De Waterschans nr. 2 2003 de Vader, van wie ze "recht en wraak" afroept over de verrader AM. de Jong: deze "veel minder oorspronkelijke geest dan Judas De straf zou volgens Van Duinker- kens Jeanne d'Arc-personage moeten zijn dat de uitgever van het tijdschrift Am voortaan minder honorarium aan zijn redacteur be taalde. Want alleen door "een ge ringe Judasloon-verlaging" zou een figuur als AM. de Jong tot het inzicht kunnen worden gebracht dat er goddelijke wetten bestaan die men niet mag overtreden. In zijn antwoord op dit hekeldicht in het tijdschrift Nu van maart 1929 blijkt AM. de Jong wel te hebben begrepen dat Van Duin kerken hem op "ietwat ploertige manier ordinaire "geldzucht" ver weet, maar het door de roomse dichter gelegde verband met het verraad van Judas ontgaat hem volkomen. Toch was het aspect 'verraad voor Van Duinkerken nog belangrijker dan de ondeugd 'geldzucht' die hij A.M. de Jong ten laste legde. Een en ander wordt duidelijker als men kennis neemt van de oordelen over A.M. de Jong die Van Duinkerken des tijds te "pas en te onpas heeft geo penbaard. Voorop staat dat de mislukte of uit gescheiden' priester-student Anton van Duinkerken zowel in de on derwerpen waarover hij schreef als in de manier waarop hij dat deed, een in een Brabants seminarie op geleide moralist was gebleven. Een moralist die, tegen zijn semi nariemislukking in, zich dan toch in geschrifte wilde bewijzen als theoloog, bedienaar van het room se Woord en apologeet. Van Duin kerken was er blijkbaar van over tuigd dat hij, als een soort literaire missionaris, de katholieke leer moest verbreiden en verdedigen in de heidense en protestantse buitenwereld en dat hij die leer binnen de kerk moest beschermen tegen verkeerde clericale praktij ken. Daarbij laboreerde hij aan het destijds bij veel pastoors voor komende euvel dat hij niet op zoek was naar de waarheid, maar meende dat hij haar in pacht had als dogmatisch vertegenwoordiger van de enige ware leer. Een jaar na zijn Verdediging van carnaval verscheen zijn tweede essayboek, onder de bezwerende titel Heden daagse ketterijen (1929). Tot de "gevaarlijke" ketterijen behoorde het subjectieve en instinctieve zoeken naar God als vervanging van de rationeel vastgelegde dog matiek van de kerk die, als enige, zekerheid en orde kan verschaffen aan het denken en doen van indi vidu en gemeenschap. Ik laat het aan psychologisch spe culerende literatuurhistorici over om uit te maken in hoeverre Van Duinkerkens verdediging, niet van carnaval maar van de kerkelijke dogmatiek, voor hem zelf een noodzakelijke beteugeling bete kende van zijn eigen bruisende ge voelens en gedachten. Duidelijk is voor mij dat de door De Jongs ro manpersonage Flierefluiter bele den en door zijn jong gestorven godzoeker bemijmerde pantheïsti sche gevoelsreligie voor Van Duinkerken tot de Hedendaagse ketterijen behoorde. Daarom al leen al waren De Jongs Mijmerin gen "gevaarlijk". Maar er komt nog iets bij. De dogma's van de Kerk vertegenwoordigen de leer van Christus. Verloochening van de Kerk betekent daarom verlooche ning van Christus. A.M. de Jong had het voorrecht beleefd dat hij Christus in en door de Kerk mocht leren kennen. Maar hij werd de Kerk en dus Christus af vallig en herhaalde zodoende het verraad van Judas. As monopolie houder van de waarheid schreef Van Duinkerken in de zevende jaargang van Roeping (1928-1959), op bladzijde 362: A.M. de Jong als apostaat was geen uitvinding van Anton van Duinkerken. Al vóór hem had de destijds gevreesde criticus-jezuïet AB.H. Gielen in het tijdschrift Boekenschouw van 1927 gedecre teerd dat de eerste paar delen van de Merijntje-cyclus "gevaarlijke" boeken waren en De Jong "een katholiek, die van zijn geloof is af gevallen." Men moet de leer en de praktijk van de vooroorlogse kerk hebben gekend om te beseffen dat geloofsafval een kwestie van leven of dood was of, om preciezer te zijn: van eeuwige verdoemenis of eeuwig geluk. De Jongs zoon Mels (1916-2000) vertelde me dat er in de Brabantse periode verschil lende pogingen zijn gedaan om de ziel van zijn vader als schrij vende renegaat te redden, door hem terug te halen in de emanci perende moederkerk. Mels achtte het niet uitgesloten dat Van Duin kerkens bezoeken met bekerings ijver te maken hadden, maar hij vond het even goed mogelijk dat de jonge katholieke schrijver van kerkelijke zijde de dringende en dwingende raad heeft gekregen zijn bezoeken aan De Jong te sta ken. AM. de Jong werd op de avond van 18 oktober 1943 aan de voor deur van zijn eigen huis te Blari- curn met revolverschoten ver moord door Nederlandse SS-mis- dadigers. De consternatie was groot in de anders zo stille Van Reeslaan en de onheilstijding ver spreidde zich onmiddellijk in het hele dorp. Even later al presen teerde zich de kapelaan: "Ik ben ge komen, omdat ik weet dat meneer De Jong van huis uit katholiek was." De zoon zei hem dat hij te laat kwam, ofschoon hij wist dat het sacrament van het Heilig Olie sel ook wel werd toegediend als er geen levenstekenen meer waren. Hij wist bovendien van zijn al in 1936 overleden moeder dat ze zijn Brabantse vader in staat achtte de pastoor te laten roepen als hij zijn eigen dood zou voelen naderen. "En nu weet ik waarachtig nog niet of ik wel juist gehandeld heb", schreef Mels de Jong me in december 1968. Ik heb hem ge antwoord dat hij het sterven van Flierefluiter eens moest herlezen in het zesde deel van de Merijntje- cyclus. De titel is De goede dood en die tien bladzijden zijn ontroe rend. Flierefluiter ontvangt de laatste sacramenten en hij sterft wijs en sereen temidden van lief hebbende en biddende mede mensen. Temidden van wat Van Duinkerken op de laatste bladzij den van zijn bundel Verscheurde christenheid (1937) noemt: "de bloei van de evangelische vrijheid, rechtvaardigheid en liefde een gemeenschap van liefde, een hei lige gemeenschap, en een geheim zinnige gemeenschap..." Van Duinkerken en De Jong heb ben elkaar na hun vertrek uit Ber gen op Zoom niet meer ontmoet. 58 De Waterschans nr. 2 2003 Voor AM. de Jong had Van Duin kerken, voorzover ik zijn geschrif ten ken, al onmiddellijk afgedaan. Van Duinkerken maakte het zich moeilijker om af te komen van AM. de Jong. Hij bleef hem voor lopig nog met schimpscheuten achtervolgen en ging daarbij met weinig esprit en originaliteit te werk. In De gemeenschap van juli 1928 staat een interview met An ton van Duinkerken door Albert Kuyle, die zich later zou ontpop pen als nazivriend, jodenhater en van Duinkerkens persoonlijke aartsvijand. Op een insinuerende vraag van Abert Kuyle of Van Duinkerken vindt dat een waarde volle Brabantse traditie "zelfs maar voor een klein gedeelte vorm heeft gekregen in de boeken van AM. de Jong", antwoordt Van Duinkerken dat hij overtuigd is van "het tegendeel". En als Kuyle vervolgens suggereert dat De Jong "onberekenbare schade" aan het imago van de Brabantse cultuur heeft toegebracht, toont hij zich een dociele gesprekspartner die zelfs de bravoure van zijn intervie wer probeert te overtreffen: Na deze toespeling op De Jongs vroegere werkzaamheid als onder wijzer en diens artistiek streven naar realisme in het taalgebruik van zijn romanpersonages, ant woordt Van Duinkerken op de vraag wat hij denkt van De Jongs streven romans voor het grote pu bliek te schrijven: Men moet er bij de beoordeling van deze uitspraken natuurlijk re kening mee houden, dat ze wer den opgetekend door Albert Kuyle en niet rechtstreeks geschreven door Anton van Duinkerken. Maar dat geldt niet voor Van Duinker kens artikel 'Pastoors op de plan ken', dat verscheen in De gemeen schap van januari 1930. Het be helst een vergelijking van de pas toorsfiguur in de onlangs opge voerde toneelstukken Allerzielen van Herman Heijermans en Fliere fluiters oponthoud van A.M. de Jong. Anton van Duinkerken ver wijt De Jong "artistieke geweten loosheid" en noemt zijn pastoor een "toog-dragend weekdier" en "slijmhuidig maaksel", omdat hij niet durft optreden tegen de rond borstige pantheïstische muzikant en vrouwenliefhebber Flierefluiter, die een ketterse invloed uitoefent op het onschuldige jongetje Me rijntje Gijzen: hij (kneedt) het koekdegen Merijntje met zijn be vuilde goeie-venten-handen". Tot slot schrijft Van Duinkerken een zin die bewijst dat hij in die tijd in staat was tot dezelfde dictatoriale censuurpraktijken als het Utrechtse episcopaat. Nog geen twee maan den later bedreigde dat episcopaat de hele redactie van De gemeen schap met een 'persoonlijk inter dict', wanneer een bepaald artikel zou worden geplaatst dat de bis schoppelijke censor onwelgevallig 5 9 De bravoer om de apostasie, waar mee AM. de Jong zijn breuk met Christus zoekt te verontschuldigen, kenmerkt zich onmiddellijk als leu gentaal, die geen weerlegging be hoeft, juist omdat ze die uitdaagt. Aft). 4. Roomse literatoren in Brabant, anno 1924. Van links naar rechts: Bernard Verhoeven, priester-dichter Lambeil Bijnen (schrijvend onder pseudoniem Jozef van Aalst), priester-dramaturg Anton van Delft en seminarist-auteur Willem Asselbergs. De foto werd gemaakt in 1924 te Waalwijk, waar door de toneelgroep van de parochie het bijbelse toneelstuk 'Jeremia' van de Boxmeerse pastoor Anton van Delft werd opgevoerd. De regie was in handen van de plaatselijke kapelaan Lambert Bijnen. Ik schrik niet terug voor een paar duizend bladzijden verveling, maar wel voor vier pagina's domheid, laat staan dus voor twaalf honderd. Ik beschouw A.M. de Jong als een zich steeds repeteerende breuk van het burgerlijk fatsoen en de schoolmees- terij die hem nu eenmaal aankleven en die hij met alle geweld wil kwijt raken. Daarom neemt hij de hou ding aan van de zoogenaamde ge boren artiest, waarover je in de boe ken leest en die alles durft zeggen. Zoo is meteen te verklaren hoe hij in zijn Merijntje Gijzen zich kramp achtig vast houdt aan onwelvoege- lijkheden. Als denker is hij een her kauwer van de gedachten der groot ste domooren van de 19e eeuw. Voor zoover de vraag A.M. de Jong betreft, meen ik dat ze niet heele- ntaal juist geformuleerd is. Ik zie deze man eerder als een strever in een andere zin van het woord. Al ge loof ik toch ook aan een zekere on miskenbare, maar uiterst onhandige, eerlijkheid in zijn gemoed. Doch het streven naar een goed populair boek is mij uiterst sympathiek. En ik be nijd de man die het verwerkelijkt...

Periodieken

De Waterschans | 2003 | | pagina 10