De Waterschans NR. 2 2003
de verhouding katholiek-protes
tant (vroeger respectievelijk 90
en 10 valt geen zinnig woord
meer te zeggen, want beide soor
ten kerken staan dikwijls leeg of
kregen bestemmingen als woon-of
winkelruimte, cultureelcentrum en
binnenkort wellicht als moskee.
Als geografische benaming dekt
de term 'Brabant' totaal verschil
lende gebieden. In België kent
men twee provincies van die
naam. 'Vlaams Brabant' met een
stad als Leuven, en het meer zui
delijk gelegen 'Waals Brabant'
waar, bij Ottignies, in de jaren ze
stig en zeventig, de nieuwe Frans
talige universiteit 'Louvain la
Neuve' werd gebouwd. Samen met
de provincie Antwerpen en met de
Nederlandse provincie Noord-
Brabant, vormden die hedendaag
se provincies in de Middeleeuwen
het machtige Hertogdom Brabant,
met Brussel als hoofdstad, Antwer
pen als haven, Leuven als universiteit
en Breda en 's-Hertogenbosch als
belangrijke verkeersknooppunten.
Na de Tachtigjarige Oorlog met
Spanje viel dat grote Brabant uit
een en ontstond het huidige Noord-
Brabant als Wingewest' of 'generali
teitsland'. Het was veroverd gebied,
dat bij de vrede van Munster in
1648 onder het gezag kwam van
de Generaliteit of de Staat (de Re
publiek der Verenigde Noordelijke
Nederlanden) en daarom 'Staats-
Brabant' werd genoemd. Het win
gewest 'Staats-Brabant' had in af
wijking van Holland, Zeeland en
andere gewesten, geen eigen be
stuur en de bevolking was er
weer in afwijking van die andere
gewesten - overwegend rooms-ka-
tholiek gebleven. Het feit dat het
door de grote rivieren van Holland
was gescheiden, maakte het tot
een soort 'overzees gebiedsdeel',
waar de mensen anders, armer, en
dus 'minder' waren.
Een factor van belang is het feit
dat in de zeventiende en acht
tiende eeuw ook voor het roomse
wingewest Brabant gold dat de
staatsgodsdienst protestants was.
Het katholicisme was verboden, al
bestonden er wel katholieke 'schuil
kerken' of 'schuurkerken', die hier
en daar oogluikend werden toegela
ten. Het heeft tot de komst van de
Franse bezetters in 1795 geduurd
voor katholieken en joden werden
gelijkgesteld aan de andere Neder
landse burgers.
hoven. In ieder geval in Oost-Bra
bant ontstond toen al gauw de te
genstelling tussen de ouderwets-
rooms agrarische samenleving en
de als bedreiging ervaren opkomst
van de moderne industrie. Antoon
Coolen heeft die tegenstelling in
het begin van de jaren dertig van
de vorige eeuw verbeeld in romans
als Peelwerkers (1930) en Het don
kere licht (1929): het licht van de
grote stad Eindhoven, dat tegelijk
een donker gevaar inhoudt voor
traditionele zeden en gewoonten.
In de jaren dertig ontstaat er in
Noord-Brabant een duidelijke strijd
baarheid voor waarden die men
als traditioneel Brabants be
schouwde en die men nu ernstig
bedreigd zag door vreemde, niet-
roomse invloeden. Die zedelijke
gevaren uit het Noorden konden
des te gemakkelijker binnendrin
gen sinds in 1936 ook de gewone
verkeersbrug bij Moerdijk was geo
pend en de industrialisering van
Brabant gestadig toenam.
De bekommernis om het behoud
van overgeleverde Brabantse waar
den en gewoonten ging gepaard
met een ook elders in Nederland
waarneembaar streven naar het in
lopen van de roomse achterstand
op intellectueel, economisch en
Na allerlei wederwaardigheden
werd Noord-Brabant na de af
scheiding van België (1830) tot
zelfstandige provincie in het toen
ontstane Koninkrijk der Nederlan
den. Maar het bleef voorlopig arm,
achterlijk en overwegend katho
liek. Daarmee is niet gezegd dat
de hele provincie een homogeen
geheel vormde wat leefgewoonten,
taalgebruik en godsdienst betreft.
Op geografisch of geologisch vlak
kunnen we op het eerste gezicht al
constateren dat de mensen in
midden-Brabant en Oost-Brabant
op zandgronden wonen en een
deel van" de West-Brabanders op
klei. Dat bracht verschillen mee in
agrarische mogelijkheden, die op
hun beurt leidden tot culturele
verschillen. Daar komt nog bij dat
West-Brabant polders heeft die pas
werden ingedijkt in de zeven
tiende eeuw, ten behoeve van pro
testantse boeren uit Holland. Een
katholieke boer uit de Westlandse
polder in Steenbergen praat an
ders dan een protestantse boer uit
het zes kilometer verderop gelegen
Dinteloord of 'Prinsenland'.
In 1872 kwam de spoorbrug over
het Hollands Diep bij Moerdijk
gereed en in 1891 begon Philips
zijn gloeilampenfabriek in Eind-
5 2
De Waterschans nr. 2 2003
politiek gebied en de daaruit
voortvloeiende honger naar nu
merieke meerderheid: de zoge
naamde 'katholieke emancipatie'.
Naast de toenemende macht van
de pastoors, de bisschoppen en de
toenmalige R.K.-Staatspartij, leid
de deze katholieke emancipatie
tot de oprichting van de R.K. Leer
gangen in 1912 in Amsterdam, die,
via 's-Hertogenbosch (1913) in 1919
terechtkwamen in Tilburg. Kort
daarop, in 1923, valt de stichting
van de Katholieke Universiteit in
Nijmegen.
Het was in de kringen van rooms-
katholieke studenten dat anno
1935 het tijdschrift Brabantia nos
tra ontstond. Dat tijdschrift werd
een rooms bolwerk waar, door in
tellectuelen, het imago werd ge
smeed van het goede Brabantse
land. met zijn gemoedelijke,
vrome bewoners. Zo ontstond de
mythe van het spontane Brabantse
leven en de traditionele landelijke
of Bourgondische Brabantse mens,
met zijn carnaval, zijn processies,
zijn schutterijen, zijn vendelzwaai-
ers, zijn Brabantse koffietafel en
zijn sigarenrokende en wijndrin-
kende pastoors, met een gespan
nen zwarte toog rond een groei
ende ronde buik.
Van dat folkloristische, maar tege
lijk tot intellectuele rijpheid en
strijdbaarheid gekomen Brabants
katholicisme was, tot zijn dood in
1968, de meest geprezen exponent
de oud-seminarist, criticus, essay
ist en professor Willem Asselbergs
uit Bergen op Zoom (1903-1968).
Hij kreeg nationale bekendheid
onder zijn schrijversnaam Anton
van Duinkerken. Zijn geïdealiseerd
intellectueel Brabanderschap ver
schilt aanzienlijk van het Brabant
beeld dat ons tegemoet komt uit
de romans en de kritische ge
schriften van de volksschrijver en
strijdbare socialist A.M. de Jong
(1880-1943), geboortig uit Nieuw-
Vossemeer en als kind misdienaar-
tje in het Steenbergse kerkdorp De
Heen. De Jong verwierf nationale
en ook internationale roem als
geestelijke vader van het door
boek en film bekende West-Bra
bantse jongetje Merijntje Gijzen.
Dat aanvankelijk scrupuleus-vrome
jongetje verliest in acht kloeke ro
mandelen het roomse geloof van
zijn jeugd en wordt een anticleri-
cale 'rooie rakker'. We moeten on
geveer driekwart eeuw terug in de
geschiedenis om de tegenstellingen
tussen Van Duinkerken en De Jong
te begrijpen.
2.
In het jaar 1939 publiceerde de
toenmalige criticus en latere
Leidse hoogleraar HA Gomperts
een fel artikel tegen Anton van
Duinkerken, dat hij Katastrofe dei-
scholastiek noemde. Op een gege
ven ogenblik citeert hij daarin een
uitspraak van Van Duinkerken
over de ondoorgrondelijkheid van
het goddelijk bestier in de wereld,
dat nochtans niet de mogelijkheid
uitsluit dat beelden uit het verle
den herhaald kunnen worden in
het heden. We kunnen, met an
dere woorden, ondanks onze on
bekendheid met Gods raadsbe
sluiten, toch nog wel iets bevroe
den over onze toekomst als we
met die mogelijkheid rekening
houden. Af en toe herhaalt zich de
geschiedenis. Van Duinkerken
schrijft over deze herhaalbaarheid:
"De vaststelling van onze gedrags
lijn voor het volgend uur, voor de
volgende minuut is er afhankelijk
van. Een zin als 'Ik zal om zes uur
eten' zou zonder deze herhaal
baarheid niet uit te spreken zijn."
Waarop Gomperts opmerkt dat
Van Duinkerken, zodra hij zijn
toekomst bedreigd ziet, zich haast
om zijn avondmaal in veiligheid te
brengen. En hij concludeert: "Dat
voorbeeld verraadt de hele mens:
die Brabantse smulpaap, denkt
men, bijna vertederd." Zo'n uit
drukking als "Brabantse smul
paap": wat betekende die eigen
lijk? Wie de woorden neemt voor
wat ze destijds waren, ontdekt
drie basiselementen: Brabants,
Katholiek en Gastronomie, of
meer in het algemeen: goed eten
en drinken of kortweg goed er\'an
leven.
Het komt er maar op aan hoe
men de dingen waardeert. In Van
Duinkerkens Brabantse herinne
ringen (1964) staat een hoofdstuk
over Monseigneur Frencken, die
één van zijn geestelijke leraren
was in de tijd dat Van Duinkerken
op het seminarie vertoefde. Toen
hij er, met andere woorden, van
droomde ooit een al dan niet
smullende paap te worden in een
Brabantse parochie. Van Duinker
ken stamde uit een gegoede fami
lie in Bergen op Zoom, waar zijn
vader bierbrouwer was. Hij karak
teriseert Mgr. Frencken als volgt:
Het voor zondig aanzien van bacha-
nale en gastronomische activitei
ten is, zoals de kerkgeschiedenis
ons leren kan, eerder een calvinis
tische dan een roomse aangele
genheid. Van Duinkerkens pole
mische tegenstander HA. Gom
perts was geen calvinist, maar hij
was wel een intelligente criticus
van boven de Moerdijk. Hij heeft
waarschijnlijk weinig of geen
moeite gehad met Van Duinker
kens eet-en drinklust als zodanig,
maar hij ergerde zich aan de
luchthartige wijze waarop Van
Duinkerken het culinaire ver
mengde of verwarde met het filo-
sofisch-culturele. Het gaat volgens
hem niet aan de complexe evolu
tie in de Europese cultuurgeschie
denis afhankelijk te stellen van de
zelfde factoren als die welke bepa
lend zijn voor de dagelijkse maal
tijden van de rooms apologeet An
ton van Duinkerken uit Bergen op
Zoom.
Men kan zich Gomperts' stand
punt voorstellen. Op bladzijde 200
van zijn Brabantse herinneringen
vertelt Van Duinkerken over een
incident tussen Dr. H.W.E. Moller
als dichter en eerste rector van de
Rooms-Katholieke Leergangen, en
een vooraanstaande, adellijke po
liticus uit Tilburg. Van Duinkerken
vond dit incident "ronduit bela
chelijk" en voegt daaraan toe:
"Twee mannen van gelijke geestes
gesteldheid zouden het afgedron-
5 3
4/5.2. De schrijver
A.M. de Jongtevens
vertolker van de rol
van de pasoor
(collectie Johan van
der Bol).
Zijn vader was wijnhandelaar te Oos
terhout. Ik heb hem eenmaal tijdens
een vakantie thuis bezocht. In de
deftig-burgerlijke woonvertrekken
werd royaal geleefd. Frencken heeft
zich ontwikkeld tot een geestelijke
staat van edelmoedigheid, die het
heilige heel dicht nabij komt, maar
hij heeft altijd precies geweten, waar
van ieder dorp, dat hij onderweg
aandeed, de beste keuken en de
gaafse kelder was te vinden. Hij kon
smullen, dat het een genot was om
te zien. Zoveel offervaardigheid heeft
hij nooit gepredikt en betoond, of
hij bleef een uitmuntende voorlich
ter over culinaire aangelegenheden.
Zelfs kenmerkte hem bij opvallende
gulheid een onverholen gulzigheid
naar alle vreugden van het leven. Ik
neem aan, dat hij deze neiging be
dwong, maar niet, dat hij haar voor
erg zondig aanzag.