de bisschop een landhuis
had. Erasmus was zeer bevriend
met Jacobus Battus, schoolmeester
en vervolgens ook secretaris van
Bergen op Zoom (2). Zo kende hij
de Glymes, de heren van Bergen.
Hij heeft zo ook het overlijden van
Jan II meegemaakt. Het is dus heel
goed mogelijk dat het gedichtje in
de kring van deze Latijn-kenners
ontstaan is. De maker van dit ge
dichtje was uitstekend geschoold
in Latijn. Over het Latijn hiervan
later meer.
Valt er ook iets te zeggen over de
datering van de Nederlandse be
werking van het Latijnse origineel?
Misschien. Hiervoor ben ik te rade
gegaan bij het Middelnederlandse!!
Woordenboek (MNW) en bij een
oud-collega van mij de Neerlandi
cus T. Buckens.
- 'mette' zou normaal gesproken in
het Middelnederlands 'metten' lui
den
- 'had' is gewoonlijk 'hadf haddet)
- MNW: kint, meervoud kinder,
kindre, kindere, kinde. Het MNW
geeft niet het dubbel meervoud
kinderen en kinders. De Rouck
geeft 'kinderen' in zijn eigen tekst
en 'kinders' in het gedichtje.
- 'mans''smans is normaal
- 'ghetier': het werkwoord 'tieren'
heeft oa de betekenissen 1) ge
aard zijn 2) op luidruchtige wijze
eene aandoening aan den dag
leggen (MNW), maar het zelf
standig naamwoord 'ghetier' be
tekent volgens Kilian (onder
'tiere') slechts 'kabaal, lawaai', ter
wijl het in het gedichtje 'geaard
heid' betekent.
De mogelijkheid bestaat dat De
Rouck de Nederlandse bewerking
zelf heeft gemaakt en daar een
Middeleeuws tintje aan heeft wil
len geven.
Daar komt bij dat in de bewerking
het sterfjaar 1494 wordt vernield,
wat in het Latijnse origineel ont
breekt. Kan dit een reden hebben?
Wellicht, want hierna schildert De
Rouck uitgebreid de luisterrijke be
grafenis, waarbij de twee 'Borger-
meesteren' met name genoemd
worden. Een van de twee heet Ser-
vaes de Rouck. Een voorvader van
de schrijver? Heeft hij op deze ma
nier het belang van zijn (voorge
slacht willen benadrukken? (3).
De tweede keer dat we het Latijnse
gedichtje tegenkomen, samen met
de Nederlandse bewerking, is op
het schilderij van Jan II, dat in het
Markiezenhof te vinden is. Het
stamt waarschijnlijk uit 1659. In de
stadsrekening van dat jaar wordt
namelijk, vernield dat Bartrani Fou-
cher zijn honorarium is uitbetaald,
omdat hij het portret van heer Jan,
marquis van Bergen voor de stad
heeft gecopieerd. En even latei-
volgt de mededeling dat Nicolas
van der Haegen uitbetaald kreeg,
omdat hij onder het portret van
heer Jan, marquis van Bergen twee
verzen heeft geschreven (4). Er
wordt geen melding gemaakt van
de Nederlandse bewerking bij het
schilderijtje. Als die tekst door De
Rouck gemaakt is, moet de Neder
landse tekst bij het schilderijtje van
De Rouks' tekst gekopieerd zijn.
Gezien de tijd kan dat. Het boek
van Th. De Rouck verschijnt in
1645. de kopieën zijn gezien de
stadsrekening uit 1659.
Het Latijnse onderschrift
De twee genoemde gedichtjes zijn
inhoudelijk identiek. Dat onder het
schilderijtje in het Markiezenhof is
uitgevoerd in kapitalen. Daarbij
zijn door ruimtegebrek niet de twee
versregels gehandhaafd. Het heeft
een Griekse Y in DY in plaats van
ij en boven de A van QUINTA staat
een circumflex om, voor het Latijn
overbodig, aan te geven dat de A
een lange waarde heeft. Te vergelij
ken in het Nederlands met de - e -
in spel (kort) en in spelen (lang).
De Rouck noemt het gedichtje een
distichon. In de Griekse en La
tijnse poëzie is een distichon een
tweeregelig couplet. Meestal be
doelt men met een distichon de
verbinding van een (dactylische)
hexameter, een versregel van 6 voe
ten, met een pentameter, een vers
regel van 5 voeten. Deze combina
tie is ook de geëigende verbinding
168
De Waterschans nr. 4 2002
voor een onderschrift of epigram,
een zeer kort, vaak tweeregelig,
puntig en kundig gedichtje, dat een
afgeronde, meestal schertsende,
ironische of hekelende gedachte
inhoudt.
Het opvallende van dit onderschrift
is dat het uit twee hexameters be
staat. De hexameter is de versmaat
van het epos, een heldengedicht
van duizenden versregels, of van
het epyllion, een heldengedicht
van honderd tot enkele honderden
versregels.
Hier volgt een voorbeeld in ver
taling in een dactylische hexameter
uit de aanhef van het epos de Aeneïs
van de Latijnse dichter Vergilius,
boek 1, vers 3+4. De held Aeneas is
op weg van het verwoeste Troje
naar Italië, maar dat zal niet van
een leien dakje gaan, want zegt de
dichter:
Vee'l over Cdnd en zee aedréven door
Zes voeten elk bestaande uit 2 of 3
lettergrepen waarbij de klemtoon
steeds op de eerste lettergreep ligt.
Het lijkt er op dat de maker van dit
puntdicht bewust voor de hexame
ter gekozen heeft met een knipoog
naar het epos, maar wel het
schertsende, ironische van het ge
bruikelijke distichon heeft behou
den.
Ik zal proberen dit duidelijk te ma
ken door de twee versregels als het
ware woord voor woord te volgen
en toe te lichten. Tenslotte wil ik
nog laten zien dat de dichter goed
op de hoogte was van de techni
sche en stylistische mogelijkheden
met betrekking tot de Latijnse
hexameter(s) en die hier ook toe
past ter ondersteuning van de in
houd.
De eerste hexameter begint met
EN zie hier. Dit is een zeer the
atrale opening. Je ziet de dichter
als het ware een overdreven gebaar
richting afbeelding maken. Dit
houdt in dat het gedichtje altijd en
wel 'van oudts' bij een afbeelding
van Jan II behoort heeft en voor
die afbeelding gemaakt is. Wellicht
niet lang na de dood van Jan II?
PICTUS LABEO (een man) ge
schilderd met dikke lippen of een
dikke lip. Op het schilderijtje is de
onderlip opvallend dik Dr. S.
Groen heeft 'labeo' heel toepasse
lijk vertaald met 'Diklip'.(5).
(QUEM) LABRIS LABRA FOVEN-
DEO Met 'quem' begint een bij
zin die de rest van het gedichtje
omvat.
(die) doordat hij met zijn lippen
lippen liefkoosde.
Deze mededeling heeft de dichter
tussen komma's gezet alsof het een
terloopse opmerking is. De opmer
king voegt als je haar letterlijk
neemt niets essentieels toe met be
trekking tot de kern van het ge
dichtje, de 50 kinderen. Het ziet er
naar uit dat de maker deze mede
deling met opzet tussen komma's
heeft gezet om er juist de aandacht
op te vestigen. Hoezo lippen op
lippen? De betekenis wordt hier
door dubbelzinnig en pikant.
De tweede hexameter begint met
DY bij de Rouck Dij de goden. In
het Latijn zijn de vormen Dei en
DiDii komt veel in manuscripten
voor, maar de verdubbeling geeft
slechts aan dat de - i - lang is. In
zuidelijk Nederland werd en wordt
de - ij - als lange - i - uitgesproken
(bijvoorbeeld kijk 'kiek'). Wellicht
is er daardoor -ij- ontstaan bij het
kopiëren. De W kan verklaard wor
den doordat de 'ij' in kapitalen is
gekopieerd.
(QUEM)
DY...FECERUNT...BEATUM
(die) de goden gelukkig hebben ge
maakt.
De goden voor de gebeurtenissen
met betrekking tot de held verant
woordelijk stellen is typerend voor
het epos. Zie hiervoor de hexame
ter in het Nederlands hierboven
met betrekking tot de held Aeneas.
De goden bemoeien zich vooral
met de held omdat die hen het
meest nabij komt. Zij doen dit zo
wel in positieve als in negatieve zin,
dat hangt van de situatie af.
In verband met Jan II doen zij dit
in positieve zin. Het is dus opmer
kelijk dat het zoals bij Aeneas de
(Romeinse) goden zijn die zich om
Jan II bekommeren.
DECIES QUINTAPROLE
(letterlijk) met tien maal een vijfde
nakomeling.
Er is al heel wat afgeschreven over
dit getal 50. Zoals gezegd geeft de
Rouck alleen het aantal zonder
toelichting.
Slootmans (6) en de genealoog dr.
Dek (7) komen tot ongeveer 24
bastaarden. Burgemeester de Roock
(8) houdt het bij 5 onwettige kin
deren. Met de 10 wettige komt hij
op 15 totaal uit. Samenvattend
schrijft Van Hani die deze bereke
ningen nagegaan is (9): 'Met de
wettige meegerekend waren er dus
33 a 36 kinderen, een aanzienlijk
aantal, maar toch geen 50.'
Ik denk niet dat er veel waarde ge
hecht moet worden aan het exacte
getal 50. Een poëtische omschrij
ving van een groot rond getal met
'decies' is in het Latijn niet onge
woon. Hier is 50 een rond getal
voor veel, zo niet heel veel kinde
ren. Je hebt er een vermenigvuldi
ging met 10 voor nodig om de om
vang duidelijk te maken. Het zijn er
zoveel, we zijn de tel kwijt. Op een
opvallend theatrale wijze wordt het
aantal met een rangtelwoord aan
geduid.
Het is mogelijk dat de maker voor
het getal inspiratie vond in de My
the der Danaïden. De dichter was
uitstekend geschoold in zijn 'klas
sieken'. Danaüs had 50 dochters.
Zijn broer Aegyptus had 50 zonen.
Zij dongen naar de hand van hun
nichten. Danaüs verzette zich hier
tegen. Uiteindelijk gaf hij toe, maai
de Danaïden doodden overeen
komstig de opdracht van hun vader
in de bruidsnacht ieder hun echt
genoot. Alleen de oudste spaarde
haar man omdat ze verliefd op
hem geworden was. Het gaat mij
hier om het grote, ronde getal 50
en ook nog heel bijzonder verdeeld
over 50 dochters en 50 zonen. De
mythe heeft met betrekking tot het
bijzondere getal en de ene die ge
spaard werd nog meer te vertellen,
maar dat is hier niet van belang.
In Bergen op Zoom is nog een
voorbeeld te vinden van een rond
getal dat een veelheid aangeeft en
wel de spreuk op het stadhuis.
Mille periculis supersum duizend
gevaren kom ik te boven.
Duizend heeft hier zelfs in feite de
betekenis van 'alle', want elke keer
dat deze spreuk nu en in de toe
komst gelezen wordt, gaat de
spreuk op. Met andere woorden
Bergen op Zoom is 'eeuwig'.
Tenslotte nog enkele opmerkingen
over de stylistische mogelijkheden
die de dichter benut ter ondersteu
ning van de inhoud.
1. Hij speelt met het woord 'lip' in
labeo, labris, labra.
2. Enjambement: het overlopen van
het eerste vers in het tweede. Het
gedichtje is één zin.
3.Fovendo Dy Decies allitereert.
4. Woordplaatsing:
- het eerste en laatste woord van
de bijzin respectievelijk 'quem'
169