"Al moest ik er DROOG BROOD VOOR ETEN" De Waterschans nr. 4-200 7 De Waterschans nr. 4-200 7 Woord vooraf Truus Stevens 1 54 155 Na mijn middelbare school - eind jaren vijftig - studeerde ik biologie. Ik had tijdens deze studie nooit het idee dat er verschil gemaakt werd in de benadering van jongens en meisjes. Toen ik bijna twintig jaar later sociologie studeerde, viel het me op, dat de jongens van toen toch meestal maatschappelijk verder gekomen waren dan de even slimme meisjes. Ik kreeg meer oog voor de rolverdeling tussen mannen en vrouwen en de vanzelf sprekendheid daarvan. Als meisje had ik nog geboft, dat ik mocht studeren. In mijn familie was ik de eerste die naar de universiteit ging. Voor veel van mijn generatiegenoten, mannen en vrouwen, was dat toen niet zo. Waarom ik wel? Uit eigen ervaring en familieverhalen wist ik al, dat mijn oma leren erg belangrijk vond, maar hoe zat het precies? Wat voor rol speelde 'doorleren' bij de vrouwen in mijn familie? Die vraag drong zich sterk bij mij op tijdens mijn studie sociologie, speciaal met betrekking tot mijn bijvak 'Vrouw en Onderzoek'. Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn in 1980 mijn oma, mijn moeder (Lien), ikzelf (Truus) en mijn oudste dochter (Lieneke) geïnterviewd: vier generaties. Later zijn nog interviews afgenomen bij de oudste zuster van mijn moeder, Mien (in 1997), en mijn jongste dochter, Marije (1990). Samen bestrijken de levens van deze vrouwen bijna een eeuw. Dit oorspronkelijk verzamelde materiaal is om verschillende redenen in die tijd niet uitgewerkt. Sinds mijn pensionering houd ik mij onder andere bezig met genealogie en (regionale) geschiedenis. Tijd om het 'slapende' materiaal uit te werken! Vanwege de lengte van het artikel vindt u in deze aflevering van De Waterschans het eerste deel. In dit deel wordt ingegaan op algemene ontwikkelingen in het onderwijs in de negentiende en twintigste eeuw. Speciaal wordt gekeken naar het meisjesonderwijs en het doel daarvan. Ook de ontwikkeling van het onderwijs in Bergen op Zoom komt aan bod. Het tweede deel van dit artikel, de casestudy over het onderwijs aan de vrouwen in mijn familie, komt de volgende keer aan bod. In dat deel worden de bovengenoemde vrouwen zelf aan het woord gelaten over hun schooltijd. Het samenstellen van dit artikel was niet mogelijk geweest zonder de openhartige medewerking van de moeders voor mij en de dochters na mij. Daarvoor heb ik de eersten al bedankt toen het nog kon. Inmiddels zijn zij overleden. Mijn dochters, nu volwassen vrouwen, bedank ik voor het interview van toen. Mijn broer Kees wil ik bedanken voor zijn adviezen op taalkundig gebied. Inleiding Mijn idee was na te gaan wat voor rol leren en 'doorleren' speelde in het leven van deze ge neraties. Wat is de betekenis die zij aan het volgen van een oplei ding gaven. Naar wat voor scho len gingen zij? Welke ontwikke lingen deden zich voor in het onderwijs vanaf de tijd dat mijn oma naar school ging? Hoeveel meisjes gingen naar de middelba re school? Wat voor ideeën wa ren er over het doel van het meis jesonderwijs? In het eerste deel van dit artikel wordt ingegaan op algemene ont wikkelingen in het onderwijs. Speciaal wordt gekeken naar het meisjesonderwijs en het doel daarvan. Ook de ontwikkeling van het onderwijs in Bergen op Zoom komt aan bod. Dit is een li teratuurstudie. Het tweede deel is een casestudy. Daarin worden de in het voor woord vermelde vier generaties vrouwen zelf aan het woord gela ten over hun schooltijd. Voor de casestudy zijn alle vrouwen geïn terviewd aan de hand van een vragenlijst die grotendeels ont leend is aan het boekje How to write your autobiography van Pa tricia Ann Case. Hierin staan per hoofdstuk vragen gerangschikt naar verschillende perioden in het leven, zoals vroege jeugd, tie nertijd, jong volwassene, het heb ben van een baan, trouwen, kin deren en pensioen. Er zijn vier interviews afgeno men in 1980. De onderzoekster is het eerst geïnterviewd door de docente van het bijvak 'Vrouw en Onderzoek' van het Psycholo gisch Instituut te Nijmegen, afde ling Sociale Psychologie. Dit was zowel om de vragenlijst en de tijd die het interview in beslag neemt, te testen, als om zelf niet al te zeer beïnvloed te worden door de antwoorden die mijn moeder en oma al gegeven zouden hebben. Later zijn interviews gehouden met Mien (in 1997), de oudste en enige zus van mijn moeder en Marije, mijn jongste dochter (in 1990). Alle interviews werden op band opgenomen en zijn later uitge typt. Waar er dialect gesproken werd, is geprobeerd dit zo letter lijk mogelijk weer te geven. Het neerzetten van een bandrecorder bij het interviewen bleek geen storende factor. Wat de uitwerking betreft is dit een beschrijvende studie over vier vrouwen van achtereenvol gende generaties. Of zij model staan voor meer dan alleen zich zelf, moet blijken uit een vergelij king met wat uit de literatuur be kend is. Een methode waarin mensen ge vraagd wordt terug te kijken op hun leven, heeft hoe dan ook be perkingen. Het geheugen is geen statisch geheel, geen reproductie van het verleden, maar een re constructie.1 Waarnemen, opslaan en herinne ren zijn aan vertekeningen on derhevig. Mensen vergeten veel en herinneren zich dingen die zich niet hebben voorgedaan. Kunnen onderzoekers dan maar beter helemaal geen historische interviews houden?2 Dat lijkt mij niet. In deze casestudy gaat het erom hoe de achtereenvolgende vrouwen tegen hun eigen werke lijkheid aankijken. Het kan ook blijken, juist omdat het hier gaat over moeders en dochters, dat zij verschillend tegen dezelfde feiten aankijken: eenzelfde situatie her innert de een zich heel anders dan de ander. Soms zijn feiten te ach terhalen: bijvoorbeeld de school waar men op gezeten heeft. Het lager onderwijs voor 1900 Tot de achttiende eeuw was er nauwelijks onderwijs voor de ar men. De kleine burgerij leerde lezen, schrijven, rekenen en de catechismus. De gegoede burgers bezochten de Latijnse scholen en de universiteiten. In de achttien de eeuw ging het onderwijs wel vooruit, maar niet veel. De Franse revolutie bracht ook in Nederland verregaande staatsbemoeiing. In 1801 kwam de eerste onderwijs wet tot stand. In 1803 werd be paald dat alle door de overheid gesubsidieerde scholen openbare scholen werden. In 1806 ontwierp Van den Ende3 een wet die tot 1857 van kracht bleef.4 Ook deze wet - evenals die van 1803 - on derscheidde openbare scholen, waarvoor de overheid betaalde, en bijzondere scholen, waarvoor de overheid de kosten niet droeg.5 Deze wet bracht een be langrijke verbetering van het volksonderwijs tot stand. Neder landse taal werd een verplicht vak naast lezen, schrijven en re kenen. Ook moesten onderwij zers een diploma hebben en werd er volgens een klassikaal systeem lesgegeven. Evenals de Nederlandse samen leving in haar geheel werd dit scholenstelsel door een strikte scheiding tussen de standen ge kenmerkt.6 Voor arme kinderen waren er openbare scholen, waar jongens en meisjes samen op kos ten van de overheid lager onder wijs kregen. Kinderen uit de klei ne middenstand kwamen niet voor gratis lager onderwijs in aanmerking en gingen op de dor pen tegen betaling naar de open bare school. In steden konden zij kiezen uit particuliere scholen in verschillende prijsklassen. Ook de inhoud van het onderwijs werd door de standenindeling be paald; alle kinderen kregen het onderwijs dat hoorde bij hun stand. Arme kinderen leerden le zen en schrijven en kregen mis schien een beetje aardrijkskunde en geschiedenis. Het idee was toch vooral om de kinderen op te voeden tot deugdzame burgers. Meisjes moesten vooral opge voed worden tot goede moeders, echtgenotes en huisvrouwen. Leerplicht bestond nog niet en het schoolverzuim was hoog. Het onderwijs voor de hogere burge rij was gericht op algemene vor ming. Hoewel er in 1857 een nieuwe onderwijswet kwam, bracht deze geen stijging mee van het school bezoek. Een reden hiervoor was, dat er wel eisen werden gesteld aan het te geven onderwijs, maar dat de gemeenten die de wet moesten uitvoeren, daar geen geld voor kregen. Een andere re den dat de wet weinig invloed had op het schoolverzuim, was dat vooral de katholieken een af keer hadden van openbaar on derwijs en hun bijzondere scho len niet gesubsidieerd werden.7 In wezen was deze wet (van 1857) de voortzetting van de ou de wet van Van den Ende (van 1806). Zij belastte de openbare school met de opleiding tot "alle christelijke en maatschappelijke deugden" en sloot de bijzondere school uit van elke ondersteuning van overheidswege. Het onder wijs op openbare scholen diende toegankelijk te zijn voor kinde ren van elke godsdienstige ge zindheid en het onderwijs diende neutraal te zijn. In de grondwet van 1848 was weliswaar onder leiding vanThorbecke de vrijheid van onderwijs opgenomen en kreeg iedereen de vrijheid bin nen deugdelijkheidseisen een ei gen school te stichten, maar al leen het openbaar onderwijs werd uit de schatkist betaald.8 Met het vrijgeven van het onder wijs was de eerste fase van de schoolstrijd beëindigd maar uit de groeiende tegenstand tegen deze wet is de tweede fase van de schoolstrijd ontstaan. Deze ont wikkeling was mede te danken aan de liberale politici die bleven weigeren het bijzonder onderwijs te subsidiëren en zo ook gesubsi dieerd protestants of katholiek onderwijs naast het gesubsidieer de staatsonderwijs mogelijk te maken. De uitvaardiging van de encycliek Quanta Cura van 1864 en speciaal de verschijning van het bisschoppelijke onderwijs mandement van 1868 impliceer den voor de katholieken het op geven van de steun aan de liberalen, terwijl de strijd voor subsidiëring van de bijzondere scholen nu een soort gewetens plicht voor hen werd.9 In 1888 kwam een nieuwe wet op het la ger onderwijs tot stand. Hierbij werden zowel openbare als bij-

Periodieken

De Waterschans | 2007 | | pagina 15