A. van Duinkerken
0p Ix&t
Anton van Duinkerken
verkeerde paard
Boekbespreking
De Waterschans nr. 4 2003
Opmerking: Wat de redactie van de Vastenavondkrant in 1979 schreef geldt nog steeds. Ook de redactie van de
Waterschans gaat uit van een zekere onbekendheid met dit essay, dat Van Duinkerken in 1948 in Vrij Nederland
publiceerde. Het leek een aardige afsluiting van de reeks bijdragen die in de loop van 2003 in De Waterschans verscheen.
De strijd van kniesoren en mannen van het
kwade bloed tegen Prins Carnaval.
152
De Waterschans nr. 4 2003
Door drs. GA Huijbregts
Rector magnificus van de Katholieke Universiteit Nijmegen (1964-1965), 21 september
1964. Foto: Rioclor Studio, Nijmegen - KlibIKDC Nijmegen).
Een gedenkplaat in de gevel van
het pand nummer 9 in de Sint
Josephstraat, Bergen op Zoom,
herinnert eraan dat daar op zon
dag 2 januari 1903 prof. dr.
W.J.M.A. Asselbergs werd geboren,
beter bekend onder de naam An
ton van Duinkerken. Er is dit jaar
uitvoerig aandacht besteed aan
deze bekende Bergenaar, niet al
leen in de vier nummers van de
33ste jaargang (2003) van De Wa
terschans, maar ook in enkele an
dere publicaties. Met name de
Stichting Anton van Duinkerken
jaar 2003 heeft verschillende ini
tiatieven genomen om Van Duin
kerken weer eens duidelijk voor
het voetlicht te brengen. Hij
dreigde wat in de vergetelheid te
raken. De ontwikkelingen gaan
snel en de veranderingen in smaak
en mentaliteit eveneens.
De Stichting stimuleerde meerdere
publicaties. In januari jl. verscheen
al Herinneringen aan... Anton van
Duinkerken. De Bergse Boekhan
del van der Kreek verzorgde in sa
menwerking met de voornoemde
Stichting de uitgave van deze ver
zameling persoonlijke indrukken
van mensen die hem goed gekend
hebben. Na een inleiding door drs.
Johanna Jacobs, voorzitter van de
Geschiedkundige Kring van Stad
en Land van Bergen op Zoom, is
het woord aan Kees Becht die de
lezer in het Bergs dialect carnavals-
impressies biedt onder de titel: A/s
ik aan Toon denk.. Na hem is het
de neerlandicus Hans Heester
mans die in zijn Herinneringen van
een student Van Duinkerken als de
erudiete en welbespraakte docent
beschrijft. Wam de Moor, litera
tuurhistoricus- en criticus, zoekt
naar de idealen die Willem Assel
bergs zijn leven lang bezielden in:
Van Duinkerken, het geloof, Ter
Braak en wij. Jeugd- en familieher
inneringen worden opgehaald
door Liesbeth Stulemeijer-Assel-
bergs in haar Interview met Luns
Bervoets-Asselbergs, een jongere zus
van Willem.
Een aantrekkelijke bijdrage levert
Theo Kroon met zijn: Bij leven al
een legende. Herinneringen aan een
roomse reus. Het is het verhaal van
de oud-leerling die het voorrecht
heeft gehad om als huisvriend "32
jaar het grillige spoor van Anton
van Duinkerken" (aldus Leo Thü-
ring) te mogen volgen. Hij was aan
wezig bij de hoogtepunten van zijn
idool en wijdde onder meer een
biografie aan hem.
Jan van Giels haalt herinneringen
op uit de periode dat hij in Bergen
op Zoom prins carnaval was en
Johanna Jacobs heeft die vastge
legd in haar Interview met Jan van
Giels over Anton van Duinkerken.
Van Duinkerken staat bekend als
een enthousiast verdediger van en
1 53
ZEVENDE BLAD
31e VASTENAVENDKRANT 1979
et binnenrijden van Prins Carnaval, omstuwd door
zijn hofhouding van goede gekken, zet jaarlijks
kwaad bloed. De Prins, die uit een ververwijderd
land komt, tevens het kleinste, gekstgeregeerde en
stormigst-bewogen land van de aardbol, namelijk
het Mensenhart, mag dan een onafhankelijke vorst
zijn, toch heeft hij een zekere angst voor kwaad
bloed.
In het land van herkomst kan kwaad bloed een
vernietigende revolutie veroorzaken
In de strijd tegen de kniesoren zou men Prins
Carnaval desnoods een held kunnen noemen.
Maar kwaad bloedl Jongens, wat is hij daar
bang vanl
Zijn komst kondigt vreugde aan. Voor knies
oren en soortgelijken, die beslist geen vreugde
willen hebben op de wereld, omdat de wereld
dan volgens hun smaak haar diepste zin ver
liezen zou, betekent de komst van Prins Carna
val zoveel als een vijandelijke veldtocht, onder
nomen tegen de burcht hunner beginselvaste
langwijligheid. Zij halen de slotbrug op, zij ver
sterken de vensters met blinden en tralies, zij
doen de sluitbomen voor de poorten, zij stop
pen watjes in hun oren, nemen een luxe-uitgave
van de wetten van Draco ter hand, lengen het
water in hun kruik aan met het water uit de re
genput en schrijven hun rapport verder, nu en
dan deze werkzaamheid onderbrekend door een
vurige blik te slaan op de bladzijden van Draco,
waaraan zij hun leer omtrent de zin des levens
ontlenen.
De Prins met zijn gevolg trekt hun burchten
voorbij en stoort zich niet aan hen.
leder jaar hopen zij op een belegering, maar
ieder jaar hebben zij dezelfde tegenvaller, want
de Prins met zijn gevolg van goede gekken
lachen onbedaarlijk en zoeken vreugde te bren
gen, waar vreugde welkom is.
Heel anders dan met de kniesoren, die zich
nooit verslagen achten, is het gesteld met de
mannen van het kwade bloed.
De mannen van het kwade bloed hebben een
zielsbehoefte aan plezier. Maar zij hebben een
eigen opvatting over plezier. Zij vinden de komst
van de Prins weliswaar prettig, maar het zou
een andere Prins moeten zijn, of de Prins zou
andere dingen moeten doen dan hij thans on
derneemt Zij zouden het veel leuker vinden,
wanneer de Prins bijvoorbeeld ten aanschouwe
i van de menigte doodviel. Het openbare dood
vallen van de Prins zouden zij een volksver
maak achten, gelijk men er te weinig te genie
ten krijgt. Voor hen is het eigenaardige van
vreugde gelegen in zeer bijzondere genoegens.
De kniesoren gunnen de Prins het leven niet,
maar zij gunnen zichzelf het leven. Voor hen is
het een voorwaarde, dat de Prins blijft bestaan
I en blijft regeren. Immers anders moesten ze
I ophouden, te kniezen, venijn te spuwen, terpe-
tijn te storten, vitriool te werpen. Zij zijn in we-
I zen trouwe onderdanen, een beetje slaafs mis-
I schien, want ieder jaar dragen zij bij aan de
heerlijkheid van 's Prinsen intocht door het op-
halen hunner slotbruggen, het luiken hunner
vensters en ai die andere feestelijke manifes-
I taties van hun verbolgenheid.
j Doch de mannen van het kwade bloed! In de
gewesten der dwaasheid dringen zij binnen, of
zij er werkelijk thuishoorden. Zij lachen, maar
het is een valse lach. Zij zwaaien met hun hoe
den, maar ontbloten aldus verharde schedels
met sluike haren. Doodskoppen, grijnzend van
bloedbederf, melkmuilen, gezwollen van eigen
waan, schreeuwbekken, hol van zinledigheid,
keren zij de binnentrekkende Prins toe met ge
veinsde verrukking,. als waren zij werkelijk ver
heugd over zijn komst.
Hij is goedig, de Prins. Hij weet van de prins
geen kwaad. Hij komt recht uit het kleine,
vreemde landje Mensenhart en hij is vol ver
trouwen in het leven. Hij wil zijn onderdanen
en allen, die hij met een bezoek vereert, op
recht gelukkig maken. Hij wil hun doen ver
staan, dat de kniesoren hun leven besteden aan
het verdedigen van een kleine vergissing. Hij
wil de mensen laten voelen, dat Onze Lieve
Heer iets goeds bedoeld heeft met de zon en
met de maan en met de sterren en met de wol
ken en met de vogels en met de bloemen en
met de leuke dwaasheden, die kleine kinderen
zeggen en met de grappige diepzinnigheden, die
Weinig krabben kennen dit essay van Anton
van Duinkerken, dat hij in Vrij Nederland van
7 februari 1948 publiceerde. De redaktie vond
het de moeite waard om het speciaal in dit blad
nog eens weer te geven.
Hein Vree vereeuwigde Anton van Duinkerken
in brons, van Duinkerken zelf richtte - om met
Horatius te spreken - voor zich een monument
op, duurzamer dan brons, door zijn geschriften,
zijn ontelbare publikaties, waaronder zijn „Ver
dediging van Carnaval" uit 1928.
nachtegalen uitfluiten.
De Prins is gul. Hij weet wel, dat het leven dik
wijls moeilijk is voor de mensen en dat de men
sen zelf dikwijls nog veel moeilijker zijn voor
hun eigen leven, hetwelk ze door achteloosheid
en verstrooidheid voorbij laten gaan zonder er
diep van te genieten; iedere dag, ieder uur,
ieder oogenblik. De Prins verschijnt alleen maar
om te zeggen, dat een mens vergeefs leeft, als
hij de vreugde van het leven niet wil aanvaar
den of niet wil leren begrijpen. Het gaat hem
om de werkelijke, diepe smaakrijke vreugde
van het leven. Het gaat hem om de onaflaat- j
bare vreugde, waardoor dit vergankelijk bestaan
een smaak van eeuwigheid krijgt. Het gaat hem
om de schaterlach van dankbaarheid, waarmede
wij de eenderheid en de afwisseling der ver
schijnselen van dit leven waarderen kunnen,
gelijk een kind de weelde van een dierentuin
waardeert.
De kniesoren vinden, dat het kind zich vergist,
omdat olifanten niet komiek zijn, aapjes niet lief
en dromedarissen niet lachwekkend.
Maar de mannen van het kwade bloedl Zij wil
len wel lachen in dit leven, maar nooit om de
slurf van de olifant of om de bult van de drome
daris. Om te lachen hebben zij een olifant met
een bult en een dromedaris met een slurf nodig.
De kniesoren, die het leven een sombere taak
en het kerkhof een goed geordende gemeen
schap vinden, zijn mensen, die zich vergissen.
Maar de mannen van het kwade bloed zijn
slechte mensen. Zij menen, dat zij Prins Carna
val feestelijk mogen binnenhalen, maar zij heb
ben een kleine aanmerking. Zij zouden willen,
dat Prins Carnaval hun stad binnenreed op het
paard van Sinterklaas.
De kniesoren geloven, dat het leven slecht is.
Dit is een geloof. Het is niet het goede geloof,
maar het is een echt geloof. Men kan er als
martelaar voor sterven.
De goede gekken van Prins Carnaval geloven,
dat het leven goed is. Ook dit is een vastge-
wortelde overtuiging, waarin en waarvoor men
kan leven en sterven.
Deze beide mensengroepen, de kniesoren en
de goede gekken, zullen elkander bestrijden
tot het einde der tijden en het is best mogelijk,
dat zij daarna juichend dezelfde heerlijkheid
der hemelen binnentreden. De kniesoren zwaai
en bij deze intrede met de palmen der over
winning. want zij zijn oprechte en consequente
kniesoren geweest en gebleven, die rechtvaar-
diglijk hun leven als een zware last gedragen
hebben. Een glimlach van voldoening za! hun
aangezichten verhelderen in het licht van de
eeuwige dageraad. Zou er nog iets een scha
duw kunnen werpen op hun onvergankelijk ge
luk. dan ware het de drukdoenerij van de goede
gekken, die gearmd en zingend binnengaan in
de stad des levens, blij en dankbaar, omdat de
voorsmaak hun reeds een vermoeden schonk
van hetgeen de smaak blijkt te zijn.
Maar de mannen van het kwade bloed zullen
niet binnengaan. Zij hebben, in hun eigen woor
den uitgedrukt, "op het verkeerde paard ge
wed". Zij hebben niet geloofd, dat het leven
een last is, gelijk de kniesoren geloofden Zij
hebben ook niet geloofd, dat het leven een ge
schenk is, gelijk de goede gekken beleden.
Zij hebben gemeend, dat de Prins, die regeert
in Mensenhart, voldoen moest aan hun bijzon
dere verlangens. Zij hebben de overtuiging ge
had, dat het leven geen geluk is en geen last,
maar een beetje geluk en een beetje lastig.
Zij hebben het voor zichzelf gelukkiger gevon
den naarmate het lastiger was voor anderen.
De kniesoren waren eerlijk, toen zij beweerden,
dat wij altijd last moeten hebben van ons som
ber bestaan in het aardse tranendal. De goede
gekken waren eerlijk, toen zij leraarden, dat wij
altijd vreugde moeten gevoelen om de goedheid
Gods.
Maar de mannen van het kwade bloed waren
zelfzuchtig, toen zij als voorwaarde tot de goed
heid van dit leven stelden, dat olifanten een
bult en dromedarissen een slurf moesten heb
ben en dat Prins Carnaval onbezwaard zou
kunnen binnenrijden, indien hij binnenrijden
wilde op het paard van Sinterklaas.
Voor hen za! het rijk der hemelen nooit open
gaan. Want hun kwaad bloed zal hen altijd ver
oordelen ,op het verkeerde paard te wedden.
ANTON VAN DUINKERKEN