Geschonken voor de eeuwigheid
De Waterschans nr. I 2003
De Waterschans nr. l 2 OO 3
De kandelaars van de gouverneursdochter
39
Charles de Mooij
In het najaar van 2001 verwierf het Noordbrabants Museum een paar grote, rijk met bloemen en
druivenranken versierde zilveren tafelkandelaars. Deze fraaie stukken werden in 1665 vervaardigd
door de Bredase zilversmid Guilliam Domis I, zo blijkt op grond van de keurmerken en het
meesterteken. Dergelijke kandelaars zijn zeldzaam en worden niet vaak aangeboden; andere in het
Zuiden van de Republiek vervaardigde exemplaren zijn tot op heden niet bekend. Maar ook de
manier waarop de kandelaars in de verkoop kwamen en de wijze waarop zij uiteindelijk werden
verworven, waren bepaald niet alledaags. In dit artikel wordt eerst ingegaan op het zeventiende-
eeuwse Brabantse zilver in het algemeen en vervolgens op de herkomst van de bewuste kandelaars,
die ooit door twee adellijke dames in ruil voor 'eeuwige zielmissen' aan hun parochie werden
geschonken. Tot slot wordt beschreven hoe de zeldzame kandelaars in de verkoop kwamen en hoe
dit culturele erfgoed voor Brabant kon worden behouden.'
Waar de zeventiende eeuw in
Noord-Nederland te boek staat als
'De Gouden Eeuw', wordt zij in het
Zuiden - en in het bijzonder in het
voonnalige Staats-Brabant - wel
eens betiteld als 'De IJzeren Eeuw'.
Het hertogdom Brabant, in voor
gaande eeuwen het kerngebied van
de Bourgondische Nederlanden,
werd in de Tachtigjarige Oorlog
(1568-1648) het toneel van de strijd
tussen Noord en Zuid, tussen op
standelingen en koningsgezinden,
tussen katholieken en protestanten.
In deze jaren had vooral het Bra
bantse platteland zwaar te lijden
van zowel noordelijke als zuidelijke
legerbendes. Landbouw, handel en
nijverheid stagneerden en een deel
van de bevolking trok naar veiliger
oorden. De Vrede van Munster
maakte in 1648 weliswaar een
einde aan de vijandelijkheden,
maar Brabant bleef een grensge
west dat was blootgesteld aan het
nodige geweld. Zo werd het in de
volgende decennia eerst door
Munsterse en daarna door Franse
troepen onder de voet gelopen.
Het bleek ook op lange termijn
noodzakelijk om het gebied per
manent te versterken en van garni
zoenen te voorzien, teneinde vijan
delijke troepen het hoofd te kun
nen bieden.
Evenals het platteland gingen ook
Afb. 1. Twee zilveren tafelkandelaars, door Guilliam Domis I, zilver, hoogte 30,3 cm,
gewicht 1178 gram, Breda 1665 (coll. Noordbrabants Museum, 's-Hertogenbosch; foto:
Sotheby's Amsterdam, Peter Bos).
38
Afb. 2. Bloemenmotief op de voet van de kandelaars (coll. Noordbrabants Museum,
's-IIertogenbosch; foto: Sotheby's Amsterdam, Peter Bos).
de Brabantse steden gebukt onder
de gevolgen van de oorlog. De bur
gers van vestingsteden als Bergen
op Zoom, Breda en 's-Hertogen
bosch ervoeren de oorlogstoestand
- soms letterlijk - aan den lijve.
Niettemin waren het juist deze ste
den die ook de vruchten van de
oorlog plukten en zo de economi
sche recessie van de zestiende
eeuw en de gevolgen van de desas
treuze jaren zeventig en tachtig
weer te boven konden komen. Zo
wel in oorlogsjaren als in jaren van
gewapende vrede zorgden de om
vangrijke garnizoenen voor een
sterke groei van de bevolking. Hier
door namen na 1590 de bedrijvig
heid en vooral de productie van
luxegoederen ter plaatse toe. Dat
verklaart enigszins hoe - zelfs in
een voor het Zuiden ongunstige
periode - de zilversmeedkunst in
de genoemde steden weer geleide
lijk tot bloei kwam.2
Daarnaast was er de voortdurende
vraag naar liturgische voorwerpen
van edelmetaal. In de periode vóór
1648, toen de rooms-katholieke
Kerk ook in Brabant in een hevige
strijd was gewikkeld met het protes
tantisme, hamerden bisschoppen
en dekens op een zo eerbiedig mo
gelijke omgang met het heilige.
Deze moest tot uiting komen in de
inrichting van de kerken en in het
bijzonder in de uitvoering van ge
wijde vaten en andere altaarbeno
digdheden.2 Dit resulteerde in tal
loze opdrachten aan stedelijke zil
versmeden voor de vervaardiging
van kelken, cibories, monstransen,
wierookvaten, reliekhouders, kan
delaars, enzovoort.
De Vrede van Munster maakte ech
ter resoluut een einde aan de
openbare uitoefening van de ka
tholieke eredienst in het noorde
lijke deel van het hertogdom Bra
bant. In steden als Bergen op
Zoom (1580), 's-Hertogenbosch
(1629) en Breda (1637) was hieraan
al eerder een einde gekomen. Zo
als in voorgaande jaren de stede
lijke kerken, kloosters en kapellen
van hun roomse inventaris waren
ontdaan en een andere bestem
ming hadden gekregen, werden nu
de Brabantse dorpskerken gesloten
en aan de gereformeerde gemeen
ten in gebruik gegeven. Het kerk-
meubilair en de liturgische voor
werpen, waaronder het kerkzilver,
werden in afwachting van betere
tijden veelal in de Spaanse Neder
landen of bij particulieren in veilig
heid gebracht.
De Brabantse zilversmeden voeren
er wel bij. Terwijl de nieuwge
vormde gereformeerde gemeenten
na 1648 behoefte hadden aan
avondmaalszilver, moesten de ka
tholieke geestelijken, kerkmeesters
en parochianen hun nieuwe, vaak
schamele huis- of schuurkerken
van inventaris voorzien. Daarbij
hadden kelken, cibories en andere
utensilia de hoogste prioriteit. Veel
zilver werd besteld in steden buiten
Staats-Brabant. De gereformeerde
gemeenten gingen daarvoor naar
nabijgelegen plaatsen als Dor
drecht, Gorinchent, of naar verder
af gelegen plaatsen in Holland en
Zeeland. De katholieken gingen
vooral naar Antwerpen. Daarnaast
werden opdrachten geplaatst bij
zilversmeden in Brabantse steden:
West-Brabantse parochies en ge
meenten kochten met name bij
Bredase zilversmeden, Oost-Bra
bantse bij Bossche meesters.
Het is niet verwonderlijk dat rela
tief veel van het bewaard gebleven
zeventiende-eeuwse zilver een ker
kelijk gebruik heeft gekend. Dat
hangt samen met het betrekkelijk
grote aantal kerkelijke opdrachten
tegenover de in deze periode wel
licht wat minder frequente profane
opdrachten.4 Het hangt ook samen
met de wijze van beheer en de
minder grote invloed van de mode:
kerkelijk bezit valt niet ten prooi
aan erfgenamen met geldzorgen,
terwijl de waardering voor de door
generaties overgeleverde liturgi
sche voorwerpen het vaak wint van
de behoefte om deze objecten te
vervangen door nieuwe, meer ei
gentijds vomigegeven voorwerpen.
Dat neemt overigens niet weg dat
uiteindelijk toch heel wat kerkzilver
uit financiële nood of als gevolg
van een veranderende smaak is ver
kocht of omgesmolten.
Bredase kandelaars
Breda heeft in de voorbije eeuwen
heel wat vakbekwame en produc
tieve zilversmeden binnen haar
muren gehad, zo bleek uit de in
2000-2001 gehouden tentoonstel
ling 'Zilver en zilversmeden uit de
Baronie van Breda' in het Breda's
Museum. Onder de tentoonge
stelde en in de catalogus bespro
ken objecten bevonden zich ook
de thans door het Noordbrabants
Museum verworven kandelaars.5
De maker, Guilliam Domis I, werd
in 1633 geboren te Breda als zoon
van katholieke ouders. Vanaf 1653
was hij in opleiding bij zilversmid
Nicolaes Willemssens aan de
Grote Markt te Antwerpen, waarna
hij zich in 1662 als zelfstandig
meester weer in zijn geboortestad
vestigde. Hij was vele jaren actief
als deken van het Bredase zilver-
smidgilde, totdat hieraan door reli
gieuze tegenstellingen een einde
kwam. Guilliam Domis I, over wie
betrekkelijk veel biografische gege
vens bewaard zijn gebleven, had
dertien kinderen. Twee ervan volg
den zijn voorbeeld en werden zil-