De Waterschans nr. 4-2006 Het kerkgebouw van Geertrui- denberg bevat een in Nederland uitzonderlijk bouwonderdeel in de vorm van een crypte uit de vijftiende eeuw, vormgegeven in Gotische stijl. Een crypte is een ondergrondse (of half-onder- grondse) ruimte, meestal gelegen onder het hoogkoor van kerken. In een dergelijke "krocht' be waarde men vaak de relieken van heiligen. De 'gezegende overblijfselen' heeft men vanaf de tweede helft van de negende tot en met de elfde eeuw vaak in gezet bij de legitimatie van een (soms veel vroegere) kerkstich ting.40 Sinds de tweede helft van de twaalfde eeuw verdwijnt in de West-Europese kerkenbouw de crypte al meer en meer. Die van Geertruidenberg vormt één van de uitzonderingen op de regel.41 De crypte heeft een merkwaar dige geschiedenis. Zij maakte on derdeel uit van een bouwperiode van de kerk, die omstreeks 1385 was begonnen, maar wreed werd afgebroken door de belegering van Geertruidenberg door de Dordtenaren, die na de inname van hun kleinere zusterstad in 1420 een deel ervan, waaronder de kerk, in brand staken. Van een voltooiing schijnt het nadien niet meer gekomen te zijn, waarop men de crypte met zand heeft dichtgegooid, om deze in de ne gentiende eeuw weer open te leggen. De vondst in de bodem van de crypte van een (middeleeuws?) zwaard, dat volgens sommigen uit de Merovingische periode zou dateren, lijkt onvoldoende om een ouder verleden van de crypte dan de beginjaren van de vijftiende eeuw te bevestigen. Hel wapen werd aan het begin van de jaren zeventig van de vo rige eeuw aangetroffen door de archeoloog Halbertsma. Later werd het door de toenmalige provinciaal archeoloog voor een 'ordinair middeleeuws zwaard' versleten. Laatstelijk hebben ar cheologen het weer wél als Me- rovingisch gezien. Volgens Leen- ders zou het zwaard van Geertruidenberg dan toch kun nen wijzen op bewoning van de site in de Merovingische periode en -gezien de vindplaats- een grafgave geweest kunnen zijn. Een dergelijk zwaard is recente lijk nog te Oosterhout bij de Sint-Janskerk opgegraven.42 Als er inderdaad een verband is geweest tussen de bouw van een crypte te Geertruidenberg en de legende rond de patroonheilige, zou dit een waardige tegenhan ger zijn van de kapel en de bron te Bergen op Zoom. Vergeefs zoekt men echter naar een ver klaring voor de aanwezigheid van de Geertruidenbergse cryp te. Sommige stadsbewoners ge loofden nog in de negentiende eeuw, dat de patroonheilige in deze kelderverdieping begraven zou liggen.43 De bouwkundige Van Agt (1960) blijft in het onge wisse, wat de bestemming van de gotische 'krocht' is geweest. De archeoloog Halbertsma (1974) kan ons niet de verzekering ge ven dat onder het verdwenen Romaanse koor een crypte heeft gelegen. Hij laat de mogelijkheid open, dat er eertijds belangrijke relieken van Gertrudis in de crypte aanwezig geweest kunnen zijn, 'die Geertruidenberg tot een bedevaartsoord stempel den'.44 Weer andere bouwhisto- rici blijven twijfelen. Is er wel een verklaring voor de aanwezig heid van de crypte te vinden? Hierbij mag wellicht opnieuw worden verwezen naar de moge lijke invloed van de abdij van Thorn op onderdelen van de bouwwerkzaamheden. De vroe gere klooster-, later parochie kerk te Thorn heeft, zoals wel meer Romaanse kerkgebouwen, een oost- en een westcrypte. Daarvan is de oostelijke, onder het koor, na uitbreiding van de kerk in 1268 gewijd, in Gotische stijl opgetrokken. In de veer- 7. Interieur van de crypte onder het koor van de Gertrudiskerk te Geertruiden berg, 2006. Foto Hun Bos, Bergen op Zoom. 1 40 De Waterschans nr. 4-2006 tiende eeuw is deze 'krocht' ver nieuwd in mergelsteen.45 Wat waren de motieven tot de bouw van een crypte te Geertrui denberg? Een rechtstreeks ant woord moet de geschiedschrij ving schuldig blijven. Kunst- en cultuurgeschiedenis formuleren soms aannemelijke veronderstel lingen. A. Mekking heeft tref fend geformuleerd, hoe iemand om een al ingenomen of geam bieerde plaats in de samenleving blijvend vast te leggen zich be dienen kan van architectonische concepten die in het verleden een bepaalde betekenis hebben verkregen. Dat blijkt dan door gaans zowel uit de keuze van de bouwlocatie als van het bouw concept. Verwijzen zij naar eer biedwaardige (machts)structu- ren en tradities, dan gaat er tevens een legitimerende wer king van uit.46 Het twijfelachtige graafschap Strijen Het verhaal over de gouwen dat Van der Kindere zo sluitend had geformuleerd, ondervond gron dige kritiek van zijn landgenoot Vannérus (1944) die een afzon derlijke studie over Texandrië publiceerde. Hij worstelde vooral met het verschil tussen de be grenzing van de kerkelijke en we reldlijke territoria in de bestu deerde periode.47 Beekman en Moerman, de bewerkers van een herdruk van het handboek van de Middelnederlandse Geogra- phie (1949) merken op dat de gouw Stria in geen enkel echt stuk voorkomt.48 In 1952 liet J. Dhondt zijn reeds genoemde kri tische Proloog van de Brabantse geschiedenis het licht zien. Eerst en vooral pakte hij het graaf schap Strijen aan. Het moet vol gens hem voor iedereen duidelijk zijn dat een dergelijk graafschap nooit heeft bestaan. De aandui ding 'gravin van Strijen' zou vol gens Dhondt in de dertiende eeuw verzonnen zijn. Het ver meende gebied van de zoge naamde gouw Strijen heeft vol gens hem in werkelijkheid deels tot Teisterbant, deels bij Texan drië behoord.49 In zijn dissertatie over de Belgische enclaves te Baarle (1965) neemt F. Brekel- mans de stellingen van Dhondt over, zowel wat de Thornse stich tingsakte betreft, als diens op merkingen aangaande het graaf schap Strijen.50 Wie had er belang bij dat er een graafschap Strijen zou hebben bestaan? Volgens Delahaye wa ren dat vooral de heren van Ber gen op Zoom en Breda, die als opvolgers van de oorspronke lijke heren vanaf 1287 ieder een deel in bezit hadden van het vroegere Land van Breda, zoge naamd het zuidelijke part van het vroegere graafschap.51 De ligging van de gouwen of graaf schappen is nadien opnieuw be keken. Het oostelijk deel van het gebied Texandrië (de latere Mei erij van Den Bosch) vormt het onderwerp van publicaties van Steurs (1993).52 Uit het werk van Theuws (1988) zou je kunnen opmaken dat het noordwesten van het latere her togdom Brabant eigenlijk niet onder een gouw was ingedeeld. De schrijver waagt zich echter niet aan een conclusie. Hij wijst op het dynamische karakter van de pagi die hij omschrijft als re gionale eenheden die oorspron kelijk geen goed omschreven ter ritoria of besluursdistricten waren. Het lijkt er op dat het be grip in de zevende en achtste eeuw nog gerelateerd is aan een 'specifiek aristocratisch net werk'.53 Leenders toont zich ontevreden met de stellingen van Theuws. Het bijzondere van de gouw of het graafschap Strijen is volgens hem dat het nooit heeft bestaan. De oorkonden die er melding van maken (teksten B en C), blij ken vals te zijn. Leenders heeft een reconstructie gemaakt van het werkelijke Strijen. Dat was een heerlijkheid uit de late twaalfde eeuw in het Zuid-Hol landse rivierengebied, maar geen tiende-eeuws graafschap.54 In de vijftiende eeuw blijkt de abdis van Thorn het patronaatsrecht van de kerk van Strijen te bezit ten. Hoe oud dit recht is, blijkt echter niet. Dat het tot '992' zou teruggaan is onwaarschijnlijk. De valse schenkingsakte (tekst C) noemt de Maagd Maria als patroonheilige van de plaatse lijke kapel, maar in Strijen is ech ter de heilige Lambertus van Luik kerkpatroon geweest. Tiend rechten schijnt Thorn daar niet gehad te hebben, want ze werden nooit vermeld bij de vele kwes ties over tiendrechten elders die in het Thornse archief wél gedo cumenteerd zijn.55 Dillo en Van Synghel betogen dat de Strijense mythe het ont staan van beide vervalsingen (teksten B en C) in de periode na circa 1545, mogelijk pas eerst rond 1579 of zelfs daarna aanne melijk maakt. Volgens hen is ver moedelijk de idee van een graaf schap Strijen pas in die tijd gevormd of uitgewerkt.56 Als ar gument voeren zij aan dat men in de omstreeks 1545 samenge stelde Discours over de oudste geschiedenis van Breda, nog niets van een Strijense voorge schiedenis van die stad kan vin den. De Discours is bekend uit een afschrift van 1579, opgeno men in het Perkamenten boek, een stedelijk keurboek. De tekst is daarin gekopieerd in opdracht van de in de vorige bijdrage ge noemde Michiel Piggen.57 Zij vermoeden dal Piggen de ver vaardiger of in ieder geval de verzamelaar zou zijn geweest van de gegevens die tot de ver valste teksten hebben geleid.58 Piggen heeft in 1550 naar aanlei ding van een geschil met de stad Antwerpen beweerd, dat stad en land van Breda niet tot het markgraafschap Antwerpen be horen, wat deze stad zelf wel staande wenst te houden. Daar om zijn volgens de Bredanaar de juridische aanspraken van de stad Antwerpen in het Noord- West-Brabantse ongefundeerd. Overigens schijnt het graafschap Strijen in dat betoog niet ge noemd te zijn.59 De desbe treffende documenten maken deel uit van een bundel archiva lia vanaf 1423, die betrekking heeft op geschillen met de stad Antwerpen. De bewering dat stad en land van Breda tot het markgraafschap zouden beho ren, is door de magistraat van Antwerpen al in 1443 gedaan.60 Parallel aan de geschillen met stad en land van Breda zijn er conflicten geweest tussen de stad Antwerpen enerzijds en de heer en stad van Bergen op Zoom an- 141

Periodieken

De Waterschans | 2006 | | pagina 9