De Waterschans nr. 2 2003
was. Van Duinkerken schrijft:
Het was nog niet genoeg. In dat
zelfde stuk kwam Van Duinkerken
ook terug op De Jongs Mijmerin
gen van een godzoekerwaarin on
dermeer de vraag werd gesteld
hoeveel heerszuchtige pastoors
zich tegenover de hun toever
trouwde gelovigen gedroegen als
echte priesters. Met een toespe
ling op De Jongs royale leefwijze
met paard en automobiel, schrijft
Van Duinkerken:
Hier was niets "terloops" bij. Toen
Van Duinkerken in De tijd van 18
november 1931 de roman Amster
dam van Maurits Dekker besprak,
maakte hij van de gelegenheid ge
bruik om eveneens "terloops" ken
baar te maken dat hij De Jong
"toch maar een prutser" vond en
om zijn instemming te betuigen
met Dekkers vernietigend oordeel
over de succesvolle schrijver. De
Nijmeegse neerlandica en filosofe
Mariëlle Polman publiceerde in
2000 de studie De keerzijde van
het leven. Anton van Duinkerken als
literatuurcriticus bij De Tijd 1927-
1952. Op de bladzijden 95 en 230
kan men lezen dat Van Duinker
ken in de vroege jaren dertig zijn
kritieken op werk van Coolen en
Den Doolaard heeft gebruikt om
het "hersenloos verhaalgeleuter"
aan de kaak te stellen waarmee
A.M. de Jong schade zou hebben
berokkend aan "de Brabantse cul
tuur". De met instemming be
groete kritiek van Maurits Dekker
komt uit de mond van een perso
nage in de roman Amsterdam. En
dat personage spuit zijn afkeer
van de rijke socialistische proleta-
riaatsauteur "die de hele kudde
van de S.DAP. voor zijn zegewa
gen (heeft) gespannen" en de zwe
tende arbeiders op afbetaling zo
genaamde "proletarische kunst"
heeft laten kopen om er zelf als
een rijkaard van te kunnen leven.
Het is een bekend patroon dat
nog steeds opgeld doet. Toen in
2001 de biografie van AM. de
Jong door zijn neef Mels ver
scheen, kon men krantenrecensies
lezen met koppen als: 'Het on
waarschijnlijk leven van een
bourgondische socialist' of 'Een
socialistische levensgenieter', met
als onderkop: 'Uit alles blijkt dat
AM. de Jong te midden van de
pressie en sociale onrechtvaardig
heid een heerlijk leven leidde met
auto's, paarden en vijfgangendi
ners'. Een triestig dieptepunt was
de recensie in het vaktijdschrift Li
teratuurwaar de oprechtheid van
AM. de Jongs socialistische over
tuiging wordt betwijfeld met kwa
lificaties als "salon-socialist", "hy
pocriet" en "snob", terwijl de mora
liserende recensent niet schroomt
het woord "grotesk" in de mond te
nemen als hij leest dat AM. de
Jong negen maanden na de dood
van zijn diep betreurde vrouw her
trouwde.
4.
Henk Walder vertelde me in het
begin van de jaren vijftig dat AM.
de Jong over de jonge Van Duin
kerken zei dat hij het "ver" zou
kunnen brengen als hij tenminste
katholiek bleef. Het is achteraf
niet moeilijk te constateren dat
De Jong gelijk had. Van Duinker
ken heeft het als katholiek "ver"
gebracht. Maar AM. de Jong als
socialist ook. Hij was een afvallige
katholiek die er opzichtig royaal
van leefde en niet ophield te eta
leren dat hij "rood" was. As ge
meentelijk politicus en socialis
tisch literatuurcriticus beleefde hij
intens de tegenstellingen tussen
de toenmalige Sociaal Democrati
sche Arbeiders Partij en de Rooms
Katholieke Staatspartij.
De twee West-Brabantse schrijvers
hebben elkaar maar kort gekend.
Lang genoeg echter om te ontdek
ken dat ze van mening verschilden
over datgene wat hen op het eer
ste gezicht aan elkaar verbond: na
melijk het feit dat ze allebei Bra
bander waren. AM. de Jong
stamde uit een doodarm arbeiders
gezin uit de gehuchten Nieuw-
Vossemeer en De Heen, onder
Steenbergen. Voor de leden van
dat gezin bestond het verleden
goeddeels uit mondelinge overle
vering betreffende de bewoners
van het eigen dorp. Het heden
werd bepaald door onwrikbare ge
zagsverhoudingen die verband
hielden met bezit en geloof als
een onverbreekbare twee-eenheid.
Zulke mensen trokken in het be
gin van deze eeuw nogal eens
naar de "grote stad" in het "Noor
den", om er iets te vinden en er
iets te verliezen. Wat ze vonden,
was werk en socialisme, en wat ze
dikwijls verloren, was hun geloof.
Van Duinkerken droeg, zoals hij
zelf schrijft in zijn Brabantse Her
inneringen, een naam die "het ei
gendom was van fabrieksdirecteu
ren en ouderwetse priesters" en
zijn overgrootvader kan worden
beschouwd als de schepper van
de Bergse Stationsstraat, die hij -
zoals Van Duinkerken schrijft - "in
hoofdzaak voor zichzelf en voor
zijn kinderen gebouwd" had. Van
zijn negen tot zijn vierentwintigste
jaar vertoefde Anton van Duinker
ken op kostscholen onder leiding
van geestelijken, en zijn godsdien
stige vorming werd tijdens de va-
kenties voortgezet in de familie
kring, onder toezicht van heer
ooms en bevriende kapelaans.
Voor de veellezer Van Duinkerken
was het verleden het rijke roomse
erfgoed in de Nederlandse be
schaving, dat hij gemakkelijk kon
vereenzelvigen met de zuidelijke
Nederlanden en dus met Brabant.
Het loslaten van zijn priesterroe
ping betekende voor hem geens
zins het loslaten van zijn katho
lieke geloof als het hoogste wat hij
bezat en als bron en doel van zijn
hele bestaan. Zijn terugkeer van
het seminarie betekende alleen
dat hij openlijk lucht kon geven
aan zijn anticlericalisme als reac
tie op de bekrompen mentaliteit
van de burgerlijke pastorie, waar
door hij de grootheid en goedheid
van zijn geloof bedreigd zag.
De jonge Van Duinkerken deelde
met A.M. de Jong zijn anticlerica
lisme, maar hij betreurde en ver
foeide diens geloofsafval en met
name de hiervoor al gesignaleerde
"bravoer" waarmee de katholiek
opgevoede De Jong zijn "breuk
60
De Waterschans nr. 2 2003
met Christus" probeerde te ver
ontschuldigen. Een vergelijkbaar
maar met goede redenen omkleed
verwijt maakte hij later de afvallige
oud priester-student Gerard Wal
schap, die in 1940 afscheid van de
kerk had genomen in de gerucht
makende brochure Vaarwel dan!
Van Duinkerken had Walschap
graag willen behouden en eren als
schrijver van katholieke Vlaamse
romans. Het moet hem een doorn
in het oog zijn geweest dat A.M.
de Jong juist als Brabander de ver
keerde weg was opgegaan.
Misschien verklaart die teleurstel
ling mede de uitbundige lof waar
mee hij als roomse criticus conse
quent de Brabantse romans van
de niet-afVallige Antoon Coolen
in de buitenwereld heeft geprezen.
Cees Siegers wijst op het typisch
roomse karakter van die lof in zijn
anno 2001 verschenen proef
schrift Antoon Coolen 1897-1961.
Biografie van een schrijver. De boe
ken van Coolen moesten, koste
wat kost, goede katholieke romans
zijn, al was dat destijds voor onbe
vangen lezers waarschijnlijk lang
niet zo duidelijk als voor Anton
van Duinkerken. Maar die schreef
dan ook in zijn Brabantse herinne
ringen: "Van het ogenblik af dat ik
Coolen leerde kennen [1924], twij
felden wij geen ogenblik, of wij
waren geroepen, het Brabantse
volk te vertegenwoordigen in de li
teratuur." En Van Duinkerken
kende en erkende alleen katholiek
"Brabantse volk".
Behalve hun anticlericalisme had
den Anton van Duinkerken en
AM. de Jong - op even verschil
lende wijze - ook hun sociaal ge
voel gemeenschappelijk, hun zorg
om de verheffing van de arbeider
en hun afkeer van de traditionele
standenmaatschappij. Dat ge
meenschapsgevoel uitte zich in
het begin van de jaren twintig, dus
kort na de eerste wereldoorlog, bij
beiden op een wijze die in ver
band kan worden gebracht met de
gevoelens van algemene mensen
liefde en pacifistische broeder
schap volgens het toenmalig idea
lisme van 'het gebroken geweer
tje', de Volkenbond en het zoge
naamde 'humanitair expressio
nisme' in de literatuur. Voor De
Jong blijkt dat ondermeer uit de
(door Van Duinkerken gewraakte!)
inleiding op het tijdschrift Nu. En
ook uit een andere inleiding. Die
bij A.M. de Jongs eerder versche
nen Bloemlezing van revolutionaire
poëzie (1923):
De praktijk van dit poëtisch pro
gram verschijnt een paar jaar na
dien als het ware gekerstend in de
eerste verzenbundels (1927 en
1930) van Anton van Duinkerken.
Enkele losse regels:
Er bestaat een belangrijk verschil
in het fundament en de opbouw of
uitbouw van het gemeenschapsge
voel bij de twee West-Brabanders.
Dat wordt men al gewaar als men
De Jongs vrome Merijntje Gijzen
vergelijkt met Van Duinkerkens
even vrome Ravenzwarte. Merijntje
leeft met de mensen en is sociaal
van nature, maar de met kevers in
de natuur spelende Ravenzwarte
moet tenslotte door zijn broertje
worden "gered" uit een kwezelach
tige vorm van solipsisme:
Van Duinkerkens boekje eindigt
wanneer Sint Franciscus, "die zo
veel van de ravenzwarte houdt",
zich wakend buigt over diens bed
en in zijn hart laat druppelen "de
troostende balsem van de liefde
voor je medemensen, die je krijgt
als je eenmaal vrij bent van je
zelf."
Dat Van Duinkerken hier een as
pect van zijn eigen persoonlijk
heid als jeugdige seminarist heeft
uitgebeeld, wordt duidelijk uit een
brief van 1924 aan Bernard Ver
hoeven, die vier jaar later de boek
uitgave van De ravenzwarte zou in
leiden. De brief werd gepubliceerd
in het tijdschrift Dietsche warande
en Belfort van 1963. Van Duinker
ken schrijft dat hij tot voor kort
een onsportief, alsmaar lerend en
heel veel lezend jongetje was dat
zich pas als bijna twintigjarige be
gon te realiseren dat hij zich ge
droeg als een "nergens-goed-voor-
zijnde onhandige en onsociale"
wereldvreemde opschepper, die
alleen maar leefde "van grote sen
timenten zonder enige werke-
likheid."
In tegenstelling tot de dorpsjon
gen en arbeiderszoon AM. de
Jong, heeft de uit de Bergse haute
bourgeoisie voortgekomen kost-
schoolganger en seminarist Wil
lem Asselbergs zijn sociale be
kommernis als het ware moeten
veroveren op zijn boven alle
daagse zorgen 'um Not und Brot'
verheven afkomst en opvoeding.
Hiermee wordt geen waarde-oor-
deel uitgesproken over de waar
achtigheid van Van Duinkerkens
maatschappelijk engagement. Mis
schien wel over de dwang waar
mee het ravenzwarte 'deel van zijn
persoonlijkheid' het leven op de
kostschool en het seminarie on
derging. Zijn sociaal verantwoor
delijkheidsgevoel als volwassen
staatsburger en schrijver blijkt vol
doende en afdoende uit de daden
die hij gesteld en de woorden die
hij geschreven heeft.
Krachtens de aard van zijn schrij
verschap, bereikte Van Duinker
ken alleen een intellectuele bo
venlaag. Eenmaal buiten het semi
narie, ontwikkelde hij zich tot een
met bekeringsijver bezielde ge
meenschapsmens tussen gelijkge
zinden. Revelerend is in dit ver
band zijn gedicht dat begint met
de regel "Melancholie der bomen
in september". Van Duinkerken
61
Wanneer de clergé zich niet verzet
legen opvoeringen van de 'Fliereflui
ter' in de provincie, sanctioneert zij
den hoerenloper 'die het zo kwaad
niet meent' en den pastoor, die
daarbij berust, omdat 'het allemaal
zo begrijpelik" is. Was Christus niet
een zwaard komen brengen? Of
staat er geschreven: een roomsoes?
Waarheden zijn evenmin afhankelijk
van de dragende personen als de ge
dachte der sociale naastenliefde van
een rijbroek en een autopet. De
heer De Jong is in zijn huidige
weelde voor de publieke opinie een
minstens even sterk argument tegen
de S.DAP. als de 'pastoors, die geen
priester' zouden zijn tegen de dog
matiek der Kerk. Doch dit terloops.
De kern van dit alles is een nieuw
begrepen mensenliefde. De overtui
ging, dat wij tenslotte ons mens-zijn
niet bewijzen door een fabelachtig
volmaakte techniek, maar door de
zuiverheid van ons hart. door de
rechtvaardigheid van onze ziel, die
niet langer het dierlijke beginsel van
het recht van de sterkste huldigt,
maar de dienende liefde, die alles
voor allen eist. Dit is de zuiver-
ideale kern van de socialistisch-revo-
lutionaire beweging.
Zo geef ik mezelve gevangen aan u,
van ieder persoonlik gevoelen bevrijd,
net als de dwaze verliefde, die slechts
met zijn meisje nog mee lacht en
schreit;
Zo, om herboren te worden in God,
keer ik, moeder volk, weer in uw
schoot.
('De priester')
In mijn bloed is de roep van mijn
volk
om Uwe glorie.
Alle de straten
staan open
voor U.
('Gebed voor mijn volk')
Hij had veel te veel alleen zichzelf
goed gevonden, daar zat de fout. Nu
wist hij het: hij had in niemand ge
loofd dan in God en in zichzelf,
maar er zijn nog zoveel anderen.