De Waterschans NR. 4 2003
houden en ontving 1/3 deel van
de boetegelden, als tenminste de
drossaard meewerkte. Van Pieter
Cornets de Groot is bekend, dat
hij jaren achtereen niets afdroeg
aan het Huisarmenfonds totdat de
Raad van Brabant ingreep. De ma
gistraat gaf verlof om twee keer per
week huis aan huis te collecteren
voor de diaconie. Ook kwamen er
op diverse plaatsen offerblokken te
staan, bijvoorbeeld bij de notaris
sen. De diaconie zelf stelde voor
om alle niet-gereformeerde bedeel
den af te stoten en de andere ker
ken te verplichten om hun eigen
armen te ondersteunen. Uiteraard
verzetten die zich; eerst meebeta
len aan de diaconie en dan nog
eens over de brug komen voor de
eigen armen. Toen kerkenraad en
magistraat in 1726 de lijst van be
deelden controleerden, bleek dat
er maar 24 katholieken opstonden.
Die ontvingen samen per week ne
gen en een halve gulden, te weinig
om veranderingen door te voeren.
In de jaren veertig veranderde de
situatie. De oorlog vergrootte de
crisis; meer werklozen en dus meer
bedeelden. In 1746 trok het diaco-
niebestuur bij de magistraat op
nieuw aan de bel. De diakenen
vonden dat de katholieken te wei
nig inbrachten, zeker in verhou
ding tot hun groeiend aantal be-
hoeftigen. Na 1747 werd de toe
stand zo schrijnend dat het Huis
armenfonds geld moest gaan le
nen. De heren zagen geen andere
uitweg meer dan te stoppen met
het helpen van niet-gereformeer-
den, uiteraard met goedvinden van
de overheid, in dit geval de Staten-
Generaal en de classis. Zo kwam
het dat katholieken en lutheranen
hun eigen armenzorg in het leven
riepen, met eigen collectes bij de
geloofsgenoten. De katholieken
deden dat officieel op Paaszondag
in 1751. Een apart armbestuur nam
de leiding op zich. Het bestond uit
zes armmeesters en een thesaurier
penningmeester). Tijdens de
missen werd er voortaan twee keer
gecollecteerd, één keer door de
kerkmeesters voor de bedienaren
en de gebouwen en één keer door
de armmeesters voor het katho
lieke Huisarmenfonds. Voor deze
functies koos men bij voorkeur ge
fortuneerde lieden. Het zegt na
tuurlijk wat dat de eerste thesaurier
Gasparus van Lanschot heette.
Zijn familie telde rijke kooplui en
Afb.6. De zeven landen van markies Karei Tlieodoor. Palts-Zweibrücken was niet van hem
De vorst van dat land zou hem opvolgen, omdat Karei j geen wettige kinderen had.
grootgrondbezitters. De armmees
ters steunden noodlijdende gezin
nen met een vast bedrag per week
en zo nu en dan met kleren,
schoeisel, brandstof en voedsel.
Naast de huisarmen kende men de
passanten, dikwijls rondtrekkende
lieden die voor één week geld kre
gen, voldoende om een volgende
plaats te bereiken. Bijzondere gele
genheden met extra kosten zoals
een bevalling of een begrafenis wa
ren eveneens aanleiding voor een
gift. Ook moesten de armmeesters
het kostgeld betalen van wezen die
bij particulieren waren geplaatst en
van psychisch gestoorden. Die wer
den opgenomen in het gasthuis of
ondergebracht in een gezin in
Geel. Dat laatste was goedkoper.
Katholieke wezen konden ook te
recht in het stadsweeshuis, maar
dan werden ze opgevoed in de ge
reformeerde godsdienst. Bewuste
katholieken stuurden daarom lie
ver de hun toevertrouwde wezen
naar de Zuidelijke Nederlanden.
Daarvoor had men zelfs speciale
fondsen voor in het leven geroe
pen, zowel aan deze kant van de
grens als aan de overzijde.
5. Nog dieper in de put
Na 1750 nam de malaise alleen
maar toe en kreeg het katholieke
armenfonds het steeds moeilijker.
Katholieke passanten konden voor
ondersteuning alleen maar terecht
bij hun geloofsgenoten en die last
werd steeds drukkender. Er waren
meer passanten dan huisarmen. Af
en toe was er een financiële mee
valler in de vorm van een legaat of
een hele erfenis. Dat was echter
pas mogelijk nadat door de Staten-
Generaal een verzoek van de ka
tholieke armmeesters om officieel
als fonds erkend te worden was in
gewilligd (1766). De grootste
schenking staat op naam van
Hendrik van den Bergh. Deze rijke
katholiek vermaakte al wat hij be
zat aan het katholieke armenfonds.
Dat kreeg zo in 1793 de beschik
king over een groot aantal eenvou
dige woningen in de Minderbroe
dersstraat, de Blauwehandstraat en
de Goudenbloemstraat. De arm
meesters lieten daar katholieke be-
hoeftigen in wonen of verhuurden
de panden. Enkele huisjes in de
Blauwehandstraat moesten plaat
smaken voor een katholiek armen
huis dat onderdak bood aan be
jaarden en kinderen.
Voor het Armenfonds van de gere
formeerden betekende de afschei
ding van de katholieken een ver
lichting, maar het was tevens een
verlies, want de inkomsten namen
af. De tekorten van de diaconie
groeiden met als gevolg dat de re
serves verminderden De magistraat
moest te hulp komen, maar ging
zich daardoor ook meer bemoeien
met het beleid van de diaconie.
Wel trachtte het stadsbestuur ar
men van buiten zoveel mogelijk te
weren door hen uit de stad te ver
drijven. In 1774 was de diaconie
146
De Waterschans nr. 4 2003
door haar reserves heen. In hun
nood vroegen kerkenraad en dia
kenen aan de Raad van State om
invoering van een belasting van vijf
procent op de opbrengsten uit lan
derijen en tienden op het platte
land voor zover die de katholieke
kerk ten deel vielen. Dat ging de
Raad van State toch te ver. Twee
jaar later vroeg de diaconie om
vernietiging van het contract van
1757. Daarin was de opvang van
verstoten en achtergelaten kinde
ren geregeld. Elke garnizoensstad
kende dat probleem. Tot hun zesde
jaar kwamen zulke kinderen ten
laste van de diaconie, daarna nam
het weeshuis hen onder zijn
hoede. De diaconie pleitte voor
een directe opname in het wees
huis, maar de Raad van State wees
ook dit voorstel af. Armen, wezen,
vondelingen, het bleven zorgenkin
deren voor zowel de magistraat als
de kerkbesturen. Eerst zou er meer
welvaart moeten komen en daar
zag het voorlopig nog niet naar uit.
6. Politiek en economie van 1747
tot 1795
Als een gedegradeerde mogend
heid kwam de Republiek uit de
Oostenrijkse Successieoorlog.
Handel en zeevaart hadden de
jonge staat in de Gouden Eeuw
rijk en daardoor groot en machtig
gemaakt. Nu was het niet zo dat
handel en zeevaart in de acht
tiende eeuw sterk achteruitgingen,
nee, het was eerder een kwestie dat
onze concurrenten, Engeland
voorop, de Republiek voorbij
streefden. Bovendien bleef de staat
na de Spaanse en Oostenrijkse
Successieoorlog met een grote
staatsschuld zitten. Ook de geringe
oppervlakte van de Republiek en
het bescheiden aantal inwoners,
ruim tweemiljoen, werkten steeds
meer in haar nadeel. Huurlegers
kostten veel geld en het bouwen,
onderhouden en bemannen van
een oorlogsvloot was evenmin een
sinecure. Vredespolitiek was dus
het parool van de Staten-Generaal.
In de praktijk betekende dat ver
waarlozing van leger en vloot. De
Hoogmogende Heren zagen tot
hun grote vreugde kans om het
land buiten de Zevenjarige Oorlog
(1756-1763) te houden. Het gevolg
was wel dat de Republiek interna
tionaal nog nauwelijks meetelde.
In 1780 raakte het land toch in
oorlog, ditmaal tegen Engeland
(Vierde Engelse Oorlog 1780-1784)
en uiteraard moest het toen boe
ten voor het gevoerde defensiebe
leid. Deze oorlog vormde een on
derdeel van de Amerikaanse Vrij
heidsoorlog (1775-1783). Dertien
Engelse koloniën in het oosten
van Noord-Amerika kwamen in
verzet tegen het moederland en
verklaarden zich onafhankelijk. Ze
beriepen zich daarbij op de ideeën
van de Verlichting en stelden de
eerste lijst op van de Rechten van
de Mens. Frankrijk verklaarde En
geland de oorlog en de Hollanders
steunden heimelijk de opstande
lingen door wapens naar hen te
smokkelen. Dat kon niet verborgen
blijven en in 1780 verklaarde Enge
land de oorlog aan de Republiek.
Dat was een complete ramp. Enge
land legde onze handel en zee
vaart nagenoeg stil. Eén keer
slechts voer de oorlogsvloot uit om
een retourvloot uit Oost-Indië vei
lig naar huis te loodsen. Admiraal
Zoutman ontmoette een Engels
eskader bij de Doggersbank. De
zeeslag bleef onbeslist. Beide par
tijen voeren triomferend naar huis.
Zoutman werd zowaar als een held
ingehaald, maar de retourvloot
wachtte vergeefs op hulp.
De vrede van Parijs kostte de Re
publiek het eiland Negapatnam
(ten oosten van Sri Lanka), het
centrum van de kaneelhandel. Dat
ging naar Engeland. Bovendien
moest de VOC de Engelsen vrije
vaart toestaan in heel Oost-Indié.
De onvrede in het land groeide
met de dag. De stadhouder zag
men als de grote schuldige. De pa
triotten kregen steeds meer aan
hang, vooral in de gewesten Hol
land en Utrecht. Ze gingen zelfs
zover dat ze eigen legertjes op
richtten. Ze hadden veel kritiek op
het beleid van Willem V en pro
beerden zijn macht in te perken.
De stadhouder verliet daarop Den
Haag en ging in Nijmegen wonen.
Zijn vrouw Wilhelmina van Prui
sen had meer lef en zij besloot om
alleen terug naar Den Haag te
gaan om daar met hulp van de
prinsgezinden orde op zaken te
stellen. Bij Goejanverwellesluis
dwong een patriottenlegertje haar
om rechtsomkeer te maken. Daar
door was de koning van Pruisen zo
beledigd dat hij een leger naar de
Republiek stuurde om zijn zwager
en zus weer op het kussen te hel
pen. De tegenstand van de patriot-
tenlegertjes stelde niet veel voor en
de Pruisische invasie leek meer
een militaire wandeling naar Am
sterdam en Den Haag. Uit angst
voor represailles weken heel wat
patriotten uit naar de Oostenrijkse
Nederlanden en naar Frankrijk.
Hier en daar namen de prinsgezin
den wraak op hun tegenstanders
met de hulp van het garnizoen.
Dat ging gepaard met muiterij en
plunderingen. Vooral in Den
Bosch en Tholen hebbben de gar
nizoenssoldaten verschrikkelijk
huisgehouden. En in Bergen op
Zoom?
7. Staatsgezinden en Prinsgezin
den (Patriotten en Orangisten)
In de Republiek kende men vanaf
het begin ruwweg genomen twee
politieke stromingen die streden
om de macht, te weten de prinsge-
Ajh. 7 De grote bibliotheekzaal in het kasteel dat Karei Tlieodoor in Mannheim,
hoofdstad van de Rijnpalts, liet bouwen.
1 4 7
Lande der pfalzischen Wittelsbacher im 18. Jahrhundert