De Waterschans nr. 3-200 7 De Waterschans nr. 3-2007 w\ v \ix i4 Afb. 3. Het opgegraven Ribbensterrein in donkere omlijning. In grijs het hoge zandalles daarnaast is veen. fabrieken die er ooit gestaan hadden. Het werd duidelijk dat een gewone opgraving niet moge lijk was. In feite speelden er twee tegenstrijdige belangen: de ar cheologie en het saneren, waarbij de vervuiling juist archeologisch zo interessant was. In de ideale situatie zouden beide klussen door dezelfde mensen worden uitgevoerd, waarbij ofwel de ar cheologen tevens bevoegd zijn tot saneren, ofwel de saneerders bevoegd en deskundig zijn tot opgraven. Maar in de praktijk bleek dit niet haalbaar, niet al leen omdat weinig bedrijven in ons land beide expertises in huis hebben, maar ook omdat de pro vincie en niet de gemeente be voegd gezag was. Die had aan de ontwikkelaar zulke strenge eisen gesteld, dat al in een vroeg stadi um een saneerder was gekozen en bestekken waren gemaakt. Er werd uiteindelijk een compromis gevonden in gedeeltelijk opgra ven en gedeeltelijk archeologisch begeleiden van het graafwerk. Besloten werd om eerst aan de kant van de Rijtuigweg, waar de vervuiling meeviel, een groot vlak van 11 bij 34 meter op te graven tot ongeveer 75 centime ter diepte. Dat gebeurde in de laatste week van oktober 2002. Die opgraving legde de resten bloot van een rij huizen, die tot ver in de twintigste eeuw aan de Rijtuigweg hadden gestaan en waarover in deel 2 in de volgen de Waterschans meer zal worden verteld. Na de opgraving ging de saneer der aan de slag en zouden de archeologen, getooid in witte pakken, meekijken wat er te voorschijn kwam. Als dat bijzon der genoeg was, zouden de spo ren worden ingemeten en bestudeerd. De vrees bestond dat er onder de bovenste laag die al was opge graven nog veel meer oudere funderingen en sporen zouden zitten en dat er nauwelijks tijd zou zijn om dit goed vast te leg gen. In de eerste week waren er aan de kant van de Dubbelstraat, tegenover het Klein Arsenaal, al enkele kleine bakstenen funde ringen ('poeren') gevonden die uit de vijftiende eeuw dateerden. Ze waren gefundeerd op een laag vettige grond die vol zat met 90 scherven van mislukte potten, die op hun beurt weer uit de veertiende eeuw dateerden. Dit was dezelfde laag die Fons Gie- les in 1966 had gevonden. Het verdere verloop van het on derzoek zou echter heel anders uitpakken dan van tevoren ver wacht werd. In de tweede en derde week van november ging de graafmachine aan de slag om de L-vormige kel der van 23 bij 65 meter in seg menten uit te graven, te begin nen bij de Rijtuigweg. De verschillende delen van de kel der werden in drie niveaus uitge diept, onder toeziend oog van de archeologen, waarbij elk vlak tel kens goed gedocumenteerd, ge tekend en nagezocht werd op sporen. Inmiddels was het ook begonnen te regenen zodat het terrein in één grote modderpoel veranderde (afbeelding 1). Tegen de verwachting in kwamen er nauwelijks nog meer funderin gen bloot. De ondergrond van het hele terrein bestond niet uit zand, maar uit een oranje sub stantie, die normaal vrij hard en stevig was, maar in de regen in een kleiige pulp veranderde. De graafmachine had de grootste moeite om zich erin staande te houden. Tijdens het uitgraven kwamen overal langs de Dubbel straat plekken tevoorschijn met grote concentraties van pot scherven, afkomstig van potten bakkerijen. Enthousiast over het vinden van zoveel 'misbaksels' werd geprobeerd om het alle maal te verzamelen voor verder onderzoek. In het tweede vlak bleek echter dat het niet om af zonderlijke stortkuilen ging, maar om één groot pakket, dat de het zout boven op de as. Men schepte dit er af, vermengde het opnieuw met water en herhaalde deze stap een aantal malen tot dat het zout voldoende geraffi neerd was om het te kunnen ge bruiken. In eerste instantie diende zout als conserveringsmiddel voor voedsel en niet alleen als smaak maker. Bij het raffineren kwamen grote hoeveelheden afval vrij, be staande uit as, aarde en allerlei an dere onreinheden. Die klonterden samen en versinterden tot een breiige massa, de zelk-as. Het maken van een kilo zout leverde vele tientallen kilo's zelk-as op. Dit afvalproduct werd vervol gens gebruikt om terreinen mee op te hogen. In Steenbergen was het geschikt om de stad noord waarts uit te breiden over de ve- nige ondergrond. De vondsten lijken aan te tonen dat dit vooral gebeurde in de eerste helft van de veertiende eeuw, toen het stadje diverse keren door over stromingen getroffen werd.3 In Bergen op Zoom komen we de zoutzieders voor het eerst te gen in de stadsrekeningen van 1391/92. Enkele ambachtslieden hebben dan een zoutkeet in ge bruik "die tot Bergen staet opte Havene".4 Gelet op de zel-as van het Ribbensterrein waren ze niet de eerste. De datering van de zel- as komt in het gedeelte over het aardewerk ter sprake. Waarom was de zel-as bij de Bergse haven nodig? De hoogte- kaart van de stad laat zien dat de haven in een insnijding van de Brabantse Wal ligt. De stad ligt op een hoge zandrug en alles ten westen daarvan was van oor sprong laag en drassig.5 Het Rib bensterrein bevindt zich precies op de overgang van zandgrond en veen (afbeelding 3). Op de bo dem van de bouwput, tegenover het Klein Weike, werd de voet van de zandheuvel zichtbaar. Over een heel korte afstand daalde het oude zandoppervlak bijna vier meter. Ter vergelijking: in de Dubbelstraat ligt het zand op bijna 7 meter boven NAP; bij het Klein Arsenaal op maar 1,30 meter. Richting het Groot Arse naal lag een kleine zandopdui- king als een klein eilandje. Met wat overdrijving kun je zeggen dat het café van Door Krijnen boven op de duinen staat, met Afb. 4. Een complete vuurstolp en een kookpot in de blubber. Datering circa 1300. zich vanaf de straat tot acht me ter richting de haven uitstrekte. Het was hier en daar flink ver mengd met de oranje blubber, maar naar beneden toe bestond de laag eigenlijk alleen nog uit scherven, vooral in het gedeelte nabij het Klein Weike. Om al de ze scherven te verzamelen zou den diverse vrachtwagens nodig zijn geweest, want het ging om een oppervlak van 65 bij 8 meter en gemiddeld een halve meter dikte: totaal ruim 250 kubieke meter scherven uit de veertiende eeuw! Inmiddels was de gewone regen veranderd in stortregen en waren de witte pakken zwarte pakken geworden. Het hele ter rein was een nauwelijks begaan bare zompige poel met scherven. Uiteindelijk kwam op meer dan tweeënhalve meter diepte onder straatpeil een einde aan de blub ber en werd veengrond bereikt. In het noordoostelijke deel, te genover het Klein Weike, en ook in de uiterste noordwesthoek, bij de Rijtuigweg, lag dekzand. In het veen was nog steeds een gro te schervenmassa zichtbaar. Na dat de saneerder zijn werk afge rond had, is nog enkele dagen met de hand gegraven om deze concentratie van aardewerk zo veel mogelijk te verzamelen (af beelding 2). In totaal werden ongeveer twaalf grote dozen met scherven gebor gen, die een doorsnee geven van de soorten aardewerk die op het terrein waren gedumpt. In wer kelijkheid gaat het om nog geen kwart procent van de totale hoe veelheid. Zoutzieders De oranjekleurige blubber op het Ribbensterrein kon al snel geïdentificeerd worden als de zelfde grondsoort waar ook Steenbergen gedeeltelijk op is gebouwd: zel-as. Deze zel-as of zel(k)-aarde was een afvalpro duct van de zoutzieders. In de dertiende en veertiende eeuw werd in onze streken zout ge wonnen uit veen, dat overvloedig voorkwam in de polders langs de rivierdelta van Zeeland en West- Brabant en dat door eerdere overstromingen met zeewater een hoog zoutgehalte had gekre gen. Deze zoute 'darink' werd in rechthoekige putten gedolven. Men verzamelde de darink op grote hopen en verbrandde het in de open lucht. De overgeble ven as was rijk aan zout, dat er door filtreren en uitdampen uit gehaald moest worden. Dit ge beurde in de zoutketen, grote ruimten waarin de as met water tot een brei werd vermengd en vervolgens in grote pannen werd uitgekookt. Hierbij kristalliseer- 91 •pi

Periodieken

De Waterschans | 2007 | | pagina 4