De Waterschans nr. 4 2003
landse leger bij het Franse werd in
gelijfd.4
Het militaire paardrijopleidingsge-
beuren in Nederland heeft daarna
nog meer scholen gekend:
Zo werd in 1815 te Delft de "Rijd-
school" opgericht, die vanzelfspre
kend de handen vol kreeg met het
opleiden van jonge officieren, die
hun kennis en kunde weer moes
ten uitdragen binnen de haastig
opgerichte cavalerieregimenten
van het gloednieuwe leger van Ko
ning Willem I.
Waarschijnlijk om kosten te bespa
ren werd deze rijschool onder be
vel gesteld van de eveneens pas
opgerichte Artillerie- en Genie
school in Delft.5
Men begreep hier te lande dus, net
als in het buitenland, dat het cen
traal en uniform opleiden van
jonge cavalerieofficieren voor het
nieuwe Koninkrijksleger de een
heid van opvatting en de continuï
teit binnen de paardrijopleidingen
sterk zou bevorderen.
De majoor der cavalerie (en als
luitenant-generaal geëindigde) C.A.
Geisweit van der Netten werd de
eerste en tevens enige comman
dant van dit rij-instituut en mocht
daarbij de titel van "Directeur"
dragen. Hij moet een erudiet en in
militair opzicht kundig man zijn
geweest, die meer dan 300 boek
werken en geschriften over diverse,
voornamelijk militaire onderwer
pen het licht heeft doen zien. Ook
bleek hij een voortreffelijk en alom
zeer gewaardeerd rij-instructeur.
De Delftse Rijdschool werd al in
1821 omgedoopt tot "Koninklijke
Kweek- en Rijdschool". Waarom
nu zo'n kweekschool bij een rij
school? Naar het oordeel van
school- èn legerleiding was bin
ding noodzakelijk met de inmid
dels te Wolferdangen (Luxemburg)
en Borculo opgerichte Rijksstoete
rijen, waar paarden van binnen
landse rassen ten behoeve van het
leger werden gefokt (gekweekt).
Daarmee was ook rekrutering uit
de officiersrangen mogelijk van
toekomstige directeuren en onder
directeuren voor de in totaal drie
Rijksstoeterijen. Het gewicht van
de rijschool werd daarmee nog
eens extra benadrukt.
Als financieel voordeel werd nog
aangevoerd dat het aantal bij deze
rijschool ingedeelde paarden kon
worden beperkt door de inzet van
de stoeterij paarden voor de mili
taire rij-instructie (10 hengsten en
10 merries), zij het natuurlijk bui
ten hun dektijd.
Reeds langere tijd was de nood
zaak onderkend om niet alleen
toekomstige officieren van de artil
lerie en de genie theoretisch te
scholen, maar ook die van de in
fanterie en cavalerie. Dat leidde
tenslotte in 1828 tot de oprichting
van de Koninklijke Militaire Aca
demie te Breda. De diverse nog in
het land bestaande officiersoplei
dingen werden opgeheven. Dat lot
trof dus ook de eerder vermelde
Delftse Artillerie- en Genieschool
en ook de daarin opgenomen rij
school.
De opleidingen bij deze rijschool
duurden maar liefst twee jaar: een
grondige maar ook, zo leek het al
thans, een tijdrovende opleiding.
In feite had deze rijschool onder
haar erudiete directeur echter
1 22
De Waterschans nr. 4 2003
meer het karakter gekregen van
een theoretische en praktische op
leiding tot cavalerieofficier met na
tuurlijk de paardrijopleiding als
voornaamste onderdeel daarvan.
Over de jaren 1830-1840 schetst de
auteur een wat warrig beeld omdat
hem onvoldoende gegevens ter
beschikking stonden. Overigens is
dat wel te begrijpen want er waren
in die tijd de nodige spanningen
rondom de afscheiding van België:
alle regimenten waren zo compleet
mogelijk te velde vereist.
Daarnaast vonden er grote reorga
nisaties plaats bij de regimenten,
omdat de koning zijn Zuid-Neder
landse officieren en soldaten niet
meer vertrouwde en ontsloeg.
In de jaren 1830-36 blijkt toch nog
sprake geweest te zijn van de "Mi
litaire Rijdschool" in Brussel, die
later naar Gent werd verplaatst. De
leiding was toevertrouwd aan een
gewezen, hier te lande onbekende
Saksische officier.
De leerlingen werden gekozen uit
de categorie onderofficieren, die
werden opgeleid tot pikeur6 bij de
cavalerie. De duur van de oplei
ding mocht de Directeur persoon
lijk bepalen en was afhankelijk van
de vorderingen van de waarschijn
lijk maar weinige leerlingen...
De verplaatsing van de school in
1836 van Gent naar Den Haag, het
ontslag van haar Directeur en een
grondige reorganisatie wijzen al op
een weinig bevredigende gang van
zaken in het veraf gelegen Gent.
Zij moest dan ook in dat jaar
plaats maken voor de "Koninklijke
Militaire Rijschool", ditmaal ge
commandeerd door een kolonel,
met de titel van Directeur. Daar
werden tot aan haar reorganisatie
en verplaatsing in 1840 twee oplei
dingen gegeven, elk van anderhalf
jaar, aan in totaal 28 jonge luite
nants en een onbekend aantal
daartoe geschikt bevonden onder
officieren van de cavalerie.
Voor het eerst werd daar ook een
paardenarts der le klasse in oplei
ding genomen, die vervolgens de
leiding kreeg over de in 1839 op
gerichte "Leerschool tot het oplei
den van hoefsmeden"; deze werd
aan de rijschool toegevoegd. De
leedingen-hoefsmid weiden hoogst
waarschijnlijk gerekruteerd uit de
categorie onderofficieren.7
Gebrek aan stalling, mede veroor
zaakt door de verplaatsing van een
regiment lansiers (cavalerie) naar
Den Haag, werd gebruikt als argu
ment om de rijschool in 1840 van
de Residentie over te brengen naar
Breda. Daar kreeg zij de naam "Rij
school der Koninklijke Militaire
Academie" en ging ressorteren on
der de Gouverneur van dat insti
tuut. Zij werd daarmee niet meer,
zoals voorheen, gecommandeerd
door een kolonel als Directeur en
verloor daarmee haar status van
voorheen. Als commandant werd
een ritmeester-hoofdinstructeur
aangewezen; enkele in Den Haag
reeds grondig opgeleide jonge ca
valerieofficieren traden op als in
structeur en de op de KMA reeds
aanwezige paardenarts werd ook
ingezet voor de instructie.
Tot slot zij nog vermeld dat de zo
juist in 1839 opgerichte hoefsmid
opleiding te Den Haag ook naar
Breda werd verplaatst. Hun eerste
pas opgeleide commandant, de
paardenarts, bleef achter in Den
Haag...
Ook toen wist men te bezuinigen
met behulp van reorganisaties en
verplaatsingen
De opleidingen in Breda werden
grondig aangepakt: nu niet alleen
meer ten behoeve van het eigen
wapen maar ook voor de drie toen
maals aanwezige regimenten veld
artillerie (destijds nog maar ge
deeltelijk voorzien van paarden) en
het Korps Rijdende Artillerie8.
De cursussen werden verkort tot 8
maanden, telkens van september
tot mei van het jaar daarop, zodat
de geslaagde luitenants meteen
daarna konden worden ingezet als
instructeur voor de nieuwe jaar
lichting rekruten.
In 1848 moesten de cursussen
worden geschorst vanwege de mo
bilisatie van het leger als gevolg
van de in Frankrijk uitgebroken re
volutie, die koning Louis Philippe
ten val bracht. Ook in andere de
len van Europa woedden onlusten.
Tot aan de schorsing werden in to
taal 70 jonge luitenants opgeleid,
van wie een aantal pas na een
tweede maal slaagde; een derde
kans kreeg men niet. De lat bleek
daar kennelijk hoog te liggen.
Pas omstreeks 1857 kwam men al
gemeen tot de overtuiging dat een
ordentelijke militaire rijschool fei
telijk onmisbaar was: vele cavale
rie- en artillerieofficieren deden,
weliswaar meer dan voorheen en
vaak met succes, mee aan "burger"
rij- en dressuur-wedstrijden maar
bij de cavalerieregimenten bleken
de kennis en kunde van de mili
taire aspecten op den duur toch
achteruit te zijn gegaan. Zo be
stond er bij voorbeeld sterk ver
schil van mening over het nut van
(manege-) dressuur voor militaire
ruiters en de plaats die het vak ter
reinrijden moest krijgen binnen de
opleidingen. Kortom, de inzetbaar
heid van de cavalerieregimenten
leek in gevaar te komen.
De Inspecteur der Cavalerie9 bond
dan ook in september 1857 de kat
de bel aan en bleek daarmee al
snel succes te boeken: de Minister
van Oorlog stemde in oktober al in
met de gedane aanbevelingen voor
de heroprichting van een militaire
rijschool. Alleen restte nog de
vraag waar. Op de K.MA. te Breda
bleken, na de schorsing van de op
leidingen in 1848, de cavalerie- en
artilleriecadetten inmiddels hun
elementaire rijlessen te ontvangen.
De Gouverneur verzette zich dan
ook met succes tegen de vestiging
van een nieuwe rijschool voor offi
cieren in Breda. Het werd tenslotte
Haarlem, bekrachtigd met een Ko
ninklijk Besluit van 1 november
van datzelfde jaar
De gloednieuwe "Rijcursus te
Haarlem" ging dus op 1 december
185710 bescheiden van start onder
1 23
Afb. 2. De officieren-instructeur van de Artillerie-Trekschool te Breda en haar opvolgster, de Rijschool der Bereden Artillerie te Ber
gen op Zoom.
Op de middelste foto: de Directeur, de luitenant-kolonel D. Kromhout;
bovenste rij v.l.n.r.: de kapiteins J.D. Wagner en C.J. Greven;
middelste rij v.l.n.r.: de kapiteins A. de Mandt en H.C.M.E.H. van Soetermeer Vos;
onderste rij v.l.n.r.: de eerste luitenants S.C. Gooszen en W. de Reus.
4. Zie ook het artikel van de hoofdarchivaris
M.D. Lammerts van het (vroegere) Alge
meen Rijksarchief, in het tijdschrift 'Ons
leger', jaarg. XXXIV (1950). nr. 8. p. 24-26.
5. Een van de drie voornamelijk theoretisch
gerichte opleidingen voor toekomstige of
ficieren van deze wapens.
6. Africhter van paarden.
7. Het boek (uit 1909!) vermeldt slechts de
namen van de instructeurs. Leerling-on
derofficieren worden helaas in het geheel
niet (zelfs niet met aantallen) vermeld, dat
in tegenstelling tot de namen van vrijwel
alle officiersleerlingen van de rijcursus-
sen.
8. Dit korps werd in 1783 opgericht. Zij was,
als enige artillerie-eenheid, volledig uitge
rust met paardentractie om één of meer
cavalerieregimenten te kunnen volgen en
om hen tijdens de aanval met hun vuur te
ondersteunen.
9. De hoogste cavaleriecommandant.
10. Op deze datum vierde haar opvolger in
traditionele zin, de naoorlogse Rij- en
Tractieschool. haar verjaardagen met een
corpsdiner voor instructeurs, oud-instruc
teurs en de leerlingen in opleiding.