De Waterschans nr. 2 2003 Anton van Duinkerken en de door hem mede geredigeerde tijdschrif ten Roeping en De Gemeenschap hebben het rooms-Brabantse "te kort" in de literatuur zonder twij fel opgevuld. Ook als Van Duin kerken minder talentvol was ge weest, zou hij succes hebben ge had in eigen kring. "Als Van Duin kerken katholiek blijft, kan hij het ver brengen" zei A.M. de Jong te recht. Katholiek Nederland en vooral katholiek Brabant wilden niets liever dan zichzelf bewijzen. Anton van Duinkerken was een wandelend, schrijvend, docerend en orerend bewijs van de rooms- Brabantse emancipatie uit de ja ren twintig en dertig. Die emancipatie vertegenwoor digt, evenals andere aspecten van het Rijke Roomse Leven, een mo ment uit het verleden. En in die zin behoort ook een gedeelte van Van Duinkerkens Verzamelde ge schriften onherroepelijk tot het verleden. Deze constatering zou Van Duinkerken, voorzover ik zien kan, zeker niet onthutst of teleur gesteld hebben.Ik heb zelden of liever: ik heb nooit iemand ont moet of gelezen die meer histori sche belangstelling en meer liefde voor het verleden aan de dag legde, dan juist Anton van Duin kerken. Maar Van Duinkerken was ook woordkunstenaar. Hij schreef literair bedoelde teksten. En in die zin blijft een deel van zijn ge schriften zonder twijfel actueel. Een paar citaten uit de Brabantse herinneringen met betrekking tot zijn opleiding aan het seminarie: Door zijn professor Jan Lodiers, die later pastoor werd in Halste ren: Tenslotte, over de mening van de Utrechtenaar Dr. H.E.W. Moller inzake Brabantse priesters en priestersopleidingen: Als essayist was Van Duinkerken evengoed historicus als literair cri ticus. Zijn ontzaglijke belezenheid en eruditie (vooral inzake de ge schiedenis van letterkunde, filoso fie en theologie) verschaften hem niet alleen argumenten en verge lijkingspunten ter vorming of sta ving van zijn kritisch oordeel of versterking van zijn betoog; deze gegevens functioneren ook als es thetische elementen. De literaire waarde van zijn beste essays wordt zowel bepaald door de volstrekt eigen wijze waarop hij zijn zinnen bouwt en combineert, als door de verrassende originaliteit waarmee hij historische gegevens hanteert. Zijn essayistische verbeelding ont springt, bij wijze van spreken, uit zijn historische feitenkennis en soms springt ze daar ook weieens bovenuit. Michel van der Plas vertelt op pa gina 559 van zijn biografie dat de oudere Van Duinkerken als pro fessor Asselbergs op het gebied van zijn kennis en kunde maar moeilijk gebleken ongelijk kon er kennen. Hij noemt het voorbeeld van "een jonge academicus" die hem eens op een wetenschappe lijke fout had betrapt. Van Duin kerken wuifde zijn vergissing aan vankelijk weg. En toen hij uitein delijk had toegegeven, zei Toon onder vier ogen: "Als je van mijn stand bent, beken je zo maar geen ongelijk." Ik ken deze anecdote van nabij, omdat ik toevallig zelf die jonge academicus was. Het ging over de kwalificaties 'alta tra- gedia' en 'divina commedia' voor de beroemde gedichten van Vergi- lius en Dante. Van Duinkerken had daar een mooie en ingeni euze theorie over die helaas in te genspraak was met de teksten en de historische feiten. Ik had dat geschreven in mijn bespreking van het eerste deel van zijn Verzamelde geschriften (1962) in Elseviers week bladmet als gevolg dat Van Duin kerken mij in Nijmegen begroette met de Bergse zin: "Wa Dante be treft, edde naturelijk ongelijkLa ter stelde hij voor dat we het samen zouden "afdrinken". Wat dan ook gebeurde: Edele Brabant, weredi A.M. de Jong heb ik helaas niet meer kunnen ontmoeten. Hij werd vermoord in het derde jaar van de oorlog, toen ik voor het eerst be gon te lezen in zijn voor mijn leef tijd eigenlijk nog verboden boe ken over Merijntje Gijzen. Zo goed als het rooms-Brabantse ide aal van Anton van Duinkerken, behoort zijn strijdbaar socialis tisch ideaal voorgoed tot het ver leden. De Jongs vooroorlogse S.DAP. werd na de oorlog omge doopt tot 'Partij van de Arbeid' en Anton van Duinkerken was er lid van. Er valt niet meer te strijden voor het verwerven van geringe of goede sociale voorzieningen en wetten, maar eventueel wel tegen misbruik van de betere. De hui dige voorzitter van de partij was kort geleden nog kaderlid bij het zelfde kapitalistische Shellcon- cern waar een vorige voorzitter en oud minister-president in 2003 commissaris werd. En wie praat er nog over de door AM. de Jong en zijn rode kameraden zo hevig be streden minister Colijn? Hij was zwaar christelijk en directeur van de Bataafse Petroleum Maatschap pij. In de geschriften van A.M. de Jong zoekt men tevergeefs naar de ge leerdheid en de essayistische vir tuositeit van Anton van Duinker ken. As criticus was AM. de Jong even partijdig socialistisch als Van Duinkerken rooms was. Maar hij was het op de manier van een werkpaard dat zijn ploeg door de zware West-Brabantse klei trekt: rechttoe, rechtaan. Ik bewonder De Jongs meeslepend verteltalent en de wijze waarop hij in zijn Me- rijntjes de Brabantse natuur be schrijft in de vier seizoenen. Een De Waeerschans nr. 2 2003 mooi stuk proza vind ik zijn Her inneringen uit mijn jeugdlanddie in 1950 postuum verschenen in de bundel Land en volk van Brabant. In het voorwoord van Antoon Cooien wordt de vermoorde A.M. de Jong herdacht als een socialis tische auteur van Brabantse ro mans, wiens afspiegeling van het gewestelijk leven rijker en dieper zou zijn geweest als hij de "dieper gelegen drijfkrachten in het Bra bantse wezen" niet had "veron achtzaamd". Ik vermoed dat het rijkere en diepere voor Antoon Cooien te maken had met wat hij elders in dit boek de "vanzelfspre kende katholiciteit" van het Bra bantse wezen noemt. Coolens uit spraak is mij minder duidelijk dan zijn bewondering voor het "scherpe en zuivere" beeld van het West-Brabantse landschap in De Jongs bijdrage. Zelf werd ik onder meer getroffen door een trefzekere beschrijving van het dorpje De Heen, de Roosendaalse en Steen- bergse Vliet, en het schorren-land schap bij laag water, achter de zee dijk bij het Sas, waar wij meer dan een halve eeuw geleden vanuit Steenbergen gingen zwemmen. Er is in dit prozastuk geen zweem van sociaal of politiek protest, maar alleen een liefdevol en nos talgisch herbeleven van hoe het vroeger ooit geweest is: Dit stuk is mooier rooms en Bra bants dan Anton van Duinkerken en alle katholieke folkloristen en idealisten vóór hem ooit hebben kunnen dromen: AM. de Jong heeft volgens de nor men van zijn tijd veel en ver ge reisd en hij deed dat genietend en aandachtig. Iedere reis verbreedde zijn horizon en verdiepte zijn ken nis. Maar meer nog dan voor An ton van Duinkerken, waren het de herinneringen aan zijn Brabantse geboortestreek die tot de mythe konden worden die hij nodig had om schrijver te kunnen zijn: 6 5 MAP.C. Poelhekke over 'Het tekort der katholieken in de wetenschap' en van Jan Kalf over 'Ons tekort in de kunst' vestigden het besef, dat een grote achterstand snel moest worden ingelopen. Wie roomse dag bladen of tijdschriften naslaat uit het eerste decennium van de twin tigste eeuw, komt in aanraking met een zenuwachtig gedrang om op al lerlei levensgebieden plaatsen bezet te zien door hiertoe bevoegde ka tholieken. De lessen, die wij kregen, waren ze ker niet te talrijk. Enkele professoren waren academisch in hun vak gespe cialiseerd. Bij de meesten vulde de genade Gods de kennis aan. Zijn opvolger had aan de universiteit gestudeerd en een proefschrift ge schreven. Van Jan Lodiers bestaat zelfs geen kranteartikel. Het enige wat hij ooit schreef, was zijn naam op een aanzichtkaart. Hem stootte de priesterkrans af, waar kaart gespeeld werd en vrolijk gedronken onder een kout, die meestal over centen ging of over medemensen,De achterlijkheid van de brabantse seminaries beleed hij als een dogma. Langzaam en gestadig wentelden de seizoenen over het land en door het dorpsleven, die der jaargetijden en die der kerkelijke hoogdagen. Lente, zonter, herfst en winter, met hun ei gen werk ieder en hun eigen vrolijk heid, vastenavond, kermis, oogst-en slachtfeesten, de gezelligheid van het buurten in de donkere dagen van den doden tijd, als de handen geen arbeid vonden. De gedrukte treurnis van den vastentijd met de droeve bezinning op het bloedig drama van de passie Onzes Heren, door een missiepater op indrukwek kende wijze verklaard. De opluch ting en de helle vreugde om de op standing met Pasen, als alle klokken na dagenlang zwijgen vrolijk klepten na hun terugkomst uit Rome. De lichte Meimaand met de innige de votie voor Maria en overal, in de kerk en de huizen de fleurige bloe men en vrolijke kaarsenvlammetjes. Het stralende Pinksteren, als de ntis- diendertjes in rode togen voor het altaar zaten, de mooiste zilveren bel len rinkelden, en het leven wijd open ging naar den vollen zomer. Sint Huibrecht, waarvoor "übkes- broodjes" gebakken werden, die zacht aan de tanden waren en zoet in den mond Als in overoude tijden bleef het le ven saamgedrongen rond de kerk, in altijd weerkerend vertrouwd rhythme, waar elk jaar in elke fase nieuwe herinneringen zich knoopten aan de oude. En zo was de pastoor het natuurlijk middelpunt van dit gestadig wentelende leven, de eerste figuur van het dorp. De veelbe minde oude pastoor Flooren, dien de mensen onder elkaar goedmoe dig vertrouwelijk 't ouw Floske" noemden en die onvoorwaardelijk geëerbiedigd werd en door ieder aanbeden, zelfs door de kwezels en de farizeeërs, in wier ogen hij lang niet streng genoeg was. Onze kleine, magere pastoor met zijn bleek asce- tengezicht, waarop ieder rimpeltje een glimlach school, die voor ieder een goed woord had een olijk grapje voor elk kind op straat en zijn laat ste stuiver voor wie de moeite ne men wou hem met een verzonnen lamentabel verhaal aan boord te ko men. Meneer pastoor, die zich een knecht Gods voelde en de dienende herder zijner parochie, van niemand kwaad wilde horen, voor alles een verschonende verklaring gereed had. omdat hij het werkelijk boze geen plaats in de wereld gunde en ieder arm, zwak mensenkind regelrecht de zaligheid van het paradijs in wou voeren.... Nu weet ik, dat de hemel nergens zo hoog, de wereld nergens zo wijd was als in mijn afgelegen Brabantse dorpje)...] Ik weet, dat het leven ner gens hoger sloeg, noch dieper ver scheurd lag dan in de harten en zie len van de goedmoedige en toch zo snel en gevaarlijk fel bewogen men sen van mijn geboortestreek. Dat nergens kluchtiger comediën, noch grimmiger drama's zich afspeelden dan in en rond ons kleuterig dorpje, in de diepten der velden verloren. Want er kan grootheid ontstaan uit hel nederige en vernederde, verhe venheid uit het simpele. En wijsheid kan wonen in den eenvoudige van geest. Onder hun luchthartigheid leven een diepe ernst en een zwaar moedig verantwoordelijkheidsgevoel: zij weten, dat het goede hun be stemming is en de deugd hun be houd. Zo blijven zij kinderen Gods, want 't ouw Floske heeft hun ge zegd, dat de Vader in den hemel hen liefheeft uit een oneindig groot hart, en meer kan vergeven dan zij in hun korte leven kunnen misdrij ven. Mits zij Hem niet vergeten. Hem liefhebben en al hun betrou wen stellen op Zijn onuitputtelijke barmhartigheid. Wat zij gaarne doen, omdat zij in het binnenste van hun ziel maar al te goed weten, hoezeer zij deze barmhartigheid behoeven.

Periodieken

De Waterschans | 2003 | | pagina 13