De Waterschans nr. 3-2006 (uit tekst A). Dat zou volgens deze geleerden Steenbergen kunnen zijn, maar eerder nog Bergen op Zoom.68 Een weinig overtuigend gegoochel met plaatsnamen en een voorbeeld van slordig omgaan met de gegevens. Nauwkeuriger was J. Dhondt (1952) die nogmaals bevestigde dat de meergenoemde teksten uit '966 en 967', zogenaamd uit de tiende eeuw daterend, grove vervalsingen zijn. Tekstfragment B schrijft hij geheel toe aan de zeventiende-eeuwse schrijver Gramaye. Die zou 'onge twijfeld' elementen uit elders be kende oorkonden hebben gelicht en de eigennamen die hij wilde gebrui ken, in de plaats van andere hebben ingelast. De Thomse akte (tekst C) noemt Dhondt niet alleen volledig vals maar hij zegt ook dat de tekst wemelt van de 'onmogelijkheden'.69 In 1952 verscheen ook het stan daardwerk van Hoebanx over de abdij van Nijvel. Hij rekent daarin Bergen op Zoom op grond van de oorkonde van 966 (tekst A) tot het erfdeel van de heilige Gertaidis. De schrijver gaat uitvoerig in op de kwestie van de authenticiteit van deze bron. Er blijken een korte en een lange versie te hebben be staan. De lange versie is mogelijk door een vervalser aangevuld met gegevens afkomstig ofwel uit ont werpteksten voor het document zelf, ofwel uit een cijnsregister of uit een register van verworven goe deren (//her traditionum). Hoebanx dateert de interpolatie in deze tekst uit de laatste jaren van de tiende of de eerste helft van de elfde eeuw. Een aantal goederen uil de Ottoonse akte komen im mers niet meer voor in de elfde eeuw, met name niet in het di ploma van keizer Hendrik IV (re gerend van 1054/1084, afgezet in 1105, overleden in 1106) in 1059 aan de abdij van Nijvel verleend. Hij constateert dat Bergen op Zoom in de dertiende eeuw op nieuw aan de abdij toebehoorde, waaruit men kan concluderen dat de schrijver het bestaan van een vroeger bezit niet uitsluit. Hoebanx schrijft de recuperatie van het goed toe aan de invloed van de Bra bantse (Leuvense) hertogen. De au teur rekent Bergen op Zoom met de drie eilanden Bcveland, Spiesant en Yerseke tot de Nijvelse bezittingen in 'Hollande-Zélande'.70 In lange voetnoten gaat Hoebanx nader op de materie in. Document B ('967') wenst hij verder buiten beschou wing te laten omdat de archieven van de Nijvelse abdij daarvan geen spoor bevatten. De Thornse akte uit '992' (tekst C) noemt hij een duidelijke vervalsing un faux ma nifeste). De auteur vindt dat de hy potheses en lokalisaties wat betreft de plaatsnamen nog steeds opge helderd dienen te worden. Maar ondanks al deze scepsis trekt hij daaruit geen finale conclusies. Hij geeft er toch de voorkeur aan dat het Bergon uit '966' te Bergen op Zoom moet worden gelokaliseerd, eerder dan te Steenbergen of Geer- truidenberg.71 Vervolgens gaat Hoe banx in op de conflicten waarbij Nijvel het grootste deel van het Bergse domein verloor en de blij vende invloed van de heren van Breda (later die van Bergen op Zoom) op lokaal kerkelijk terrein.72 In een bijzonder lang artikel (53 bladzijden!) beschreef in 1961 de voormalige bisdomarchivaris L. Mer- kelbach van Enkhuizen de kerste ning van het noordwestelijk deel van Brabant en het aangrenzende Zeeland. Bronnenkritiek is voor hem verdacht, vooral Gramaye neemt hij in bescherming. Volgens Mer- kelbach dient men alles te geloven, wat voor echtheid van de meerma len genoemde documenten kan pleiten en de betrouwbaarheid van de daarin genoemde gegevens kan ondersteunen. Hij stelt zich vierkant achter de lokalisaties van Scherpe- nisse. Wel situeert hij de in de Thomse akte van '992' genoemde Lievevrouwekerk van Strijen te Breda, wat wel een novum mag he ten. De tradities van Steenbergen worden sterk benadrukt, Gertrudis en Amandus 'kunnen er gepredikt hebben'. Bergen op Zoom komt er slechter van af, want de hele legende (door hem als werkelijke geschiede nis beschouwd) hoort volgens hem te Geertruidenberg thuis.73 In 1970 verscheen het eerste deel van het Oorkondenboek van Hol land en Zeeland door A. Koch. Hij acht het bericht bij 'Gramaye' (tekst B) een mogelijke samen smelting van oudere gegevens en in menig opzicht apocrief. Hij meent dat de verklaring van Blok dat de stichtingsoorkonde van '992' vals zou zijn, nog steeds af doende is. Wel acht hij het op grond van enige oude naamsvor- men mogelijk dat deze aan een mogelijk vroeger bestaand heb bende tekst kunnen zijn ontleend, waarin de namen van de goederen afkomstig van Hereswit(h)/Hilzon- dis stonden opgetekend.74 Toen tegen de jubileumfeesten van de Steenbergse stadsrechten in 1972 de 'balans' kon worden opge maakt van de geschiedschrijving over die plaats, wees ik er op dat men bij de bespreking van het tekstfragment uit '967' ten onrechte heeft geschermd met de naam en reputatie van J.B. Gramaye. De uit gave van dit fragment maakt im mers deel uit van de Antiquitates Bredanaein 1708 opgenomen in dezelfde band als de herdruk van diens standaardwerk over de Bra bantse geschiedenis dat meer dan een eeuw voor het eerst was ver schenen. De Antiquitates zijn door de uitgever rond 1708 overgeno men uit een handschrift van Gra maye. Dit was bij diens overlijden nog erg onvolledig; van sommige oorkonden was alleen de beginre gel opgenomen. Aantekeningen in hel geschrift waren vervolgens aan gebracht door de Bredase stadsgrif- fier Van der Vliet en de Bossche rechtsgeleerde en schepen Copes. Ten slotte vulde de uitgever de tekst nog aan met gegevens uit an dere bronnenpublicaties zoals Mi- raeus en Butkens. Men moet er dus maar achter zien te komen wie de werkelijke vinder van het latei- gewraakte tekstfragment is ge weest.75 Een streng oordeel spreekt A. Mon- na (1982) uit over het aanhouden van 992 als ontstaansjaar voor de abdij van Thorn. Dit komt volgens hem voort uit onvolledige kennis van de literatuur, klakkeloze over name van de mening van de reeds genoemde Habets, of motieven zo als spijt over het teloorgaan van een echte stichtingsoorkonde van deze beroemde abdij. Monna meent vervolgens op grond van meer contemporaine bronnen het stichtingsjaar van de abdij te mo gen stellen tussen 972, het benoe mingsjaar van Notger tot bisschop van Luik en 995, het jaar waarin Ansfried de Utrechtse bisschops stoel besteeg. Voor het Thomse klooster ziet hij laatstgenoemde eerder als stichter dan diens echt genote Hereswind Hilzondis. Wel geeft hij toe dat het valse stuk van '992' niet geheel in strijd met de waarheid hoeft te zijn omdat er goe- De Waterschans nr. 3-2006 deren in Geertruidenberg, Baarle en Gilze in voorkomen, die later aan toonbaar in het bezit van Thom waren. Hij acht het zelfs mogelijk dat deze goederen eerder van Heres wind dan van haar man afkomstig waren.76 Daarmee is de cirkel weer bijna rond. Van gouwen en giaafichappen Strijen en zijn buren De gebiedseenheid bij uitstek in de Frankische tijd was de gouw of pagus. Dikwijls werd hij in de Ka rolingische periode ook comitatus of graafschap genoemd. Soms ge bruikte men dit woord om aan te geven dat een groep pagi onder het gezag van één enkele graaf ver enigd was. Maar ook verdelingen van bestaande gouwen behoorden niet tot de uitzonderingen. Gans hof en Berings geven in het kader van hun bijdrage over de staatsin stellingen van die tijd een kaartje van de gouwen in het tegenwoor dige Nederland, België en Luxem burg. Daar staat Strijen niet op: er ligt een hiaat tussen de gouwen Texandrië, dat zich tussen de boven lopen van de riviertjes de Donge en de Dommel bevindt, Teisterbant in het gebied van de grote rivieren en de Riengouw ten oosten van Ant werpen. De gouw Scaldis situeren de auteurs op Schouwen, de gouw Walacria op Walcheren.77 Strijen; een 'leeg' tussengebied Sinds de tweede helft van de zes tiende eeuw veronderstelde men dat er in het 'lege' gebied tussen Teisterbant, Texandrië en de Rien gouw een gouw of graafschap Stria of Strijen zou hebben gelegen. Hoe kwam men ertoe, te veronderstel len dat het tegenwoordige westelijk Noord-Brabant ooit deel uitmaakte van een uitgestrekt graafschap Strij en? Het denkbeeld is zeker bevor derd, zo niet veroorzaakt, door de mening dat Gertrudis van Nijvel ooit vrouwe van Strijen was. Zij werd volgens Van Vliet (1664) als zodanig opgevolgd door haar neef Witger I. Die werd de eerste graaf van Strijen en na hem volgde een hele rij van graven, waarvan de ze vende, Witger IV, op de Oever ofte Soom een Borgli liet bouwen. Deze burcht zou te Bergen op Zoom hebben gestaan op de plek van de Baurgh die de Franken daar in 422 gesticht zouden hebben. Maar waar het gebouw stond, weet ook Van Vliet niet te verzinnen. In 1039 zou het graafschap Strijen zijn ver deeld, waardoor twee afzonderlijke heerlijkheden, Breda en Strijen, ontstonden.78 Thomas van Goor wijdde in zijn Beschryving der Stadt en Lande van Breda (1744) vier hoofdstukken aan het Land van Strijen.79 De regering van de heilige Geertruid, eerste Vrouwe dezer Landen en haar op volgers vormt daarin een belang rijke passage. Hij vertaalt de zin snede van dit land. dus enkelvoud (hujus terrae) zoals er letterlijk te Bergen op Zoom boven de deur stond, met dezer Landen. Dat is meervoud, en dan zou er in het Latijn terrarum of iets van dien aard gestaan moeten hebben. Door Bergen op Zoom in dit verband niet te noemen stelt hij de verbin ding van Gertrudis' titel met Strijen en Breda veilig.80 De hiervoor al genoemde Kleyn heet de eerste kritische geleerde te zijn geweest die zich over de oud ste geschiedenis van de streek heeft gebogen. Zijn belangrijkste prestatie was wel het op de korrel nemen van de genealogie van de Strijense 'graven' zoals die door schrijvers als Van Vliet en Van Goor was gepresenteerd. Hij laat er niet meer van over dan de veron derstelling dat er tussen de familie van die graven en die van Leuven een nauwe verwantschap bestond. In een slotwoord beweert hij zelfs deze 'Graven' door zijn onderzoek te hebben doen verdwijnen.81 Moderne auteurs die nog aanna men dat het graafschap Strijen be staan heeft, waren er maar weinig. H. Hardenberg behandelde in een bijdrage over de oorspronkelijke naam van Princenhage (Merters- heirn) ook de naam van de rivier de Mark (194 9).82 Het comitatus (graafschap) Strijen zou volgens deze schrijver rond 687 zijn ge sticht, na een veldtocht van Pepijn II. De reserves van andere auteurs wat het graafschap Strijen betreft, zijn hem klaarblijkelijk ontgaan zo dat dit gebied in zijn argumentatie volop meetelt. Hardenberg refereert daarbij aan een op '869' geda teerde tekst uit een verloren obitu- arium (jaargetijdenboek) van de Sint-Servaaskerk te Maastricht, die voor het eerst voorkomt bij de reeds vernielde zeventiende-eeuwse schrij ver Gramaye. Daarin komt een graafschap Stenem voor, dat Har denberg identiek verklaart aan het graafschap Strijen. Gramaye zag er overigens Steenbergen in.83 Het graafschap Strijen situeert Harden berg tussen de Striene, de Maas en de Donge. Als zuidgrens zou de landweg van Antwerpen naar Hoogstraten beschouwd mogen worden. De buren van Strijen Volgens recente inzichten omvatte de aan Strijen grenzende gouw Taxandria of Texandrië in de acht ste eeuw niet meer dan het stroomgebied van de Dommel en van haar zijriviertjes. In de elfde eeuw zou de naam slaan op het hele gebied tussen de Beneden- schelde bij Bergen op Zoom en Hildernisse in het westen, de Maas in het oosten en noorden en de Haspengouw (rond Bree) in het zuidoosten. Nadien werd de naam Texandrië gebruikt om een aarts- diakenaat van het bisdom Luik aan te duiden, dat op zijn beurt zeven dekenaten omvatte, waaronder in het huidige Noord-Brabant Cuijk, Hilvarenbeek en Woensel. De oud ste vermelding van dit geestelijke ambtsgebied dateert uit 1086.84 Zover was die indeling in 966 nog niet en dat wijst erop dat deze tekst op latere datum moet zijn inge voegd. Opvallend is, dat Bergon in '966' in Texandrië heet te liggen, Berghis in '967' (zogenaamd een jaar later!) in de gouw Scaldis. De pagus of gouw die nu eens Bevelandia dan weer Scaldis wordt genoemd, had ook Kleyn's speciale aandacht. Behalve de Zeeuwse eilanden behoorde er volgens hem een deel van het (West-Brabantse) vasteland toe dat ten zuidwesten van de Roosen- daalse Vliet was gelegen en zich uitstrekte 'tot de plaats waar deze zich nagenoeg aan het Schijn aan sluit'. Daarmee bedoelde hij waar schijnlijk de oorsprong van de bo venloop of Molenbeek nabij één van de waterlopen ten noordoos ten van Antwerpen. Met de Schel- degouw wordt volgens anderen het Zeeuwse eiland Schouwen be doeld, hoewel daar geen Bergen te vinden is. De pagus Strijen omvatte dan het overige deel van het land van Breda 'met al de waarden tot de Maas toe'.85 Weer anderen plaatsten Bergon te Steenbergen, omdat die plaats aan de Struona 9 7

Periodieken

De Waterschans | 2006 | | pagina 8