De Waterschans nr. 4-2004 Afb. 6. P.J. Prinsen, directeur van de kweekschool in Haarlem, verbeterde het leesonderwijs door de spelmethode te vervangen door de klankmethode. De spelmethode begint met het leren benoemen van alle lettertekens; de klankmethode laat de kinderen de letters uitspreken zoals ze klinken in een woord. Hierboven de zogenaamde letterkast van De la Barre. Prinsen gebruikte die bij zijn leesmethode. afgeschaft, maar Willem I voerde die weer in. Eigenlijk was dat een stap terug, want tollen remmen het vrije handelsverkeer af. Daar stond toen tegenover dat ze de lo kale overheden middelen ver schaften om hun wegen te verbe teren. Onder Willem I reed ook de eerste trein in Noord-Nederland. Dat was in 1839 bij de opening van de lijn Amsterdam-Haarlem. Dat Bergen op Zoom in de jaren 1815-1830 niet dicht bij de grens lag, betekende o.a. dat de verdedi gingswerken minder aandacht kre gen en het garnizoen sterk werd verminderd. Ook dat deed afbreuk aan de stedelijke economie. In 1815 kreeg de stad haar eerste echte kazerne, namelijk het Mar kiezenhof, kort nadat het gebouw als militatair hospitaal nog goede diensten had bewezen voor ge wonde militairen van de slag bij Waterloo. Het stadsbestuur had in dit gebouw graag de militaire aca demie gehuisvest, maar die ging naar het kasteel van Breda (1824). Door de Belgische opstand kreeg Bergen op Zoom de oude status van grensvesting terug. Het garni zoen telde begin 1830 nog maar 600 man, maar toen prins Frederik in november op inspectie kwam, waren het er wel 6.000. Die sterkte bleef niet gehandhaafd, maar tij dens de hele Status-quoperiode bleef er toch een aanzienlijke le germacht in de stad, waaronder opvallend veel studenten-vrijwilli gers uit Utrecht. Er waren onder deze studenten enkele lieden die er een dagboek op nahielden. Daarin bieden zij ons een aardig beeld van de Bergenaren en hun stad omstreeks 1830. Doordat zij waren ondergebracht bij gezinnen, en dat voor eigen rekening, leer den ze de bevolking van nabij ken nen. De indrukken verschillen ui teraard, maar uit het feit dat voor de eenheid die onder bevel stond van luitenant-generaal G.M. Cort Heyligers bij haar vertrek uit de stad een feest werd georganiseerd, menen we te mogen opmaken dat de onderlinge verhoudingen tus sen militairen en burgers over het algemeen goed waren en dit on danks het feit dat de oorlogssitu atie handel en verkeer belem merde en de landerijen onder wa ter stonden. Een ware ramp deed zich voor op 29 maart 1831. Met een enorme knal ontplofte kort vóór de mid dag het kruitmagazijn bij het bas tion de Stoelemat. Dat bastion lag in de buurt van de Gevangen poort. De 21 militairen die in het magazijn werkten, overleefden de klap niet, terwijl 84 soldaten ge wond werden afgevoerd naar het militair hospitaal. Het aantal do den onder de burgerij viel mee, het waren er drie. De schade was groot. De soldaten in de stad kwa men de burgers te hulp bij het blussen van de branden, het weg dragen en verzorgen van gewon den en het puinruimen. De omge ving van de Stoelemat bood een trieste aanblik Vooral de Lieve vrouwestraat had veel geleden. De schade werd geschat op 58.500 gulden. De koning schonk al me teen uit eigen middelen driedui zend gulden. 6. De afschaffing van de gilden Volgens de Verlichting waren de gilden uit de tijd. Zij zouden een belemmering vormen voor de vrije ontwikkeling van de economie en daardoor een grotere welvaart in de weg staan. De Franse Revolutie had de vrijheid hoog in haar vaan del staan, ook op economisch ge bied, en in het kader daarvan schafte de Franse regering in 1798 de ambachtsgilden af. Doordat de Zuidelijke Nederlanden reeds in 1794 bij Frankrijk waren ingelijfd, was de opheffing van de gilden ook daar van kracht. In de Ba taafse Republiek ging dat minder vlot. In 1798 was men daar druk bezig met het ontwerpen van een staatsregeling en daarin moest een bepaling komen over de am bachtsgilden. Die corporaties ver zetten zich tegen opheffing. Ze wa ren te zeer gehecht aan de verwor ven voorrechten. De stadsbesturen stonden achter de gilden, ook al stelde de politieke invloed van de ambachten in de meeste steden, waaronder Bergen op Zoom, niet veel voor. Hun betekenis lag meer in het sociaal-economische vlak. Ze hadden fondsen ter ondersteu ning van noodlijdende leden en van hun weduwen en wezen. Ze duldden geen oneerlijke concur rentie en kwamen op voor de klanten door het bewaken van de kwaliteit van de producten en van een degelijke vakopleiding. Hier en daar hielpen ze bij het innen van indirecte belastingen. Verder hadden ze naast de schuttersgil den meestal een taak bij de verde diging van de stad. Bergen op Zoom telde in 1740 maar liefst 28 ambachtsgilden. Elk ambacht kende wel een gilde, zoals dat van de timmerlieden, de smeden, de bakkers enz. In verband met de 156 De Waterschans nr. 4-2004 haven was er bijvoorbeeld een zakkendragersgilde, een gilde van kraankinderen mannen die de kraan bedienden), een gilde van cordewaghencruijers (mannen die goederen veivoerden met de krui wagen of duwkar) enz. Er waren uiteraard ook schaduwzijden aan het gildewezen. Ze beletten vaak de ontwikkeling van de nijverheid op het platteland en hielden am bachtslieden van elders buiten de stadsmuren. Ook bij het toeken nen van de meestertitel waren fa milierelaties wel eens belangrijker dan vakkennis. De worsteling om het voortbe staan duurde twintig jaar (1798- 1818). De belastinghervorming van minister Gogel was tegelijk een aanslag op de ambachtsgilden. De patentwet van 2 december 1805 voerde een belasting in op de vrije uitoefening van bijna alle "beroe pen, neringen en bedrijven". Wie een bedrijf wilde opzetten, kocht een patentbrief bij de overheid en kon dan aan de slag zonder mees terproef, zonder inschrijving bij een vakgilde of zonder poorter te zijn van de stad. Vrijgesteld van de patentbelasting waren geestelijke personen, ambtenaren, renteniers, landlieden, schippers, voerlieden, vissers, kantoorbedienden en huis houdelijk personeel. Ook tegen deze wet kwamen de gilden in ver zet en niet zonder succes, vooral nadat een bijzondere commissie haar vrees had uitgesproken dat de stedelijke welvaart een klap zou krijgen. Gogel wijzigde daarop de wet, maar liet hem wel doorgaan. De inlijving bij Frankrijk in 1810 bezorgde Nederland de Franse wetten en die kenden geen gilden meer. Een nieuwe situatie dus en die eiste aanpassing. Daarvoor bleek drie jaar toch tekort. Zo kwam de kwestie op het bordje van Willem I. Bij het KB. van 4 mei 1816 schoof hij de regeling van de gilden voor zich uit. Van vele kanten bereikten hem daarna verzoekschriften om de oude situ atie te herstellen. Ook Bergen op Zoom liet zich niet onbetuigd. In een gezamenlijk verzoekschrift herinnerden de Bergse gilden de vorst eraan, dat de welvaart die de stad vroeger had gekend voor een groot deel te danken was aan de gilden. Op 23 oktober 1818 hakte de koning de knoop door en schafte hij de gilden definitief af. Twee jaar later volgde de liquidatie van de overgebleven fondsen en bezittingen van de gilden. 7. De Petities van 1828-29 en Bergen op Zoom Een van de minder gelukkige zet ten van koning Willem I was de oprichting van het "Collegium Philosophicum" te Leuven bij KB. in 1825. Daarmee nam hij de ka tholieken van Noord en Zuid te gen zich in en dat hebben ze laten voelen, hoe gering de invloed van de stem van het volk ook was. De koning had een afkeer van een parlement dat zich met zijn beleid bemoeide. Van de door hem be noemde leden van de Eerste Ka mer had hij weinig te vrezen. Dat waren toegewijde vrienden. De Tweede Kamer telde toch altijd wel enkele leden die met kritiek kwamen en daarom regelde Wil lem I alles zoveel mogelijk bij Ko ninklijk Besluit. Daarvoor had hij de Staten-Generaal niet nodig. Gedreven door zijn verlangen om z'n macht ook over de katholieke kerk uit te breiden, wilde hij een eigen opleiding voor priesterstu denten oprichten. Hij zou zelf de docenten benoemen, verlichte geesten natuurlijk die de toekom stige zielenherders zijn ideeën moesten bijbrengen. Op 24 juni 1824 vaardigde de koning een KB. uit waarbij alle bestaande kleinse minaries werden opgeheven en vervangen door één school te Leu ven die de mooie naam "Colle gium Philosophicum" ontving. Verder bepaalde het Besluit dat alle jongens die priester wilden worden, eerst het "Collegium Phi losophicum" moesten volgen. Pas daarna mocht de aspirant-priester naar een grootseminarie om zijn opleiding te voltooien. Priesters die in het buitenland waren opge leid, mochten hun ambt niet op vaderlandse bodem uitoefenen. Dit ging de katholieken te ver. Zij stuurden hun jongens naar buiten landse seminaries. Ondanks aan trekkelijke lokkertjes koos slechts een enkele leerling voor Leuven. Een ander middel om je ongenoe gen kenbaar te maken was het in de grondwet vastgelegde recht van petitie. Iedereen mocht een schrif telijk verzoek indienen bij het par lement. Dat bepaalde dan of het verzoek aan de koning zou worden aangeboden. Veel handtekeningen onder een verzoek vergrootten de kans dat het geaccepteerd zou worden. De liberalen ijverden voor meer inspraak, de katholieken voor vrijheid van onderwijs. Belgi sche liberalen en katholieken stonden min of meer vijandig te genover elkaar, maar ze hadden een gemeenschappelijke afkeer van de politiek van Willem I. In 1828 besloten ze om elkaar te steunen in het verzet tegen de ko ning en zo sloten ze een zoge naamd monsterverbond. Hun wa pen was de petitie. Het ene ver zoekschrift na het andere ging naar het parlement. Ook in Noord-Brabant begonnen de ka tholieken uit hun schulp te krui pen, aangemoedigd vooral door jonkheer Leopold van Sasse van IJsselt, lid van de Tweede Kamer. De koning kwam toch onder de indruk van de actie. In 1829 ver klaarde hij dat het Leuvense col- AJb. 7. Elisabeth de Bie (zuster Rosa), stichteres van de congregatie van de zusters Franciscanessen van Bergen op Zoom en van 1837 tot 1851 binnenmoeder (directrice) van het Algemeen Burger Gasthuis. 1 5 7

Periodieken

De Waterschans | 2004 | | pagina 6