De Waterschans nr. 4-2006
- H
9. Kerkbeeld in de Grote Kerk te Bergen op Zoom, circa 1860.
Het beeld werd in 1860 door de parochie van de Heilige Maagd uit
schenkingen verkregen. Vroeger gepolychromeerd. In 1953 zijn alle beelden
in het kerkgebouw overgeschilderd in gebroken wit en oker. De kerk van de
H. Maagd werd in 1986 voor de eredienst gesloten en dit en het volgende jaar
zijn de beelden naar de Grote of Sint-Gertrudiskerk overgebracht.
In 2005 zijn er muizen op de staf van Gertrudis aangebracht.
Foto Han Bos, Bergen op Zoom, 2006.
en de Dongestad suggereren, al
leen maar omdat in de tekst
sprake is van het erfgoed van
Sint Gertrudis. Bij deze schrij
vers staat doorgaans de betrouw
baarheid van de inhoud van de
zogenaamde stichtingsakte van
Thorn, zogenaamd uit 992,
voorop.
Verwarrend blijft de vermelding
in het uittreksel (tekst B) dat uit
'967' zou dateren. In één jaar is
alles veranderd: de gouw Texan-
drië is verdwenen, de plaats Ber-
gon heet ineens Berghis en is nu
gelegen in de gouw Sc(h)aldis.
De naam van deze gouw kan
oorspronkelijk op beide Schel-
deoevers binnen het tegenwoor
dige Zeeland betrekking hebben
gehad, maar deze naamgeving is
in het laatste kwart van de tiende
eeuw al ingeperkt tot het eiland
Schouwen.73 Deze tekst uit '967'
noemt als tweede onderdeel van
de erfenis van Gertrudis: Mons in
de pagus of gouw Stria (Strijen).
Overigens heeft het uittreksel,
vermoedelijk het product van
een slordige lezing, voor onno
dige verwarring gezorgd. Het is
wel een unieke tekst, die slechts
ondersteund lijkt te worden door
het volgende stuk. de valse oor
konde van '992'. Een en ander
lijkt echter ongerijmd te zijn. Hoe
kan Mons in 966 of 967 in bezit
van Nijvel zijn geweest en in 992
door een 'gravin' van Strijen aan
Thorn zijn overgedragen? De
enige uitweg uit dit probleem
zou kunnen zijn dat het goed in
en rond Geertruidenberg al in de
voorafgaande tijd een (twee)de-
ling zou hebben gekend. Het
goed van Nijvel zou een ander
deel van dit bezit geweest kun
nen zijn dan het deel dat de zo
genaamde gravin aan Thorn
schonk, het vroegere konings
goed. Er bestaat echter geen en
kele aanwijzing die op een der
gelijke verdeling kan wijzen.
In de stichtingsoorkonde (tekst C)
van '992' is niets te vinden over
het erfgoed van Sint Gertrudis.
Koning Zwentibold van Lotharin
gen (overleden in 900) zou aan
'Hilzondis, gravin van Strijen' een
goed daar hebben overgedragen,
dat zij dan 92 jaar later aan de
toekomstige rijksabdij Thorn zou
hebben geschonken. Het goed
144
De Waterschans nr. 4-2006
zou dus al in 900 en in de jaren
daarvoor in keizers- (of konings-)
handen geweest zijn. Met de
schenkingsoorkonde heeft men
al in de negentiende eeuw korte
metten gemaakt, zou men kun
nen stellen. Veel deskundigen
hebben zich over het stuk gebo
gen en de meeste nemen aan dat
de tekst een late (zestiende-
eeuwse) vervalsing is. Over de
betrouwbaarheid van de inhoud
blijft meningsverschil bestaan.
Bij de beschrijving van de oude
kerk van Strijen hebben overi
gens zeer deskundige bouwhisto-
rici zich opnieuw laten leiden
door dit klaarblijkelijk fatale
stuk.74 Hiermee zijn we weer in
het vermeende graafschap Strijen
aangeland. Onderzoek heeft aan
getoond dat het werkelijke Strijen
in de middeleeuwen beperkt
bleef tot de latere heerlijkheid
van die naam, die blijkbaar nooit
een gouw of graafschap is ge
weest. De vraag is dan, wanneer
de mythe is ontstaan en wie er
belang had (en heeft!) bij het
vermeende bestaan van een der
gelijk graafschap.
Met de door Gertrudis bezeten
cella wordt door diverse schrij
vers vreemd omgesprongen. J.
Coppens en L. Schutjes, de negen-
tiende-eeuwse geschiedschrijvers
van het bisdom 's-Hertogenbosch
geven hiervan eveneens blijk.
Coppens vertaalt cella in een ka
pel, die hij in rechtstreeks ver
band ziet met het patronaats-
recht van de parochiekerk van
Geertruidenberg. Schutjes noemt
het gebouwtje de 'slotkapel van
de H. Gertrudis te Strandberg'.
Deze 'kapel' is volgens hem 'de
eerste tempel' geweest die in 'ons
bisdom aan God toegewijd' was.7
Den Hartog heeft een gretig ge
bruik gemaakt van het stuk uit
'992'. Dit was wel nodig om een
herinterpretatie van de platte
grond van de Geertruidenbergse
kerk in de tiende eeuw verder te
onderbouwen. Merkwaardig, dat
daarbij zelfs Gertrudis van Nijvel
moet wijken voor een ver
meende plaatselijke kluizenares,
waarmee de veronderstelling van
een band van Geertruidenberg
met de abdij van Nijvel juist he
lemaal niet meer nodig zou
zijn!76
Er schijnt overigens van 1406-
1579 door geen van heren van
Breda en/of Bergen op Zoom bij
hun rechtzaken tegen Antwer
pen gebruik te zijn gemaakt van
het argument dat zij erfgenamen
van een graaf van Strijen zouden
zijn geweest. De genoemde Pig-
gen en zijn omgeving zouden dat
volgens Dillo en Van Synghel in
de periode tussen circa 1545 en
1579 of nog later verzonnen heb
ben. De schrijvers Van Vliet en
Van Goor hebben het idee nader
uitgewerkt. Men kan zich afvra
gen waarom de West-Brabantse
heren niet eerder op het denk
beeld zijn gekomen. Plaatselijk
(met name in Sprundel en Strijen)
blijft men echter, zoals uit re
cente gegevens blijkt, stellig in de
vermeende historie van een graaf
schap Strijen geloven, dat volgens
sommige heemkundigen zelfs tot
1290 zou hebben bestaan!77 Seri
euze bronnenkritiek, archeolo
gisch onderzoek en nuchtere her
bezinning hebben echter van het
graafschap weinig meer overgela
ten. Het lijkt erop, dat de mythe
van Strijen pas in de loop van de
zestiende eeuw is ontstaan.78
In dit en eerder verschenen arti
kelen is ook gewezen op de ha
giografie, de beschrijving van de
levens van heiligen en hun won
derdaden, voornamelijk in de zo
genaamde vitae. Wat dat betreft
was Gertrudis niet karig be
deeld.79 Bij het interpreteren van
deze gegevens als aanwijzingen
voor het toenmalige christendom
en tevens voor de historische
context daarvan vormt het een
probleem dat deze vaak uit la
tere eeuwen dateren. Zijn ze kort
na het overlijden van de heilige
neergeschreven dan kennen we
ze veelal, zoals Theuws heeft uit
eengezet, als latere kopie. Hij
sluit niet uit dat zij daarbij veran
deringen hebben ondergaan die
eerder in overeenstemming zijn
met de politieke en ideële situ
atie in de tijd van hun teboek-
stelling. Min of meer nauwkeu
rige geografische aanduidingen
zijn vaak latere toevoegingen om
territoriale of andere aanspraken
te onderbouwen.80 Mijns inziens
kunnen deze kritische opmerkin
gen eveneens van toepassing zijn
op de andere geschreven 'bron
nen', die wat onze streek betreft
10. Gedenksteen van vermoedelijk
Nikolaus von Königsfeld
(1432-1438), abt van het Benedictij
ner klooster te Neustadt am Main,
circa 1435.
De abt bidt geknield met samenge
vouwen en opgeheven handen om de
voorspraak van Sint Gertrudis die
staande op een voetstuk is afgebeeld.
Zij draagt de maquette van de kerk
van Neustadt in haar rechter-, een
boek in de linkerhand. Bij de rech
terarm van de abt zijn staf en voor
zijn rechterknie zijn wapen. Op een
banderol zijn gebed: "ora pro
me sancta gerdrudis datatrix
huius loci+": "Bidt voor mij
Heilige Gertrudis, schenkster van
deze plaats".
De steen bevond zich vroeger in de
kloostermuur, thans in de parochie
kerk.
Bron: internetsite Neustadt am Main
- Gestern und Heute Kloster
St. Gertrud Gertrud Neustadt.
145