De Waterschans nr. 2 2003 ken hebben aan een willekeurige herbergtafel". Zo'n opmerking houdt niet alleen geen rekening met het feit dat sommige mensen zelden of nooit in een herberg komen, maar ze ziet bovendien over het hoofd dat veel mensen terecht van mening zijn dat het tot zich ne men van alcoholische dranken doorgaans meer moeilijkheden veroorzaakt dan ze oplost. Ik vermoed dat HA Gomperts de door Van Duinkerken voorge stelde oplossing als een typisch Brabants verschijnsel beschouw de. En ik vermoed ook dat Van Duinkerken hem daarin gelijk had kunnen geven. Maar dan zonder dat hij daarvoor zijn eigen gelijk ook maar in de verste zou moeten prijsgeven. Wat Gomperts vermoe delijk afwees als een Brabantse ondeugd, deed Van Duinkerken juist heel veel deugd, als bewijs van Brabantse levenslust, en even tueel ook als een aspect van Bra bantse geloofsbeleving. In zijn bundel Hart van Brabant (1936) staat het gedicht 'Lied van de goede trouw', over de beroemde kerkhervormer Martin Luther, die als ketter door "de Paus van Ro men" uit de kerk werd verbannen. De slotstrofe luidt: In diezelfde bundel - hij verscheen toen Van Duinkerken drieëndertig was en in Amsterdam woonde - staat het gedicht 'De kinderen': Vertrouwen op de hemel, de over tuiging dat het leven "goed" is, liefde, vriendschap, eerlijkheid, Bourgondische wijn en Brabant. Dit gedicht begint met de dood, maar het eindigt met het leven. Het is een idealisering van het schone, rijke en edele leven dat bovenpersoonlijk is omdat het voortgaat na de dood van de en keling. Dat onoverwinnelijke, schone leven is Brabants. Hetgeen ergens impliceert dat elders, dus buiten Brabant, het leven niet zo schoon en niet zo edel is. In Hart van Brabant staat een ander ge dicht met de titel De deftigen. Ik citeer een paar strofen: 1...1 Brabant, een hemel van eerlijk heid en heerlijkheid: Holland een hel van konkelende achterklap en jaloezie. De tegenstelling lijkt rij kelijk simplistisch. Wie de in Van Duinkerkens West-Brabantse ge boortestreek gesitueerde romans van AM. de Jong leest, krijgt bij tijd en wijle een ander beeld van het 'Edele Brabant'. Afgezien van een uitgebuite arbeidersstand, machts wellustige pastoors en meedogen- De Waterschans nr. 2 2003 loos rijke boeren, is er in De Jongs Brabant wel degelijk sprake van be nepen jaloezie, valse vroomheid en gemene achterklap. Ook in Van Duinkerkens eigen Brabantse her inneringen is trouwens niet alles koek en ei, of om in de sfeer te blijven: jenever, bier en gods vrucht. Men herleze de aanhef van het twintigste hoofdstuk, waarin Van Duinkerken vertelt over zijn terugkeer in "de wereld" na zijn mislukte voorbereiding op het priesterschap in het Groot Semi narie. Het in zijn zojuist geciteerde ge dicht geprezen carnavalsfeest werd in werkelijkheid fel bestre den door de Brabantse geestelijk heid, die ook beslist niet heeft staan jubelen bij de verschijning van Van Duinkerkens Verdediging van carnaval in 1928. Deze verde diging vertoont redekunstige ei genaardigheden die waarschijnlijk ook een anti-papist als HA Gom perts de stuipen op het lijf hebben gejaagd. Wat kan of wil een nuch tere Hollander immers nog op merken als er oratorische vuurpij len worden afgeschoten van een kaliber als de volgende: Van Duinkerken ziet het jaarlijks terugkerende carnavaleske lente feest als een symbool van het eeu wige leven, en dit laatste dan zo danig opgevat, dat hij zijn verdedi ging een motto kon meegeven over de christelijke verrijzenis des vleses. Hij schrijft ook (en ik citeer weer volgens zijn Verzamelde ge schriften En, terugkomend op de misbrui ken van carnaval: In de gemeente Steenbergen, op 12 kilometer afstand van Bergen op Zoom, is er op vastenavond eens een moord gebeurd in een café op het gehucht Heense Mo len. Ik heb nog mensen gesproken die er bij waren. Die dramatische gebeurtenis is door A.M. de Jong verwerkt in zijn roman Het verraad van 1925, die het eerste deel zou worden van zijn veel herdrukte, veel vertaalde en ook twee maal verfilmde verhaal over het leven van Merijntje Gijzen. Het overwel digend succes van de Merijntje- cyclus stelde De Jong in staat er op een royaal-Brabantse wijze goed van te leven in zijn witte villa in Nieuw Borgvliet bij Bergen op Zoom. Hij had het aangedurfd zich daar in augustus 1925 te ves tigen als onafhankelijke letterkun dige, na ondermeer als reizend re dacteur werkzaam te zijn geweest bij Het volk in Amsterdam. Ander half jaar later, in maart 1927, kwam ook Van Duinkerken [weer] in Bergen op Zoom wonen. Maar zijn vestiging was niet het gevolg van durf of literair en maatschap pelijk succes. Integendeel. De jonge Van Duinkerken keerde als mislukte priesterstudent, met schande overladen, van het Groot Seminarie terug naar zijn ouder lijke huis. In zijn Brabantse herin neringen schrijft hij daarover met een graad van overdrijving die, al thans volgens mij, een beetje meer zegt over zijn eigen ontreddering dan over de toenmalige werkelijk heid: Van Duinkerken had het semina rie verlaten omdat hij, tegen de zin van zijn kerkelijke overheden, letterkundige wilde worden. En in zijn letterkundige ambities speel de, zo goed als voor AM. de Jong, zijn geboortegewest Brabant een belangrijke rol. Naar aanleiding van zijn eerste contact met de Bergse letterkundige en schooldi recteur Theo de Jager, schrijft Van Duinkerken in zijn Brabantse her inneringen dat het "in een klein stadje niet moeilijk (is) kennis te maken met een medebewoner." Om kennis te maken met de let terkundige A.M. de Jong, heeft de jonge Van Duinkerken de tussen komst ingeroepen van de textiel handelaar Henk Walder, die - evenals AM. de Jong - de S.DAR vertegenwoordigde in de Bergse gemeenteraad in de periode 1927- 1930. In de Brabantse herinneringen van Anton van Duinkerken komt de naam AM. de Jong niet voor. Dat is merkwaardig. De jonge Van Duinkerken heeft in die moeilijke periode wel degelijk contact ge had met De Jong. Uit mededelin gen van Henk Walder uit de jaren vijftig en van AM. de Jongs zoon Mels uit de jaren zestig, is mij dui delijk geworden dat beide Braban ders vriendschappelijk met elkaar omgingen en dat Van Duinkerken weieens bij de familie De Jong mee aan tafel zat. In de biografie A.M. de Jong, schrijver (2001) door De Jongs neef en oomzegger Mels de Jong staat op pagina 252 dat Van Duinkerken ook zijn toenma lige vriend Henri Bruning aan De Jong heeft voorgesteld. Maar dat 5 5 Wat Maarten Luther heeft gedaan Moet maar geen mensch herhalen, Doch wie zal in den weg gaan staan. Wanneer wij zonder dwalen Getrouw naar kerk en herberg gaan? Zij zullen wellicht niet meer weten, Hoe eenmaal hun vader was, Wanneer die begraven zal liggen In Brabant onder het gras. Maar de klank van zijn stem, zijn ge baren Van handen en hoofd en zijn groet Zullen ze onbewust u herhalen En zeggen: 'het leven is goed.' Zij zullen den hemel vertrouwen. Hun vrouwen beminnen, en blij Hun vriendschap aan vrienden be wijzen. Van arglist en achterdocht vrij. Bij ieder geboortefeest heffen Ze een beker Bourgondischen wijn. Zij mogen hun vader vergeten. Toch zullen zij Brabanders zijn! In Brabant viert men carnaval. Ik woon in Amsterdam. Hier stinkt het leven overal Muf als een kelderzwam. Te leven boven den Moerdijk Dat is een trage dood! Ach, als ik hier den mensch bekijk Schaam ik me om 't mensch-zijn rood! Hij is hier jood of ariër Of lid der staatspartij. Fascist of proletariër. Doorgaans proleet daarbij! Doch niemand slaat zijn armen uit, Alsof hij vleugels had. Geen mensch riskeert zijn laatste duit. Men wordt hier zelfs niet zat! Men lastert en men is gemeen. Men stikt van leedvermaak. Maar écht een mensch is er niet één! Elk lijkt een boonenstaak. Hier wordt een deftig volksbestaan Gereorganiseerd. Maar vroolijk een figuur te slaan Heeft niemand ooit geleerd. Afb.3. Willem Asselbergs als priesterstudent (ontleend aan Theo KroonAnton van Duinkerken (prof. dr. WJ.MA. Asselbergs) 1903- 1968, p. 20, uitg. Terra, Zutphen z.j.). Eindelijk wil men dat Carnaval ver werpelijk zou zijn, omdat dit feest noodzakelijk leidt tot buitensporig heden. Met juist dezelfde logica valt vol te houden, dat het Nederlandse Staatsspoor verwerpelijk is, omdat zij noodzakelijk meebrengt, dat som mige treinen te laat arriveren. Er strijden mensen tegen Carnaval, die verontwaardigd zijn, zodra het koninginnefeest wordt aangetast. Zij tonen bereidwillig hun dankbaar heid jegens het Huis van Oranje, zij schromen het te doen jegens de Schepper van hemel en aarde. De nationale grootheid lijkt hun eer de moeite van het feestelijk herdenken waard dan heel de som van 's levens heerlijkheden; de jaarlijks kerende verjaardag van de vorstin schijnt hun gedenkwaardiger toe, dan de jaar lijks kerende komst van de lente. Tijdens de carnavalsviering in de ka tholieke steden van Noord-Brabant zijn onloochenbaar nu en dan din gen geschied, die - zo als dat heet - een ernstig mens tot nadenken stemmen. Deze gebeurtenissen zijn van juist dezelfde aard als die, welke de politie van Amsterdam of Rotter dam onledig houden op koningin- neverjaardag. Zij variëren tussen dronkenschap, oneerbaarheid en doodslag. Hoe vernederd iemand zich voelt, die na vijf jaar theologische studie zijn mislukking openbaar bekennen moet, laat zich moeilijk onder woor den brengen. Het is of iedereen de man op heterdaad van ontucht be trapt. De blikken wenden zich af en de gesprekken vallen stil als in aan wezigheid van een veroordeelde. Rond de uitgescheiden seminarist, gelijk hij in Brabant nog altijd ge noemd wordt, sluit zich een ver schrikkelijke eenzaamheid. Zijn vroe gere vrienden staken de omgang vol ledig. Binnen het priesterdom zinkt over hem de damnatio memoriae, die er waarschijnlijk wordt be schouwd als een barmhartige ge nade. Deze gedragslijn is niet voor geschreven, doch werd in de twinti ger jaren traditioneel door iedere geestelijke gevolgd.

Periodieken

De Waterschans | 2003 | | pagina 8