V. l Lv E i <L_ A 'IA O De Waterschans nr. 1-2007 klein geslagen! Als dergelijke ho pen afval in de weg lagen, werden ze weggehaald en elders ge dumpt. Het afval dat opgegraven wordt bij een pottenbakkerij kan dus maar een fractie zijn van de complete misbrand van vele ja ren. Kleinere hopen afval konden in de buurt worden begraven, maar het is aannemelijk dat men de werkplaats zelf zo schoon mo gelijk hield. Alleen wanneer een bedrijf stopte zal het afval ter plaatse zijn blijven liggen, zoals het geval is bij de twee kleinere ovens. Deze vondsten wijzen op een eindfase in het bedrijf, al thans voor die specifieke oven. Er kan natuurlijk een andere oven op of naast de oudere zijn gebouwd, waarvan geen sporen meer bewaard zijn. Ook kleine kuilen vlakbij de ovens wijzen op een opruimbeurt bij de wederop bouw of beëindiging van een be drijf. Ruim driekwart van het afval be stond uit eenmaal gebakken on beschilderd halfprodukt, het zo genaamde 'biscuit'. Slechts een kwart was wel geglazuurd en be schilderd, maar vaak was die gla zuur er alsnog afgebrand. Het grote aantal biscuit is logisch om dat de meeste breuk optrad bij de eerste stookgang. Vooral schotels waren breukgevoelig tijdens het bakken. Bij de tweede stook liet de tinglazuur vaak los van de scherf, doordat de klei te 'vet' was. Dit werd 'schiften' genoemd. Het glazuur smolt of krulde om en brak af in losse snippers. Het eindproduct heeft steeds een wit te of gelig witte scherf, nooit een rossige zoals het biscuit. Blijk baar trad deze kleurverandering bij de tweede stookgang op, iets wat ook bij ovenafval in Antwer pen is vastgesteld. De klei is zeer fijn en korrelig, soms kalkachtig. Er is een voelbaar verschil met de wat gladdere, 'vettere' scherf uit Antwerpen. Bij het beschilde ren werd vooral blauw, geel, rood en groen toegepast. Paarse tinten ontbreken. De geleijbakkers aan de Zuidzij de Haven hebben een groot scala aan vormen geproduceerd. Het materiaal is veel gevarieerder dan dat van Antwerpen, dat op gegraven is bij drie verschillende ateliers en dateert uit de late zes tiende en het begin van de zeven tiende eeuw. Het is ook geva rieerder dan de majolica van Utrecht, die toegeschreven wordt aan een bedrijf uit het midden van de zestiende eeuw.10 De verschillende vormen worden hieronder toegelicht. De vormen van majolica De productie omvatte een groot aantal tamelijk kleine vormen, die typisch zijn voor de Zuid-Ne derlandse majolica. Maar er zijn ook enkele zeldzame voorwerpen bij. Een grote groep bestaat uit platte schotels op een standring (afb. 10A). Ze hebben steeds een dunne smalle rand met een op staande ribbel en zijn niet erg groot: de diameter varieert tussen 21 en 26 cm. Ook komen schotels met afgeschuinde randen voor (afb. 10B). De beschildering bestaat uit geo metrische motiefjes en bloem blaadjes en appels. In een geval is de randversiering identiek aan een portretschotel die gevonden werd in de Hofstraat (afb. 12). Soms komt een beschildering voor met een IHS-monogram (dat Je zus of In Hoe Signo betekent) en dat ook af en toe door Bergse pottenbakkers werd gebruikt op rood aardewerk. Eén scherf is heel bijzonder. Deze heeft de voortekening van een portret, een vrouw met een mutsje op het hoofd (afb. 13). Hoewel de schets eenvoudig is, verraadt zij de hand van een geoefend tekenaar. De kleine schaaltjes (afb. 10D) zijn uitgevoerd met een holle bo dem en hebben een platte rand. In feite zijn het miniatuur scho tels. De decoratie bestaat vaak Afb. 10. Majolica vormen, gemaakt in Bergen op Zoom (schaal 1:6). 1 2 De Waterschans nr. 1-2007 o O Afb. 11. Majolica vormen en beschermpotten voor in de oven (schaal 1:6). uit een combinatie van fijn ge schilderde geometrische motief jes en ingekraste golflijnen, zoge naamde sgrafitto. Een opgraving van een beerput in de Potter straat heeft onlangs een identiek schaaltje opgeleverd, beschilderd met een granaatappel. De holle bodems ontstonden door draaien op een schijf met een bol cen trum, een typisch Italiaanse ma nier (afb. 14). Kleine kommen (afb. 10E) zijn uitgevoerd op standring óf met holle bodem, en hebben een rech te rand of een typische s-vormige rand. Dit laatste type heeft meest al horizontale ringvormige oren. De bekende drinkschaaltjes, imi taties van steengoed drinkgerei uit het Duitse Siegburg, ontbre ken niet (afb. 10F). De buitenzij de van de rand is steeds beschil derd met geometrische motiefjes. Bekers komen voor in twee uit voeringen. De eerste is de beken de imitatie van de Siegburg drink beker op voet (afb. 10H). We kennen deze majolica uitvoering ook uit 'gewone' beerputten met huishoudelijk afval, zoals in de Minderbroederstraat. Van het tweede type beker zijn tot op heden geen parallellen be kend. Het is een rechte beker op een platte bodem (afb. 10G). Het oor is s-vormig. Deze vorm is af geleid van vroeg zestiende-eeuw- se steengoed bekers uit het Belgi sche Raeren. De albarelli of apothekerspotten maken een belangrijk deel uit van de productie (afblOI). Ze va riëren flink in afmeting: van klei ne zalfpotten tot hoge dikwandige potten. Ze dienden om bijvoor beeld zalf in te bewaren. Uit een beerput aan de Parade kwam een complete onbeschadigde albarel- lo van omstreeks 1500 tevoor schijn (afb. 15). Enkele randfragmenten hebben de aanzetten van verticale brede lintvormige oren (afb. 11C). Het zijn waarschijnlijk delen van gro te siroopkannen, die hetzelfde randprofiel hebben als de alba relli. Helaas is geen enkele pot archeologisch compleet. Ook talrijk zijn de kleine bolle bloemenvaasjes met twee ronde oortjes (afb. 10J). Ze zijn meestal erg klein en hebben steeds een ci lindrische hals. De beschildering bestaat uit bladranken, soms met een IHS-monogram. Opvallend is. dat de scherven van deze kan netjes, die vooral voor de sier dienden, vooral op en rondom de middelste rechthoekige oven la gen. De vorm van het vaasje is af geleid van een Spaans model. Veel van deze bloemenvaasjes werden in Engeland gevonden en zijn waarschijnlijk van Bergse herkomst. In het pottenbakkers- afval van Utrecht en Antwerpen ontbreken ze. Bolvormige vaasjes of kannetjes met een s-vormig oortje (afb. 11A) zijn sterk in de minderheid. Er werden ook fragmenten ge vonden van bolle kannetjes, die geheel met blauwe glazuur zijn bedekt. Dit type is eveneens uit Engeland bekend. Grotere kannen (afb. 11B) wer den wel geproduceerd maar het aantal scherven is beduidend la ger. Enkele bodemfragmenten en geprofileerde oren geven een in druk van de vorm. Sommige oren hebben een typische 'krul' op de buikaanzet. Eén oor heeft een doorboring om een tinnen deksel op vast te zetten. Een tamelijk vreemde vorm heeft de tuitpot of siroopkan (afb. 11D). Deze heeft een hoge inge snoerde hals op een kleine buik, met een kleine tuit op de schou der. Het oor is helaas niet be waard maar zal zeker s-vormig zijn geweest. Er zijn geen exacte parallellen van deze vorm be kend; tuitpotten van majolica zijn meestal veel groter. Een ander exemplaar had misschien geen tuit en lijkt erg op siervaasjes die 1 3 1- 1 rra r E C- C0 co A

Periodieken

De Waterschans | 2007 | | pagina 8