htUXUflKÜÖX 1*1
im<h<cnïxmöc
De Waterschans nr. 4-2006
De Waterschans nr. 4-2006
JÊÊf»
■i» n
I"
restauratiepoging door middel
van enige artikelen in het jaar
boek De Ghulden Roos. Het be
treft niet alleen het in het eerste
deel van deze bijdrage ge
noemde artikel van bisdomarchi
varis Merkelbach van Enkhui
zen, maar ook dat van
oud-gemeentearchivaris Sloot-
mans over de Gertrudiskapel te
Borgvliet en van genoemde Boe
ren over 'Sint Servatius in West-
Noord-Brabant'. Op laatstge
noemde nevenkwestie zal hier
niet verder worden ingegaan, uit
gezonderd op het daaraan ver
bonden vraagstuk van de ligging
van de gouwen, vooral van Strijen
en Texandrië.5
De kritiek wint veld
Een reactie kon na deze publica
ties niet uitblijven. De jaren vijf
tig brachten zowel de voorzich
tige kritiek van Hoebanx als de
grondige 'afwijzing van het over
geleverde door Dhondt die wij in
de vorige aflevering hebben sa
mengevat. Streekarchivaris Al-
bert Delahaye neemt in 1969 de
rivier de Striene als uitgangspunt
in zijn brochure over onze streek
in de vroege middeleeuwen. Ber
gen op Zoom en Geertruiden-
berg krijgen aparte paragrafen.
Omdat hij het bestaan uitsluit
van een rivier die Striene heette,
kan Bergom natuurlijk niet in
West-Brabant liggen. De abdij
van Nijvel zou pas rond 1230,
mogelijk iets vroeger een succes
volle claim hebben kunnen leg
gen op goederen aldaar met
steun van de hertog van Brabant
of de heer van Breda. Maar zelfs
het oudste afschrift van de des
betreffende oorkonde, uit 1230,
kan volgens hem aangevuld zijn.
Nadien gaat de abdij de concur
rentie aan met de opvolgers van
de heer van Breda en dienen de
door Delahaye als 'onecht' en
'onbetrouwbaar' gewraakte tek
sten als wapens in de strijd.
Geertruidenberg komt volgens
hem tegen de dertiende eeuw op.
De toenmalige stand van de ar
cheologie levert daarover geen
gegevens op die ouder zijn dan
na circa 1000. Delahaye wijst
overigens zo'n vroege interpreta
tie van de toen bekende archeo
logische vondsten af, omdat vol
gens hem juist rond dat jaar de
laatste grote transgressie is voor
gevallen. De documenten uit
'967' en '992 (teksten B en C)'
heeft hij al eerder 'onvoorwaar
delijk verworpen'. Kortom: alles
wat Merkelbach geloofde, wees
Delahaye resoluut af.6
Er was in die jaren ook een min
der stellige, meer voorzichtige
benadering. Matthias Zender
wijdde in 1973 een deel van zijn
standaardwerk over de verering
van enige middeleeuwse heiligen
aan Gertrudis. De vermeende
herkomst van de cultus voor de
heilige uit die van een Ger
maanse godin of van de Kelti
sche Nehalennia wordt even ge
memoreerd.7 De verering is
volgens de schrijver (kan het an
ders?) in de Nederlanden begon
nen en heeft zich eerst in de
tiende eeuw doorgezet. De vol
gende eeuw vindt de grootste
verspreiding plaats.8 Zender
neemt in zijn inleiding de traditie
te Landen, Geertruidenberg en
Strijen met een korrel zout: hij
noemt het gegeven van erfgoed
van Gertrudis aldaar angeblich
(vermeend).9 Minder kritisch is
hij geweest bij het samenstellen
van de lange lijst van cultusplaat
sen (met overzichtskaarten) die
bij zijn studie hoort. Volgens de
lijst bij de kaart over de Gertru-
disverering ligt Mons littoris te
Bergen op Zoom, waar de kerk
van vóór 1000 zou dateren. Geer
truidenberg en Strijen zouden
eveneens oude bezittingen van
Nijvel zijn geweest. Uit de toe
lichtingen blijkt dat de schrijver
verouderde publicaties heeft ge
bruikt en enige moderne werken
uit Nederland niet kent.
Tot de kritische school kan men
ook de dissertatie van M. Madou
rekenen, die in 1975 werd uitge
geven. Deze omvat niet alleen
een iconografische studie van de
heilige met een inventaris van
haar voorstellingen, maar ook
verhandelingen over haar le
vensbeschrijvingen, haar legen
den en de daaraan verbonden
wonderen, evenals over enkele
specifieke vormen die haar cul
tus heeft aangenomen. Vooral
wat de godsdienstige, kerkelijke
en politieke aspecten betreft
biedt deze studie verhelderende
inzichten. Deze schiet echter
enigszins tekort wat de bijzon
derheden over de verering in de
betrekkelijk ver van Nijvel gele
gen plaatsen als Bergen op
Zoom en Geertruidenberg aan
gaat. Het 'domein' van de abdij
aldaar wordt enigszins vaag om
schreven als 'een gebied in de
monding van de Maas en de
Schelde'. De schrijfster vermeldt
zowel de mening van Hoebancx
als die van Delahaye; zekerheid
over deze streek heeft de lectuur
haar niet gebracht. Beide plaat
sen situeert zij binnen het do
mein van Nijvel.10
13 6
Bergen op Zoom zou ook hier
toe behoort hebben: Madou ver
wijst naar de akte van 966 (zie de
vorige aflevering, tekst A). Met
de kapel van Borgvliet wordt
vervolgens vreemd omgespron
gen. Deze zou óp de Gertrudis-
bron gebouwd zijn. Een en ander
zou op een 'lokale overlevering'
berusten. Zelfs na de reformatie
zou deze een belangrijk centrum
van verering van de Nijvelse hei
lige zijn geweest, de schrijfster
vermeldt zelfs een herstel van
het bouwwerk in 1645 (sic!) en
de uiteindelijke vernieling in
1747. Zo zijn niet alleen kapel en
bron vereenzelvigd maar trekt
ook de geschiedenis van de be
devaarten erheen op tot dat
jaar.11
Geertruidenberg zou eveneens
getuigenissen van een vroege
Gertrudiscultus hebben gekend.
De oorsprong hiervan kon men
niet meer achterhalen, zodat een
aantal plaatselijke legenden ont
stonden. Madou vermeldt de ver
meende schenking door Otto I
aan de abdij van Nijvel uit 967
(zie vorige aflevering, tekst B).
Wel zegt zij erbij dat aan de echt
heid 'thans betwijfeld wordt'.
Het stadszegel zou van 1357-
1582 de beeltenis van de heilige
hebben gedragen; een gegeven
dat eveneens correctie behoeft.12
Pogingen tot restauratie
C. Dekker, auteur van een om
vangrijk standaardwerk over
Zuid-Beveland (1979) legt als
vanzelfsprekend de nadruk op
de kloosterbezittingen aldaar,
ook die van Nijvel. Hij noemt al
thans de inhoud van de meerma
len genoemde teksten echt. De
schrijver veronderstelt een mo
gelijk bestaan van Nijvels bezit
te Bergen op Zoom en in Zee
land in de achtste eeuw. Een en
ander past bij zijn pogingen, in
deze streek oud koningsgoed aan
te wijzen.12 Het in 877 genoemd
bezit van de abdij waaruit zout
gewonnen kon worden, lag vol
gens hem dichter bij zee, ver
moedelijk bij Ouwerkerk op
Duiveland, waar eveneens een
Gertrudiskerk stond.14 Het boek
van Dekker heeft kennelijk de
geesten rijp gemaakt voor res
tauratiepogingen van de overge
leverde meningen.
P. Margry (1983/1984) stelt zich
kritisch op wat betreft de schen
king van onder meer Geertrui
denberg aan de abdij van Thorn
(zogenaamd in 992). Volgens
hem heeft pas in de elfde of
twaalfde eeuw de ontstaansge
schiedenis van Geertruidenberg
een aanvang genomen. Inder
daad zijn daar bij opgravingen in
1956 de fundamenten van een
tufstenen Romaanse kerk aange
troffen. Die worden gedateerd
op circa 1100. Dat er sporen van
een ouder houten of stenen
kerkgebouw ontbreken, lijkt ge
noemde schrijver een goede indi
catie te zijn wat het begin van de
nieuwe nederzetting betreft.
Vondsten uit de Merovingische
of Karolingische tijd zijn er im
mers niet gedaan. Enigszins
daarmee in strijd meent hij toch,
dat het in de tiende eeuw moge
lijk moet zijn geweest dat zich
[voor het eerst sinds de Prehisto
rie?] mensen op de 'hoge en
droge berg' hebben gevestigd,
waar overigens ook sporen van
bewoning uit in de brons- of ij
zertijd zijn aangetroffen.15 De
datering van de fragmenttekst
(tekst B) uit '967' noemt Margry
minder juist omdat keizer Otto I
van einde 966 tot begin 968 in
Italië verbleef, zich daar nauwe
lijks bezighield met de noorde
lijke gewesten en er bijgevolg
weinig oorkonden uitvaardigde.
De oorspronkelijke uitgifte kan
dus vroeger of later dan 967 wor
den gesteld. Dat de interpolatie
in de oorkonde van 966 (tekst A)
van einde tiende of begin elfde
eeuw zou kunnen zijn, neemt
volgens deze schrijver de grond
weg voor Dhonts beweringen
dienaangaande. Deze historicus
heeft gesteld dat het fragment
(tekst B) vals is, omdat het [pre
cies] een jaar na de voorgaande
oorkonde zou zijn uitgegeven.
Het fragment lijkt Margry dus
wel bruikbaar voor historisch on
derzoek.16 Wel heeft hij een
meer kritische uitleg wat betreft
de toepassing van de legende op
Geertruidenberg, zoals die is om
schreven in de oorkonde van
'992' (tekst C). In de vorige afle
vering hebben we al gezien dat
de auteur meent dat het verhaal
over Gertrudis' vlucht naar Karl-
burg in het thans Beierse Fran
kenland ontleend is aan het in de
elfde eeuw door een Nijvelse
monnik geschreven Vita Gertru
dis tripartita,17 Toch probeert
Margry aannemelijk te maken,
dat de abdij van Nijvel tevoren
wél bezit in Geertruidenberg
heeft gehad en dat aan Thorn
heeft overgedragen. Een en an
der zou dan in de elfde of
twaalfde eeuw zijn gebeurd.18
Siebelt (1983) schrijft dat de ge
gevens uit de meergenoemde
teksten (A en B) in het bijzonder
voor zover zij Bergen op Zoom
aangaan, werkelijk te dateren
zijn op de tiende eeuw.19 Hij
meent overigens dat het zwaarte
punt van het Nijvelse goederen
complex in Zeeland heeft gele
gen.20
Restaureren van een reeds on
dermijnd gebouw is echter een
hachelijke zaak. Dat heb ik ge-
'•mm
"hi itMfénté ivéavi
13 7
2. Fragment van een pelgrimsinsigne
uit Nijvel tweede helft I4e eeuw):
Sint Gertrudis onder een (slechts
ten dele bewaardgebleven) nis,
geflankeerd door torens.
De heilige draagt in de rechterhand
een boek, in de linker een staf,
waartegen een muis opklimt.
Een tweede muis kruipt links
tegen haar gewaad op.
Pelgrimsinsigne, afkomstig uit
Nijvel (1350-1399), gevonden te
Amsterdam.
Bureau monumenten en archeologie
Amsterdam, Archeologisch depot
nr. 06249.
3. Miniatuurportret van Sint
Gertrudis met staf, boek en muizen
(ca. 1500-1525).
Uit een getijdenboek, afkomstig uit
de Zuidelijke Nederlanden.
Den Haag, Collecties Museum
Meermanno Westrenianum,
10 F 14, fol. I28v