De Waterschans nr. 2-2007
De Waterschans nr. 2-200 7
c
c
c
van de rooms-katholieke arm-
meesters al vanaf januari 1847
werd ingeperkt. Het reglement
bepaalde als volgt:
Artikel 1
Ieder ingezetene dezer gemeente
binnen dezelve domicilium van
onderstand hebbende zal
onderstand genieten bij het ker
kelijk Armbestuur binnen deze
stad, waartoe hij behoort,
waaraan Diakenen of Arm-
meesters der bijzondere Armen
zich onder geen voorwendsel
zullen kunnen onttrekken.12
Uit de gevoerde correspondentie
blijkt heel duidelijk hoe de arm-
meesters hun zorg voor de min
vermogenden vorm wilden geven.
Voor alles was het uitgangspunt
aanwezig Zijnde verarmde Lid
maten te ondersteunen, voor Zoo
veel de Staat, der inkomsten Zulks
zou toelaten.13 Dit betekende ech
ter geenszins dat élke katholieke
behoeftige voor ondersteuning in
aanmerking kwam getuige een
opmerking dat de eigen fondsen
alléén bestemd waren tot on
dersteuning van Oude en gebrek
kige arme gemeentenaren.14
Was er naast de in de gemeente
Bergen op Zoom vastgelegde re
geling tot midden jaren '50 geen
overkoepelende regeling, na 1854
veranderde dit behoorlijk. Niet al
leen door de eerder genoemde
Armenwet, maar ook door de in
voering van een Algemeen regle
ment voor de besturen der pa
rochiale en andere Katholieke
instellingen van liefdadigheid in
januari 1855. Logisch, want in
1853 werd de kerkelijke hiërar
chie hersteld en daardoor werd
het bisdom Breda gesticht. Het
werkterrein van de armmeesters
werd voortaan op papier nadruk
kelijk gedefinieerd. Het regle
ment schetste in de artikelen 28
en 29 de normen en waarden ach
ter het bedelingsbeleid van elk
rooms-katholiek armbestuur.
Artikel 28. Het parochiaal arm
bestuur zorgt, voor zoo verre de
middelen toelaten, voor de on
dersteuning van de armen en
hulpbehoevenden, die woon
achtig zijn onder het gebied der
parochiën.
Bij voorkeur zal deze zorg zich
uitstrekken tot de weezen en de
minderjarige kinderen van be
hoeftige en voorts tot de armen
en hulpbehoevenden die zich
godsdienstigheid, zedelijkheid,
orde en matigheid gunstig aan
bevelen, of door hoogen ou
derdom, ligchaams gebreken,
aanhoudende ziekelijkheid of
buitengewoonen rampspoed bij
zondere medelijdenswaardig zijn.
Artikel 29. De zorg bepaalt
zich niet tot de stoffelijke, maar
omvat ook, als eerste en voor
naamste behoefte, de zedelijke
belangen der armen en hulpbe
hoevenden
Armmeesters zullen door gere
geld huisbezoek ...de aan hun
ne zorg toevertrouwde armen
en hulpbehoevenden, door ver
maning, raad en troost te ge-
moet komen en hen in hunnen
geestelijken of ligchamelijken
nood, zoo veel mogelijk, trach
ten behulpzaam te zijnP
De kaders waarbinnen de arm
meesters nu zouden moeten ope
reren waren op deze wijze vastge
steld. Het algemeen armbestuur
maakte van haar kant snel ge
bruik van de mogelijkheden die
de nieuwe Armenwet bood. Zo
lag er in de vergadering van de
armmeesters al in september 1854
een brief voor van de regenten
van het Algemeen Burger Gast
huis met het verzoek de kosten
van de verpleging van een wedu
we genaamd Nuggelmans, oud 80
jaar, voor rekening van het rooms-
katholiek armbestuur te mogen
brengen. Dit evenwel nadat de
weduwe eerder zelf haar verple
ging had betaald, doch haar eigen
bezit was nu sterk ingeteerd. Ge
tuige het feit dat de weduwe in
Bergen op Zoom ter wereld was
gekomen én katholiek was, kon
den de armmeesters niet veel
meer doen dan de verpleegkosten
van de weduwe voor hun rekening
nemen.16
Het in hun ogen eigen karakter
van de bedeling die het rooms-ka
tholiek armbestuur verstrekte en
vooral de angst opgezadeld te
worden met 'vreemde' minvermo
genden, bracht de armmeesters er
toe een advocaat in Breda te raad
plegen. Uitgangspunt was hierbij
in hun ogen vooral de onduide
lijkheid omtrent het zogenaamde
domicilie van onderstand en het
bedelen van minvermogenden die
elders waren geboren. Vier man
sterk raadpleegden de armmees
ters mr. Meeusen en geheel ge
rustgesteld keerde men in Bergen
op Zoom terug. Gesterkt door de
wetenschap dat het bestuur zélf
naar eigen goeddunken én moge
lijkheden bedeling kon blijven
verstrekken en gewapend met het
advies van de advocaat zich
volstrekt buiten bemoeijingen te
houden die niet in den Kring [ba
rer] Zorgen [zouden] vallen
zag het rooms-katholiek armbe
stuur de toekomst dan ook vol
vertrouwen tegemoet.17 Een hou
ding die mede moet zijn ingege
ven door het eigen karakter van
het kerkelijk reglement uit 1855.
Genoemd artikel 28 uit dit regle
ment liet de ondersteuning van
minvermogenden immers nadruk
kelijk afhangen van de in eigen
kring beschikbare middelen.
De zorg voor minvermogenden
kent haar grenzen
Al jarenlang hanteerden de arm
meesters in Bergen op Zoom drie
klassen minvermogenden. Sedert
1848 was het gebruikelijk dat:
de le Klasse [zou] bestaan uit
Armen [der] Gemeente be
kend als publiek bedelaars,
deze [zouden] 's winters 30 cents
per week ontvangen; de 2e Klas
se welke 40 cents trekken
[zou] bestaan, uit Oude men-
schen of talrijke huisgezinnen
en evenwel bekend staan [de] als
bedelaars; terwijl de 3e Klasse
zamengesteld uit oud gebrekki
ge Armen, welke volstrekt niet
bedel[d]en eene bedeeling
[zouden] genieten naar evenre
digheid hunner behoeften ...ls
De armmeesters handhaafden
een strikt onderscheid tussen win
ter- en zomerbedeling, waardoor
het aantal bedeelden en de ver
strekte bedeling in de maanden
april tot december slechts een
fractie bedroeg van het aantal bui
tengewoon bedeelden en de win-
terbedeling.
De ook in het kerkelijk reglement
nadrukkelijk aanbevolen huisbe
zoeken dienden naast zedelijke
controle en opvoeding ook nog
56
een ander doel. Huisbezoek
maakte het namelijk enerzijds
mogelijk om verdere stigmatise
ring van de minvermogenden te
voorkomen. Hen werd namelijk
de zware gang naar een algemeen
bekend depot in de stad bespaard.
Anderzijds was het voor de arm
meesters een gelegenheid om de
ware noden van met name de be
zochte gezinnen met eigen ogen
waar te kunnen nemen. Zeker in
barre winterdagen leidde dit nog
wel eens tot hulp in natura. Zo
werden er in de strenge winter
van 1853/54 zo'n 100 dekens ver
strekt door het rooms-katholiek
armbestuur.
Een verslechtering van het weer
kon rampspoed brengen voor de
minvermogenden én het armbe
stuur zelf. Neem nu de strenge
winter van 1854/55. De vroeg in
gevallen winter bracht de arm
meesters er toe om al op 26 no
vember de bedeling over de
gehele lijn met tien cent te verho
gen om zo enigszins tegenwicht te
bieden aan de prijsstijging van le
vensmiddelen. Een blik op de fi
nanciële staat van het armbestuur
leert echter al snel dat gezien de
relatief lage inkomsten de tering
naar de nering gezet moest wor
den. In algemene zin kan gesteld
worden dat de armenverzorging
slechts zo ver reikte als de finan
ciële middelen en zeker niet zo
ver het gebrek reikte. Begin maart
1855 werd de winterbedeling dan
ook al gestaakt. Deze situatie
bracht de armmeesters er wel toe
onderling een discussie aan te
gaan hoe men in deze eigenlijk
moreel moest handelen. Het me
rendeel van de leden was daarbij
de mening toegedaan dat
Zoodra de gelden niet toereikend
[zouden] zijn om de bedeelingen
te Kunnen volhouden, het Bestuur
zich konde verantwoorden met de
bedeelingen te Staken zij het
dat men erkende dat de buitenge
wone bedeling in een voortdu
rend winterseizoen toch eigenlijk
niet achterwege zou mógen blij
ven. Niettemin was men wel ver
plicht om de bedeling voor de
maand april zo laag mogelijk vast
te stellen en werd er op 26 maart
een buitengewone collecte gehou
den om de ergste nood te leni
gen.20
De armmeesters waren bereid om
ver te gaan. Zo werd er bijvoor
beeld een verzoek gericht aan de
regenten van het Algemeen Bur
ger Gasthuis om de verpleegprijs
van aldaar verblijvende armen,
die tien cent per dag bedroeg, te
verminderen uit hoofde van de fi
nanciële onmacht van het rooms-
katholiek armbestuur. Op het
neen van de regenten kwamen de
armmeesters, die blijkbaar goed
op de hoogte waren van het intern
beheer van het Gasthuis, in 1857
nog eens terug. De regenten werd
voorgehouden dat het Gasthuis
haar rekening andermaal met een
batig slot kon afsluiten, terwijl het
armbestuur nog steeds met tekor
ten kampte waardoor zij haar ar
men slechts zeer Karige en veel
te lage ondersteuningen [kon] toe
kennen.21
Vloeiden de grenzen aan de zorg
die de katholieke armmeesters op
deze manier wel moesten realise
ren voort uit nadrukkelijke finan
ciële onmacht, omgekeerd was het
dezelfde financiële onmacht die
de armmeesters keer op keer aan
wendden om zich te onttrekken
aan de werking van de Armenwet
uit 1854. Zo bijvoorbeeld in het
geval van een vrouw genaamd
Dimphna van Ginderen, oud 28
jaar, die onder de zorg van het
rooms-katholiek armbestuur viel.
De vrouw zou getuige een schrij
ven uit december 1854 in een
volslagen Staat van Krankzinnig
heid vervallen zijn. Reden waarom
zij opgesloten zou moeten worden.
Dit betekende dat op grond van
artikel 26 van de net geïntrodu
ceerde Armenwet de zorg kon
worden overgedragen aan de ge
meentelijke overheid. De overheid
nam de zorg inderdaad op zich,
tótdat de vrouw eind december
schijnbaar al weer genezen was.22
In oktober 1855 met de winterbe
deling voor de deur klopte het
college van Burgemeester Wet
houders op grond van de Armen
wet aan bij het rooms-katholiek
armbestuur. Het algemeen arm
bestuur bleek namelijk zorg te
dragen voor een aantal behoeftige
katholieken die in Borgvliet
woonden. Het betrof hier drie al
leenstaande bejaarden, twee ge
zinnen met bejaarde huisvaders
en een gezin met acht kinderen,
kortom behoeftigen die op grond
van artikel 20 van de Armenwet
Financieel overzicht rooms-katholiek armbestuur19
jaar inkomsten onderstand ondersteunden
geldelijk
anders
voort
durend
tijdelijk
1850
5064,74
A
4598,81
B
250
895
C
1851
5912,52
A
4604,73
B
246
879
1852
5076,23
A
4521,70
B
253
871
1853
5307,08
A
4486,12
B
244
1050
1854
3156,90
D
2995,13
140,-
250
934
1855
5415,-
D
5813,78
131,95
250
916
1856
4672,92
D
5117,56
187,10
240
-
E
1857
7351,14
D
6737,19
474,94
240
550
1858
6034,85
D
3766,96
2533,78
240
500
1859
6386,45
D
5823,87
758,13
240
500
1860
7416,45
D
3232,60
4232,97
200
500
Toelichting:
57
(bedragen in guldens)
A. Berekend via de posten 'Inkomsten van bezittingen van allerlei aarden 'Koliekten en giften'.
B. In het materiaal komt slechts één post voor: 'Onderstand'.
C. Opgenomen onder de aanduiding: 'Bedeelden, eens of meermalen'.
D. Vanaf 1854 werd de post ontvangsten aangeduid met de omschrijving 'Collecten, inschrijvin
gen en andere vrijwillige bijdragen', waarschijnlijk een samenvoeging van in principe bij het
intern beheer gescheiden gehouden posten.
E. Geen opgave gedaan onder de opmerking: 'De tijdelijke of buitengewone bedeelingen zijn in
den winter van 1856 door eene Buitengewone commissie van weldadigheid gedaan'