De Waterschans nr. 4-200 7
In de onderstaande tabel is de waarde van de munten berekend:
Daalder
Utrecht 1680
ste deel van het loon op aan de
eerste levensbehoeften (eten/drin
ken, woning, verwarming, kleding)
en kon er weinig gespaard wor
den. Het moge duidelijk zijn dat
we de waarde van het geld rond
1800 niet eenvoudig kunnen ver
gelijken met tegenwoordig door
al onze mogelijkheden om luxe
producten te kopen en op vakan
tie te gaan. Tegenover een bedrag
van ruim 216 gulden toentertijd,
ongeveer tweederde jaarsalaris,
moeten we dus toch zeker wel een
jaarsalaris anno 2007 zetten om
enigszins in de buurt te komen. Al
met al vertegenwoordigt de schat
een aardig bedrag, mogelijk be
doeld voor het opvangen van te
genslagen.
Waarom is de schat verborgen?
Tot in de negentiende eeuw be
stonden er nauwelijks spaarban
ken. Wie geld en andere kostbaar
heden wilde beschermen was
aangewezen op de eigen vinding
rijkheid. Achter de spiegel, onder
de derde tegel van links in de kel
der, zes passen links van de appel
boom: munten werden zowel bin
nen- als buitenshuis verborgen.
De tijdspanne tussen verbergen
en ophalen kon tientallen jaren
bedragen, maar het doel van de
bezitter was altijd om het geld la
ter weer op te halen of op te laten
halen door een vertrouweling.
Soms gebeurde het dat de eige
naar door plotseling overlijden of
door noodgedwongen vertrek
geen kans meer zag om het geld
op te halen. Een paar keer per
jaar wordt er in Nederland zo
doende bij toeval een grote of
kleine muntschat gevonden. Vele
eeuwen na de verberging maken
muntsoort
aantal
x waarde
totaal
dukaten
66,5
53
3617,25
daalder
10
30
300,00
florijn
2
28
56,00
gulden
4
20
80,00
schelling
42
6
252,00
dubbele stuiver
11
2
22,00
4327,25 stuivers
Oftewel naar de toenmalige schrijfwijze: 216 guldens 7 stuivers en
2 duiten.
Florijn van
28 stuivers
Deventer
1686 met
klop 'HOL'
de onderzoekers dankbaar ge
bruik van de gevonden schatten
om meer te weten te komen over
het verleden.
Muntgebruik en -misbruik
Uit de vondst blijkt direct dat het
muntbeeld rond 1800 veel geva
rieerder was dan tegenwoordig.
Hierbij moet worden bedacht dat
de betaalwaarde van een munt
eeuwenlang afhankelijk was van
de hoeveelheid edelmetaal in het
stuk. De herkomst van het munt
stuk was minder van belang. Zo
worden in schatvondsten geregeld
munten aangetroffen van buiten
landse origine.
Alle munten blijken afkomstig te
zijn uit de Verenigde Nederlan
den. Meer dan de helft van het
aantal munten, 80 stuks, is gesla
gen in Middelburg, de muntplaats
voor het gewest Zeeland. De an
dere munten zijn afkomstig uit
een groot aantal andere munt
plaatsen, te weten: Deventer, Dor
drecht, Enkhuizen, Groningen,
Harderwijk, Kampen, Leeuwarden,
Medemblik, Nijmegen, Utrecht en
Zwolle. Deze versnippering in
muntplaatsen was in de Middel
eeuwen ontstaan door de verle
ning van koninklijke rechten
(waaronder soms het recht om
munten te slaan) aan hoge en lage
adel, de geestelijkheid en de ste
den. Tot de Franse tijd bestonden
de Verenigde Nederlanden uit een
aantal soevereine staten die zelf
standig het muntrecht uitoefen
den. Op een aantal vlakken werk
ten zij nauw samen, zoals bij het
muntwezen. Er werd door de
overkoepelende regering, de Sta-
ten-Generaal, geprobeerd om de
muntuitgiften te reguleren. De
munten onder generaliteitswetge-
ving geslagen, zijn zowel intrin
siek als qua afbeelding en tekst
grotendeels gelijk. Slechts op klei
ne onderdelen - andere provin
ciewapens, de provincienaam in
het omschrift en munt- en munt
meestertekens - wijken de mun
ten van elkaar af. Sommige munt
huizen bleven naast deze uitgiften
soms munten slaan op basis van
eigen voorschriften en specifica
ties. Veelal hadden deze munten
een iets lagere hoeveelheid edel
metaal dan de uitgiftekoers om
ook bij een hogere zilverprijs nog
munten te kunnen slaan.
Alle ruiterschellingen zijn voor
zien van de instempeling 'pijlen
bundel'. Deze instempeling - in
de volksmond 'klop' geheten - is
in 1694 aangebracht om de vol
waardige munten te kunnen schei
den van de minderwaardige exem
plaren. Vanaf ongeveer 1685 zijn
134
De Waterschans nr. 4-200 7
Klop 'pijlenbundel'
(Staten-Generaal, 1694
er namelijk veel schellingen gesla
gen met minder zilverinhoud.
Schellingen hebben van oudsher
een waarde van zes stuivers, maar
de schellingen van na 1685 zonder
instempeling waren voortaan nog
maar 57 stuiver waard. De slechte
staat van het kleingeld is mede te
verklaren doordat er vanaf 1693
geen schellingen en dubbeltjes
meer voor de binnenlandse circu
latie mochten worden geslagen. In
latere jaren zijn de munten nog
wel geslagen, maar dan voor de
Verenigde Oostindische Compag
nie voor gebruik in Indië. De dub
bele stuiver van Gelderland uit
1707 mag dan ook als vreemde
eend in de bijt worden beschouwd.
Zoals blijkt uit de Friese schelling
van 1598 bleven oude en gesleten
munten soms heel lang in omloop.
Dubbele stuiver Gelderland
(Harderwijk) 1707
Dat kon gebeuren omdat de over
heid zich minder op de kwantiteit
van de binnenlandse geldomloop
richtte en niemand er veel voor
voelde om door slijtage minder
waardig geworden munten in te
leveren om er vervolgens een klei
ner aantal volwaardige munten
voor terug te krijgen. De munten
in de roulatie werden dus lang niet
altijd gedekt door de hoeveelheid
edelmetaal in de munt, maar de
munten bleven toch voor de oude
waarde van hand tot hand gaan.
Deze negatieve spiraal van het ge
bruik van slechter en ouder wor
dende munten werd pas in de ne
gentiende eeuw doorbroken: de
oude provinciale munten werden
tussen 1842 en 1849 ingenomen en
vervangen door nieuwe konink-
rijksmunten.
Slijtage was niet het enige pro
bleem, want eenmaal in het be
talingsverkeer waren munten 'vo
gelvrij' en soms werd stiekem iets
van de rand afgehaald. Dit feno
meen - snoeien genaamd - was
weliswaar verboden, maar veel
mensen konden de verleiding niet
weerstaan. Een voorbeeld van een
gesnoeide munt is afgebeeld op
pagina 137 (Arendschelling Kam
pen circa 1675). Snoeipraktijken
werden bovendien in de hand ge
werkt doordat munten niet hele
maal rond waren en er onopval
lend uitstekende delen van het
plaatje konden worden gehaald.
Dat kwam doordat muntplaatjes
met de hand uit stroken metaal
werden geknipt. Sinds het einde
van de zeventiende eeuw is de
muntproductie in de diverse
munthuizen steeds verder geme
chaniseerd, waardoor betere be
scherming mogelijk was. De plaat-
Van boven naar
beneden: hele, halve en
kwart zeeuwse dukaat
Zeeland (Middelburg).
De middelste munt
draagt de initialen A V
D S en de onderste
munt is met het jaartal
1793 tevens de
sluitmunt van de schat.
Roosschelling
Utrecht
1629/27.
Inzet: het
gewijzigde
jaartal
Een van de schellingen van Utrecht
draagt een gewijzigd jaartal: 1629/
1627. Een wijziging komt soms op
munten voor en is ontstaan door
dat aan het einde van het jaar nog
een bruikbaar stempel is overge
bleven. Het is zonde om een goed
muntstempel ongebruikt te laten
als er slechts één cijfer niet meer
klopt. In dit geval heeft de stem
pelsnijder er voor gekozen om
jes werden netjes rond uitgestanst
en bovendien werden steeds meer
munten voorzien van een randver
siering of randschrift.
Toelichting op
de gevonden munten
135
X
X
X
X
X
X