De Waterschans nr. 4 2002 Niemieyer en de zijnen eisten, dat de pelgrims met dat openlijk ver toon zouden wachten tot ze de grens over waren. De betrokken overheden drongen aan op zo'n oplossing, maar de broederschap wees die telkens af. Elk jaar op nieuw schreef Niermeyer zijn ver slagen naar diverse instanties. De kwestie kreeg daardoor steeds meer bekendheid, vooral na de publica ties van de dominee in De Fakkel, een fel anti-papistisch blad. Intus sen kwamen de grondwet van 1848 en de daarbij behorende organieke wet op de kerkgenootschappen van 1853 tot stand. De uitvaardiging van die laatste wet stond in nauw verband met het herstel van de ker kelijke hiërarchie in Nederland. De katholieken van Nederland kregen dat jaar weer bisschoppen, vijf nog wel: drie in het zuiden (Breda, Den Bosch en Roermond) en twee bo ven de rivieren (Utrecht en Haar lem). Voor menig protestant was dat een schrikbeeld. Door de April beweging liep de spanning tussen katholieken en protestanten hoog op en leidde zelfs tot een rege ringscrisis, de val van het eerste mi- nisterie-Thorbecke. De wet op de kerkgenootschappen van minister Van Hal maakte het daarna einde lijk mogelijk om overtreders van het processieverbod te vervolgen. Ossendrecht volgde de ontwikke lingen op de voet. 'Was de proces sie van Ossendrecht nu wel of niet in strijd met de wet?'. Donker Cur- tius, minister van justitie, meende van wel, omdat zijns inziens het dorp vóór 1848 nooit in processie naar Berendrecht trok. Hij eiste daarom van de gouverneur van Noord-Brabant, dat deze de pro cessie van 1853 zou beletten. De gouverneur op zijn beurt gaf de boodschap door aan de plaatse lijke burgemeester. Nederland wachtte in spanning af, wat er zou gebeuren. Het lukte de burgervader dat jaar om de optocht een wat eenvoudiger en minder uitdagend karakter te geven. De man was zeer tevreden over het resultaat. Dat was de dominee echter niet en die zette de strijd voort. Een jaar later was al les weer als van ouds. Dat is nu al 'de negende onwettige straatpro- cessie', schreef Niermeyer. Was de processie onwettig? Na een vluch tig onderzoek kwam Donker Cur- tius wederom tot de conclusie, dat zulks het geval was. Gezien het tere karakter van de kwestie wilde hij evenwel niet al te hard optreden. Daarom trachtte hij de organisato ren over te halen, om zich voortaan te matigen. Dat lukte in 1855, dankzij de aanwezigheid van de in specteur van de rijkspolitie met twee brigades marechaussees te paard. In stilte trok de groep pel grims het dorp uit en pas bij de grens veranderden de misdienaars en bruidjes van kledij, haalden de vaandeldragers hun vaandels van de huifkar en begonnen de pel grims te bidden en te zingen. Na af loop wachtten de bewapende bege leiders hen weer op bij de grens en keerde de stoet in alle stilte terug in het doip. In 1856 verliet Niermeyer zijn ge meente. Zijn opvolger was dominee Herman Gosuinus van Nouhuys. Dat jaar verliep de tocht rustig, want de politie was wederom pre sent. Een interpellatie in de Tweede Kamer over de vraag, of het wel zo zeker was, dat Ossendrecht vóór 1848 geen processie naar Be rendrecht kende, bracht de kwestie opnieuw tot leven. Het onderzoek leidde er niet toe, dat Ossendrecht werd afgevoerd van de lijst verbo den processies. In 1857 verliet pas toor Van Eekelen het dorp. Gode- fridus Antonius Biestraten volgde hem op, maar dat had verder geen consequenties. Op 8 september hield Van Schaeck, officier van jus titie, met zijn agenten de stoet te gen, toen die het kerkterrein wilde verlaten. De processie kwam niet verder dan het kerkhof. Voor de be kende katholieke liberaal mr. L.D. Storm uit Breda was dat een reden om in 1858 in de Tweede Kamer een nieuw onderzoek te vragen naar de historie van de processie. Vijf bejaarde inwoners van Ossen drecht, waaronder de protestantse postbode Johan Wagenaar, werden uitvoerig ondervraagd over hun herinneringen aan de processies van vóór het reglement van 1822. Allen herinnerden zich uit hun jeugd dat elk jaar de processie plaatsvond. Wagenaar vertelde hoe hij als jong koewachtertje de stoet voorbij zag trekken met ontrolde vanen, misdienaars enz. Dit onder zoek had tot gevolg dat Ossen drecht eindelijk verdween van de lijst verboden processies. Wat biedt het boek nog meer? De affaire Ossendrecht vult slechts een klein gedeelte van dit omvang rijke proefschrift, namelijk de pagi na's 263-279. Dat we er zoveel aan dacht aan besteden, komt vanwege het typerende tijdsbeeld en wegens de locatie. Ossendrecht ligt in het Markiezaat en maakte dus deel uit van Stad en Land van Bergen op Zoom, het studieterrein van onze Geschiedkundige Kring. Boven dien kent Bergen op Zoom zijn Mariaonunegang - ook die gaf in 1946 aanleiding tot klachten - en hebben we in het Markiezenhof een sfeervolle zaal vol herinnerin gen aan Bergse bedevaarten. Deze dissertatie, een vrucht van vele ja ren onderzoek, heeft uiteraard meer te bieden. Het is een weten schappelijke prestatie van hoog niveau. We mochten dat ook ver wachten van de man die nauw be trokken was bij het totstandkomen van het driedelige standaardwerk: 'Bedevaartplaatsen in Nederland', Amsterdam/Hilversum 1998-2000. (Zie de bespreking van deel 2 in De Waterschans nr.2 van 1999, pag. 53- 57 onder de titel: Op Bedevaart in het Markiezaat.) In deel I van zijn dissertatie gaat de auteur uitvoerig in op het ver schijnsel processie in verleden en heden. Hij onderscheidt: de ge dachtenis- en feestprocessies o.a. de Sacramentsprocessie, de heili- gings- of bidprocessies zoals de Ommegang, de rite-gebonden of subsidiaire processies o.a. een be grafenisprocessie en als vierde cate gorie de bedevaartsprocessies. Deel II is getiteld: Rituelen in conflict (p.171-371) met als hoofdthema de 'Teedere Quaestie'. Daarbij kijkt de promovendus ook over de grenzen zoals blijkt uit paragraaf 6.4: Pro- cessiejacht' en Kulturkampf: de pe riode 1870-1900. Vooral Limburg ondervond de weerslag van de po litiek van Von Bismarck. In de visie van deze Duitse rijkskanselier was de katholieke kerk een rem op de vooruitgang van de cultuur, een re den voor hem om de kerk te be strijden. In het vierde deel: Nasleep, bijlagen, noten en bronnen (p. 409-619) biedt de auteur onder andere een zeer uitgebreide literatuurlijst en een nog uitgebreider notenapparaat. De lezer zal zich afvragen: 'Wan neer en hoe verdween het proces sieverbod voor goed?'. Dat ge beurde in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw. Er is een inte- 198 De Waterschans nr. 4 2002 ressante jurisprudentie aan vooraf gegaan, vaak naar aanleiding van uitgelokte proefprocessen. Het laat ste probleem deed zich voor in Geertruidenberg. Nadat ook Ne derland in 1950 de Europese Con ventie had ondertekend, besloten de geestelijken van de stad om het processieverbod aan artikel 9, eer ste lid, te toetsen. Volgens dat arti kel was Nederland verplicht tot het toekennen van algehele gods dienstvrijheid. Op 23 juni 1957 trok de Sacramentsprocessie zo luister rijk mogelijk dwars over de uitge strekte Markt van Geertruidenberg richting hervormde kerk. Dominee J.C. Remijn deed aangifte met als gevolg dat de geestelijken werden vervolgd. Kapelaan Van Loon was als organisator de hoofdschuldige. Het O.M. moest nu bewijzen dat er in Geertruidenberg vóór 1848 geen processies voorkwamen. Het Hof van Arnhem oordeelde het proces sieverbod in strijd met het Verdrag van Rome, maar de Hoge Raad vond dat handhaving van de open bare orde belangrijker was dan strij digheid met het genoemde verdrag. Het verbod bleef dus van kracht en Van Loon was schuldig. Juist in de jaren vijftig/zestig veran derde er veel op kerkelijk gebied. De secularisatie zette flink door, oecumene en ontzuiling brachten de kerken dichter bij elkaar en de ontkerkelijking verminderde de be langstelling voor bedevaarten en processies. Eind 1970 diende de re gering bij de Tweede Kamer een voorstel in tot opheffing van het zogenaamde processieverbod, maar vreemd genoeg haalde het voorstel het nog niet. Pas in 1983 was de tijd rijp voor een ingrijpende veran dering van het hoofdstuk Gods dienst in de Grondwet. Toen ver dween de tekst van 1848 en was de weg vrij voor processies over straat. Ze werden in 1988 op één lijn ge steld met andere manifestaties (p. 423). Inmiddels was het verbod door de praktijk achterhaald. J. Bader: VERBORGEN IN BRABANTSE BODEM Joodse begraafplaatsen in Noord-Brabant Met foto's uit de collectie ir. M. Gahen z.l. Tilburg 2002 ISBN: 90-70641-64-X 240 pagina's. De Stichting Zuidelijk Historisch Contact Tilburg maakte de uitgave van dit goed verzorgde boek mo gelijk. Het maakt deel uit van de reeks Bijdragen tot de geschiedenis van het Zuiden van Nederland. De heer J. Bader heeft al heel wat pu blicaties op zijn naam staan. Nie mand is zo vertrouwd met de ge schiedenis van de joodse gemeen schappen in Noord-Brabant als hij. Reeds eerder bespraken we zijn geschrift: 'Kan ik maintene ren...? De geschiedenis van de joodse gemeente Bergen op Zoom (1793- 1933) en de andere joodse gemeen schappen in Westbrabant Ouden bosch (1783-1828), Roosendaal (1807-1841), Klundert (1821-1828, 1862-1894) in nr. 4-2000 van De Waterschans (p. 190-191 Dit boek beschrijft de 28 joodse Afb.3. Voorbeeld van een grafsteen op de Israëlitische bergraafplaats van Bergen op Zoom. Bendina Kan, gehuwd met Maurits de Bruin, had een winkel in de Kremerstraat, nr. 6. De bovenste tekst begint met cle ajkorting P Tdit is: Po Tamoen, hebreeuws voor: 'Hier ligt verborgen'. De vijf volgende regels luiden: 'Een vrouw, mevr. Fegle, dochter van R. Jehoeda de Leviet en de naam van haar moeder is Lea. Zij ging naar haar eeuwigheid op 12 Tissjri 725'. Dan volgt er nog een afkorting: T N Ts B H, en dat staat voor 'Moge haar ziel gebundeld zijn in de bundel der levenden'. Het is een tekst uit de Bijbel (1 Samuël 25-29). De foto is uit het boek van L.J.M. van de Laar: 'De Israëlitische Begraafplaats te Bergen op Zoom 1793-1982'. Foto van MA. Douma; vertaling van drs. L.J.M. van de Laar. 1 99

Periodieken

De Waterschans | 2002 | | pagina 30