De Waterschans nr. 2-2007 aan de zorg van een kerkelijk armbestuur behóórden te worden overdragen. De armmeesters wa ren standvastig in hun oordeel. Zij stelden zich op het standpunt de minvermogenden, mochten zij aankloppen bij het kerkelijk arm bestuur, terug te sturen naar het al gemeen armbestuur. De reden was gelegen in het feit dat deze mensen weliswaar tot de katholieke ge meenschap behoorden, maar ge boren waren in Borgvliet en het al gemeen armbestuur genoot ...de inkomsten der goederen behooren- de aan den armen van Borgvliet23 Het rooms-katholiek armbestuur hield zich na 1854 ook letterlijk aan het advies van advocaat Meeussen om zich niet te onder werpen aan de bepalingen van de Armenwet. Zo verbleef de in Bel gië geboren J.B. Storm al 8 jaar in moest worden toevertrouwd.24 Typisch voor de opstelling van de Bergse katholieke armmeesters, maar veelvuldig ook elders in het land gebezigd, was de houding die ten toon werd gespreid ten aan zien van de weduwe Bram. Deze vrouw, moeder van twee kinderen moest in september 1856 wegens ziekte een beroep doen op hulp. Het algemeen armbestuur meen de dit conform artikel 27 te kun nen verhalen op haar vermeende domicilie van onderstand Roosen daal. Die gemeente weigerde ech ter omdat de vrouw in maart 1855 nog hulp had gekregen van het rooms-katholiek armbestuur in Bergen op Zoom. In nood geraakt had zij zich daar weer gemeld in januari 1856 en toen was haar te verstaan gegeven dat zij niet mogt terugkomen alvorens 15/m de eerste plaats uit naar autochto ne behoeftigen en daarvoor kon men al niet beschikken over vol doende middelen. Bovendien gaf men aan dat de bedeling in de winter van 1855/56 was verzorgd door eene toenmalige bestaande commissie van liefdadigheid. Derhalve was zij zelfs nooit be deeld door het rooms-katkoliek armbestuur. Waarna de armmees ters Burgemeester Wethouders nog voorhielden dat zij nooit be hoeftigen zouden weigeren die in de termen [zouden] vallen om uit [hun] fondsen bedeeld te wor den én verzochten verder nimmer meer met soortgelijke za ken door het algemeen Armbe stuur [te] worden bemoeielijkt,25 Naast financiële motieven vorm den regelmatig ook morele over wegingen een beletsel om zorg te >ér- Afb. 3. Briefje d.d. 29 september 1856 over de weduwe Bram, geschreven door J.J. Trimbos. Bergen op Zoom zónder daar ooit onderstand te hebben genoten, wat zou betekenen dat hij volgens artikel 30 van de wet armlastig zou worden ter stede. Op het mo ment dat Storm in december 1855 in het Gasthuis belandde beriep de Gemeente zich dan ook op het onderhavige artikel 30. Zij het dat hierbij tegelijk kon worden aan getekend: Het R. C. Armbestuur er kend deze Wetsbepaling niet zodat de 31-jarige katholieke Jo hannes Baptist Storm aan de zorg van het algemeen armbestuur onbedeelt te zijn gebleven. Achter liggende bedoeling was hierbij te voorkomen dat artikel 36 van de wet in werking zou treden waar door Bergen op Zoom het domici lie van onderstand zou worden en de vrouw op grond van artikel 20 een regulier beroep zou kunnen doen op het rooms-katholiek arm bestuur. Toen de vrouw in 1857 weer ziek werd en dus hulp nodig had gaven de armmeesters het al gemeen armbestuur nog een keer te verstaan dat hen geen enkele blaam trof, want hun zorg ging op bieden. Zo weigerde het armbe stuur in december 1857 rigoureus een vrouw genaamd Clarijs, wedu we van ene Castel, in de bedeling op te nemen. Het bestuur hield voet bij stuk ondanks aansporin gen van het Ministerie van Bin nenlandse Zaken en later zelfs de bisschop van Breda. Naast het te kortschieten van de eigen midde len speelde hierbij ook zeker een rol dat de overleden echtgenoot was veroordeeld voor diefstal. Om die reden konden de arm meesters het zeker: 58 niet met [hun] geweten over eenbrengen om de fondsen wel ke zeker gegeven w[e]rden om brave oude en gebrekkige lie den van Bergen op Zoom te on dersteunen, aan dusdanige personen te bedelen, te meer omdat [zij] tot [hun] leedwezen, al te Karig [hun] behoeftige Pa rochianen moe[s]ten ondersteu nen om met de inkomsten te kunnen toekomen.26 De armmeesters van het rooms-katholiek armbestuur Het moet in de beschreven jaren gezien bijvoorbeeld de beperkte financiële middelen geen sinecure geweest zijn om als armmeester de zorg te dragen voor zo veel minvermogenden in de gemeente Bergen op Zoom. Dit was wellicht ook de reden voor het feit dat een armmeester aanvankelijk na een eerste zittingsperiode van vijf jaar pér jaar kon bijtekenen. Velen viel het na de eerste periode namelijk zwaarom zich andermaal Voor Volle Vijf Jaren te verbinden.21 Daar binnen het tot 1855 uit tien personen bestaande bestuur zo op allerlei manieren werd bijgete kend kwam de continuïteit van de werkzaamheden regelmatig op personele gronden in gevaar. Zo bijvoorbeeld in december 1850 toen ineens vijf armmeesters ver vangen moesten worden. Geluk kig waren twee oudgedienden, de heren Lemmers en Van Loon be reid om nog een jaar dienst op zich te nemen.28 Naar buiten toe genoten de arm meesters een zeker privilege. Zo hadden zij net als de kerkmeesters recht op vaste plaatsen in de kerk en wel op de vier eerste rijen. Veelvuldig werden hun plaatsen echter bezet door anderen. Dit leidde er regelmatig toe dat de armmeesters die moesten collec teren geen zitplaats hadden. Ove rigens moest er voor de plaatsen wel betaald worden, maar mocht dit bedrag direct in de 'armbus' gestort worden.29 De vergaderingen van het armbe stuur stonden in deze jaren in principe onder leiding van pas toor Van Aken. Zijn hoge leeftijd zorgde er echter voor dat meestal het oudste lid als voorzitter fun geerde. Merkwaardigerwijs verga derde men tot eind 1852 in een Koffijhuis, nu niet bepaald een plaats die strookte met de waar digheid van een bestuur. Vanaf november 1852 werd dan ook ge bruik gemaakt van het aanbod om bijeen te komen in de Zaal bo ven het Kerkenhuis in de Wouw- schestraatHet kerkbestuur be paalde wel dat de armmeesters eigenhandig voor warmte en ver lichting moesten zorgen. De notulen van de vergaderingen van de armmeesters lenen zich nog wel voor een bijzondere aan tekening. Zo was er een boetere geling voor het te laat in de verga dering arriveren. Binnen een half uur na aanvang arriveren kostte vijf cent en nog later aanschuiven kostte vijftien cent. Ook zonder toestemming voortijdig vertrek ken kostte geld en wel tien cent. Alle opgelegde boetes kwamen ten voordele van de Gezelschaps- kas. Hierdoor kon jaarlijks na het afleggen van de jaarrekening een gezamenlijk souper genuttigd worden. Een samenzijn waarvan de Handelingen bijvoorbeeld in 1850 vermeldden dat het tot laat in de nacht voortduurde, on der gepaste Vrolijkheid en de meeste onderlinge Vriendschap.30 Het eerder genoemde Algemeen reglement uit 1855 schreef voor, dat de armmeesters [zouden] worden benoemd uit de achtings waardigste en bekwaamste meerder jarige mansleden van de parochie Nadrukkelijk uitgesloten wer den bedienden in loondienst en leveranciers van het armbestuur. Bovendien moest men van onbe sproken gedrag zijn. De zittings duur bedroeg voortaan vier jaar en aftreden gebeurde volgens een door de bisschop vastgesteld roos ter en wel op de tweede zondag na Pasen.31 In het door de bisschop benoem de nieuwe bestuur was geen plaats meer voor de pastoor en dus telde het bestuur voortaan negen leden. Voorzitter werd de heer Trimbos die al reeds negen jaar het secre tariaat voerde. In mei 1858 werd Afb. 4. Pastoor van Aken. Bron: HCM, id.nr. RKEG090. 5 9

Periodieken

De Waterschans | 2007 | | pagina 9