93 De Waterschans nr. 3-200 7 V v A Afb. 5. Het opgravingsvlak met de zel-as en het schervenpakket. uitzicht op Zeeland. Toen de Bergse haven geleidelijk aan tot ontwikkeling kwam, heeft men beide kanten kunstmatig ver lengd en opgehoogd tot een soort van landtongen. Zo werd het havenfront beter beschermd tegen stormvloeden en kwam er ruimte voor meer bedrijvigheid. Tijdens het bouwrijp maken bleek de hele ondergrond van het Ribbensterrein te bestaan uit zel-as. Aan de kant van de haven was twee tot tweeënhalve meter opgeworpen, aan de kant van de Dubbelstraat gemiddeld ander halve meter. Daar waren ook potscherven als grondverbete ring gebruikt. Waarom dat alleen daar gebeurde en niet over het hele terrein, is niet helemaal dui delijk. Ook is het vreemd dat er zo weinig resten van middel eeuwse funderingen gevonden werden. Natuurlijk heeft de in tensieve bouw van loodsen en winkels in de twintigste eeuw veel sporen vernietigd, maar er is ook een andere reden. De funde ringstechniek in dit deel van de haven is vermoedelijk vanwege de ondergrond tamelijk licht ge weest. De bakstenen poeren die tevoorschijn kwamen aan de Dubbelstraat zijn er een goed voorbeeld van. Ze droegen de staanders van een houtskelet- bouw, een sterke, zichzelf dra gende constructie van een loods of een schuur. De poeren ston den op een dunne zand- en schervenlaag uit de vijftiende eeuw, die weer op de zel-as was aangebracht. Langs de Noordzij de Haven werden tijdens het bouwrijp maken helemaal geen oudere funderingen gezien, zelfs bijna geen losse vondsten uit de late middeleeuwen. De veertien de eeuwse zel-as lag daar maar 85 centimeter onder het straat- peil. De indruk bestaat dat deze strook, net als de zuidzijde van de haven tussen het Wagenplein tje en de Ham, pas vrij laat be bouwd werd. Pottenbakkers Al in de dertiende eeuw waren er pottenbakkers werkzaam in Bergen op Zoom. De oudste spo ren van hun productie werden gevonden in de Fortuinstraat, de voormalige "Oude Potterstrate" die naar hen is genoemd. In de veertiende eeuw verhuisden ze naar de haven buiten de Lieve vrouwepoort. Daar kennen we verschillende vindplaatsen van mislukt potgoed. Sommige lagen vlakbij de bedrijven, zoals in de Hoogeboomstraat, waar gedu rende de hele veertiende en vroege vijftiende eeuw potgoed gemaakt werd en waar de 'mis baksels' in kleine kuilen werden gedumpt. Andere stortkuilen la gen buiten de bebouwing, op plaatsen waar de pottenbakkers hun leem haalden en afval ach terlieten. Een voorbeeld hiervan is het Wilhelminaveld waar in 2006 een hoeveelheid veertien- de-eeuwse scherven werd opge graven. De stort op het Ribbens terrein is daar echter niet mee te vergelijken. Het is een van de grootste schervenpakketten van middeleeuws aardewerk die tot op heden in Nederland gevonden werd. Waarschijnlijk hebben we hier te maken met afval, dat ge produceerd werd door de potma- kers die vlakbij, aan de Weele, gevestigd waren: Altsteen Potter van der Weele, Heijnric Potters van de Weele en wellicht ook hun collega's die we nooit bij naam zullen kennen. Het pottenbakkersafval is van zo'n hoeveelheid, dat het om een goed lopende grootschalige be drijfstak moet zijn gegaan. De werkelijke productie van de pot tenbakkers was misschien wel tienmaal het aantal mislukte pot ten. Er werden vooral veel koe kenpannen, kookpotten, voor- raadpotten, teilen en kannen gemaakt. De eerste twee komen voor in roodbakkend aardewerk, dat voorzien werd van een laagje loodglazuur, de andere vormen vooral in grijsbakkend aarde werk, dat niet geglazuurd kon worden. Ondanks het enorme aantal scherven is er weinig va riatie in de vormen. Ook dit wijst op een massa-productie. In de loop van de veertiende eeuw was de aardewerkproductie al tame lijk gestandaardiseerd, dat wil zeggen dat er weinig behoefte meer was aan vormveranderin gen en variaties. Een van de belangrijkste gevolg trekkingen van de opgraving is wel dat deze productie veel te groot was voor het toenmalige Bergen op Zoom. Ongetwijfeld was het meeste aardewerk be stemd voor de export naar ande re steden. In de stortlaag van het Ribbens terrein was geen duidelijke ge- De Waterschans nr. 3-2007 het Bergse aardewerk rond 1300 doormaakte. Een voorbeeld is de kookpot, die in de dertiende eeuw zowel in rood als grijs aar dewerk werd gemaakt en voor zien was van drie kleine uitgekne pen standvinnen. Deze techniek werd opgevolgd door het aan brengen van drie kleine pootjes, waardoor de pot iets hoger kwam te staan (afbeelding 6). Waar schijnlijk was dat beter voor de warmteverdeling tijdens het ko ken. De pot kreeg nu ook een of twee oren. Zo ontstond een laagdheid aanwezig die er op zou kunnen wijzen dat er gedurende een heel lange tijd scherven wer den aangevoerd. Eerder lijkt het dat alles in een betrekkelijk kor te tijd op het terrein terecht kwam, tegelijk met de zel-as. Op sommige plaatsen lagen er scher venpakketten onder de zel-as, op andere plaatsen er weer boven, zonder dat er verschillen in vor men en typen voorkwamen. Door vergelijking met andere vindplaatsen, zowel in Bergen op Zoom als elders, kan al dit mate riaal gedateerd worden in de eer ste helft van de veertiende eeuw. Bij het dieper uitgraven van de kelder werd gezien dat de scher- venstort zich ging concentreren aan het oostelijke gedeelte van de bouwput, tegenover het Klein Weike. Toen de put gereed was, kwam er een smalle scherven- strook tevoorschijn, die precies aan de voet van de steile zand- helling lag. Deze plek is vervol gens nauwkeurig onderzocht. Te gen de damwand van de kelder, langs de Dubbelstraat, bevond zich een ronde kuil van ongeveer drie meter doorsnede, vol met potscherven die ouder waren dan het meeste andere afval op het terrein. Waarschijnlijk is het de vulling van een kar vol pot scherven, die in het veen werd leeggestort (afbeelding 4 en 5). Dit pottenbakkersafval laat heel fraai de ontwikkeling zien die Afb. 6. Twee kookpotten uit de oudste kuil. Rechts een pot op standvinnen links een met pootjes. Datering circa 1300. Afb. 7. Twee koekenpannen. Links een pan met holle steel uit de oudste kuil (ca 1300), rechts een met platte steel uit de grote schervenstort 1300-1350 vorm, die in het Oud-Duits 'gra pe' werd genoemd. De vorm van de grape, uitsluitend nog in rood geglazuurd aardewerk vervaar digd, bleef vervolgens eeuwen lang vrijwel ongewijzigd. Een andere ontwikkeling is die van de koekenpan. Dat was een technisch moeilijk te maken voorwerp, dat steeds geglazuurd moest worden omdat het aan- baksel anders niet te verwijderen was. De dertiende-eeuwse pan nen hebben een steel die bestaat uit een ronde gedraaide cilinder of koker. Waarschijnlijk was het maken van zo'n kokersteel een tijdrovende handeling voor de pottenbakker, want al snel ging men de stelen vervangen door platte grepen. Die hadden weer als nadeel dat ze bij het bakken in de oven vaak afsplinterden (afbeelding 7). Beide soorten kwamen in de eerste helft van de veertiende eeuw in Bergen op Zoom tegelijk voor. De kuil leverde ook enkele exemplaren van kruikjes op, die dienden voor het bewaren van olie. De vorm is afgeleid van het Maaslandse aardewerk en kwam na 1300 nauwelijks meer voor in onze stad (afbeelding 8, voor aan). Wel zijn ze bekend uit het afval van de Fortuinstraat, dat nog ouder is. De grijze vuurstolp kwam vrijwel compleet uit de blubber tevoor schijn (afbeelding 9). Hij diende Zel-as

Periodieken

De Waterschans | 2007 | | pagina 5