WmÊËmmÊm Hl De Waterschans nr. 2-2004 keer, dat de Staten-Generaal ver gaderden. De Nationale Vergade ring kwam ervoor in de plaats. Daarin bezette Brabant 12 zetels van de 126; onder hen geen en kele Bergenaar. Een derde diep ingrijpende veran dering was de afschaffing van de staatskerk. Met een beroep op het principe van scheiding van kerk en staat, kwam er een einde aan de bevoorrechte positie van de her vormde of gereformeerde kerk. Het was voor katholieken, luthera nen, doopsgezinden en andere niet-gereformeerde kerken een welkome verandering. 2. Van Bataafse Republiek naar koninkrijk Holland De Bataafse Republiek beschouw de zichzelf als een zelfstandige staat, maar de regering was met handen en voeten gebonden aan Frankrijk. De machthebbers in Pa rijs bepaalden het beleid van hun collega's in Den Haag. Dat bleek duidelijk in 1805 toen keizer Na poleon I Rutger Jan Schimmel- penninck aanwees als hoofd van de Bataafse Republiek. De raad pensionaris mocht één jaar rege ren, maar hij zag kans om in die korte tijd meer tot stand te bren gen dan de regeringscolleges van de Bataafse Republiek vóór hem. Met de hulp van zijn minister Go- gel kreeg het land eindelijk een belastingstelsel dat voor het hele land hetzelfde was. Daarmee be reikte Gogel tegelijkertijd dat de staat zonder de belastingdruk te verhogen toch driemaal zoveel binnenkreeg als tevoren. Belang rijk was ook de verbetering van het onderwijs. Vooral met de lagere scholen was het op veel plaatsen droevig gesteld. Onder Schimmel- penninck kwam de Schoolwet van Van den Ende tot stand, genoemd naar de minister die de wet moest uitvoeren. De opleiding van de leerkrachten werd verbeterd en er kwamen inspecteurs om de scho len te controleren en te helpen. Wel maakte de Schoolwet van 1806 het geven van onderwijs tot een staatsmonopolie. Er mochten alleen scholen worden opgericht door de staat of met verlof van de overheid. Dat betekende niet dat alle mistoestanden meteen ver dwenen. Het was jammer dat aan het vruchtbare werk van Schimmel- penninck al na een jaar een einde kwam, maar dat wilde de keizer. In 1806 ging Napoleon kronen uitde len aan zijn broers. Zo besloot hij om zijn tien jaar jongere broer Lo- dewijk koning van Holland te ma ken, hoewel die daar helemaal geen zin in had. De keizer vroeg enkele vooraanstaande Hollandse politici om te komen vragen of Lodewijk hun koning mocht wor den. Zijne Majesteit willigde het verzoek minzaam in. Op 23 juni 1806 hield de nieuwe vorst zijn in tocht in Den Haag, toegejuicht door betaalde arme Hagenaars. De overgang van Bataafse Repu bliek naar koninkrijk Holland viel overigens mee. Van de familie Bo naparte bleek Lodewijk ondanks zijn verkwistingen toch de sympa thiekste. Het royaal uitgeven van geld was een algemene familie kwaal van de Bonapartes en ook Lodewijk had daar een handje van. Dat zinde de Hollanders niet zo. Daar stond tegenover dat de koning niet aan de leiband van zijn grote broer wilde lopen. De belangen van zijn onderdanen gingen hem meer ter harte dan die van de keizer. Eerst nam de koning zijn intrek in Huis ten Bosch in Den Haag, daarna in Utrecht en tenslotte in Amsterdam. De hoofdstad moest haar stadhuis, het paleis op Den Dam, aan hem afstaan. Er was veel geld mee gemoeid, maar ondanks die verspillingen groeide zijn po pulariteit onder het volk. Bij ram pen leefde hij mee met de slacht offers zoals bij de ontploffing van een kruitschip in Leiden en bij en kele dijkdoorbraken. De koning had verder veel belangstelling voor de landbouw, de nijverheid en de handel en zocht naar wegen en middelen om die te stimuleren. Door de oorlog met Engeland lag de normale overzeese handel stil. Napoleon verbood in 1806 de im port van Engelse goederen. Dat verbod kreeg de naam Continen taal Stelsel, want het gold voor heel het Europese continent. Lo dewijk vond dat stelsel schadelijk voor de economie van zijn land en zag veel door de vingers. De smok kelhandel bloeide, maar de keizer ergerde er zich gruwelijk aan. Hij vond toch al dat zijn broer veel te zelfstandig regeerde. De spanning tussen de twee Bonapartes nam toe en in 1810 besloot Napoleon Rutger Jan Schimmelpenninck, raadpensionaris van de Bataafse Republiek 1805-1806. Naar een schilderij van C.H. Hodges. om Lodewijk af te zetten en het koninkrijk Holland bij Frankrijk in te lijven. 3. Touwtrekken om de Grote Kerk en de begrafenisrechten Het in 1795 afgekondigde principe van scheiding van kerk en staat vroeg om een nadere uitleg in de staatsregeling of grondwet. Het duurde twee jaar (1796-1798) voor dat de Nationale Vergadering de staatsregeling klaar had. Intussen hadden de katholieken van Bra bant met goedvinden van de Pro visionele Representanten voor lopige vertegenwoordigers) van Brabant hier en daar de dorpskerk weer in gebruik genomen, hoofd zakelijk in de Meierij, maar ook bijvoorbeeld in Rijsbergen. Daar woonden toen elf protestanten en die konden terecht in een andere kerk dichtbij. De teruggave leverde daar dan ook geen problemen op. De staatsregeling van 1798 be- 64 De Waterschans nr. 2-2004 paalde dat in elke plaats het voor naamste kerkgebouw moest wor den toegewezen aan het kerkge nootschap met de meeste leden. Dat was in Brabant bijna overal de katholieke kerk, maar de protes tanten begonnen in veel plaatsen een vertragingstaktiek en daardoor duurde het hier en daar jaren eer men eraan uit was. Vooral in de grotere gemeenten verliep het res titutieproces erg moeizaam zoals in Bergen op Zoom, Breda, Den Bosch en Steenbergen. Iets vlotter ging het in Wouw. In 1800 woon den daar 2622 katholieken en 44 hervormden. In dat jaar besliste de Eerste Kamer dat de kerk toe kwam aan de katholieken. Het kerkbestuur begon daarop met het gebouw te herstellen, want dat was hard nodig. Tussen de toren en de rest van het gebouw was een gedeelte ingestort. Veel moeilijker lag de kwestie in Bergen op Zoom. Duidelijk waren ook daar de katholieken in de meerderheid, maar de Grote Kerk kregen ze niet terug. De her vormde kerkenraad wees elke eis tot teruggave af met het argument dat de vroegere katholieke kerk in 1747 was verwoest en dat de gere formeerden daarna met eigen geld en de steun van een landelijke collecte een nieuwe kerk hadden gebouwd. De katholieken brach ten daar tegenin dat er helemaal geen sprake was van een nieuwe kerk, maar van een restauratie van de oude. Proces op proces volgde, maar uiteindelijk trokken de gere formeerden aan het langste eind. Een ander strijdpunt tussen katho lieken en gereformeerden vorm den de begrafenisrechten. Overlij den kostte ook toen geld. Voor het luiden van de klokken van de Grote Kerk en van het Spuihuis, het vervoer van het stoffelijk over schot, het plaatsen van een baar vóór het huis van de overledene, het vervoer van de stoffelijke res ten en het gebruik van de begraaf plaats moest worden betaald. Al was je katholiek en wilde je op een katholiek kerkhof begraven worden, bijvoorbeeld in Huijber- gen of over de grens, toch moest je de gebruikelijke rechten voldoen aan het stadsbestuur. Dat geld kwam ten goede aan het gerefor meerde armbestuur. De katholieke armmeesters met hun vele behoef tige geloofsgenoten vroegen om een deel van de opbrengst, al was het maar het bedrag dat de katho lieken inbrachten. Nog eerlijker leek het hun om de inkomsten on der de verschillende armbesturen in de stad te verdelen naar ver houding van het aantal armen dat elk armbestuur onderhield. De municipaliteit stemde daarmee in. maar de gereformeerde kerken raad ging in beroep. Pas na jaren gaf de minister van Binnenlandse Zaken het stadsbestuur gelijk. Korte tijd daarna volgde de inlij ving bij Frankrijk en nam de staat de zorg voor de armen over. Waar de hervormden blij mee wa ren, was de opheffing van de voog dij van het stadsbestuur over hun kerkgemeente. De Bergse magi straat liet het bestuur van de Grote Kerk geheel over aan het her vormde kerkgenootschap. Die kwestie was al geregeld toen in au gustus 1796 de Nationale Vergade ring officieel een einde maakte aan de hervormde kerk als staats kerk. Een consequentie daarvan was wel dat ook de calvinistische gelovigen hun dominees en hun helpers zelf zouden moeten on derhouden. Om die overgang wat soepeler te laten verlopen, kregen de gedupeerden om te beginnen nog drie jaar hun salaris van de overheid. In feite bleef dat zo tot 1 januari 1810. Wat Halsteren betreft had de rege ring al in 1799 bepaald dat de oude St.-Martinuskerk moest wor den teruggegeven aan de katholie ken. Na een grondige restauratie en herinrichting kon er op 25 april 1802 weer een misviering plaats vinden. Ook in Ossendrecht, Heerle, Oudenbosch, Standdaar- buiten, Oud- en Nieuw-Gastel, Hoeven en Wouw kregen de ka tholieken hun vroegere kerk terug. In Borgvliet en Woensdrecht stond alleen maar een ruïne en had te ruggeven geen enkele zin. Het was keizer Napoleon die in 1810 de Bossche Sint Jan aan de katholie ken toewees, maar in Bergen op Zoom, Breda en Steenbergen mochten de protestanten hun kerk houden. Nog een moeilijk punt was de op vang van de wezen. Het was de ge woonte dat alle kinderen van het stadsweeshuis werden opgevoed in de gereformeerde godsdienst. Dat zinde de katholieken uiteraard niet zo. Op het einde van de acht tiende eeuw stichtten zij een eigen armhuis en daarin nam het be stuur ook katholieke weeskinderen op. In 1808 konden de armmees ters de kosten niet langer dragen en ze vroegen daarom het stadsbe stuur de katholieke wezen in het stadsweeshuis op te nemen of lie ver nog de fondsen van het stads wees- en armkinderhuis te verde len naar rato van het aantal opge nomen kinderen. De gemeente koos voor de eerste oplossing, maar bepaalde daarbij dat de ka tholieke kinderen in hun eigen ge loof zouden worden opgevoed. Een reglement van 1 april 1809 Voorbeeld van een schuurkerk, in dit geval die van Terheijden bij Breda. 65 - i 11 n i h m a. wmnnv .•I

Periodieken

De Waterschans | 2004 | | pagina 4