De Waterschans nr. 4-200 7 een '9' over de '7' aan te brengen. In het tussenliggende jaar 1628 zijn er in Utrecht geen roosschel lingen geslagen. Opvallend in deze schatvondst is het voorkomen van kleine munt waarden. Het kopergeld ont breekt weliswaar volledig, maar ook de elf dubbele stuivers komen niet vaak in schatten voor. Dat komt omdat eigenaars er door gaans voor kozen om vooral de beste munten (met een hoog ge halte aan edelmetaal) te bewaren en de kleinere en slechtere mun ten als eerste weer uit te geven.5 Een enigszins vergelijkbare vondst is die van Sappemeer 2001ver borgen in of na 1808, waar tussen de 155 munten als kleinere munt waarden één schelling en twee dubbele stuivers zaten. Ook de vondsten Udenhout 1954 (verbor gen in of na 1791, 64 munten waaronder zestien munten kleiner dan een schelling) en Bergeyk 1950 (verborgen in of na 1808,401 munten waarvan acht munten kleiner dan een schelling) zijn in dit verband te noemen. Deze en andere muntvondsten zijn voor onderzoek ontsloten in NUMIS, het muntvondstenbestand van het Geldnruseum.6 Samen met de 42 schellingen vormt het kleinste geld bijna een derde van het totale aantal mun ten in de vondst. Door hun gerin ge waarde van ongeveer tien gul den in het totaalbedrag van de schat tellen ze echter nauwelijks mee. Dat muntstukken niet lokaal bleven circuleren blijkt uit de spreiding van muntplaatsen: ze zijn tot in Groningen aan toe ge slagen. Bovendien zijn deze mun ten stuk voor stuk sterk gesleten door langdurig gebruik. Opvallend is het ontbreken van gouden munten. Doorgaans be vinden zich in de schatvondsten van rond 1800 wel wat gouden rij ders en/of dukaten. Bovendien is de totale waarde van deze schat hoog genoeg om goud te kunnen verwachten. Wat verder opvalt, is het ontbreken van buitenlandse munten. Is er sprake van een tweede, indertijd wel opgehaalde pot? Het komt vaker voor dat de voorwerpen over meerdere pot ten worden verdeeld om het risico te spreiden. Een andere mogelijk heid is, dat de weduwe minder in Hoe gaat dat eigenlijk als een muntschat wordt gevonden? Wie is de ei genaar? Wat zijn de rechten en plichten? Waar kan meer informatie wor den ingewonnen? In het Burgerlijk Wetboek staat duidelijk vermeld dat de vinder en de grondeigenaar beiden voor de helft recht hebben op de schat. Over de de finitie 'schat' is het Wetboek ook duidelijk: voorwerp(en) van waarde waarvan de eigenaar of zijn erfgenaam niet meer kan worden vastgesteld. De numismatiek (de wetenschap met als onderwerp de productie en het gebruik van geld en aan geld gerelateerde voorwerpen en publicaties) omschrijft een schat als twee of meer direct bij elkaar gevonden voor werpen. Muntschatten zijn voor de wetenschap van belang omdat uit het onderlinge verband van de gevonden munten bepaalde informatie ge haald kan worden. Naast een geldwaarde hebben ze dus ook een histori sche waarde: ze 'vertellen' iets over het verleden. Om de historische waarde te beschermen is een vinder volgens de Mo numentenwet verplicht om van de vondst melding te doen bij de archeo loog van de provincie of gemeente. Munten kunnen ook eerst worden aangemeld bij het Geldmuseum in Utrecht, waar een zo compleet moge lijke beschrijving wordt verzorgd en waar iedere relevante vondst wordt opgenomen in het muntvondstenbestand NUMIS. Na de beschrijving gaan de munten retour naar de melder en worden de gegevens in overleg met de melder alsnog direct doorgemeld aan de archeoloog. Overigens worden bij het Geldmuseum ook losse vondsten geregis treerd: de vindplaatsen van deze munten leveren in onderling verband namelijk ook informatie voor wetenschappelijk onderzoek. De munten van de hier beschreven schat zijn in NUMIS opgenomen. Dit bestand is op het internet te raadplegen (www.geldmuseum.nl) en bevat foto's en nadere beschrijvingen van alle afzonderlijke munten. contact kwam met gouden en vreemde munten. Mogelijk had zij in haar latere levensfase slechts beperkte contacten, bijvoorbeeld alleen met lokale winkeliers. Alle zilveren dukaten en onder delen daarvan zijn in Zeeland ver vaardigd. In andere munthuizen zijn wel dukaten geslagen, maar het is geen toeval dat zij ontbre ken. Voor de oorzaak hiervan moeten wij ruim 100 jaar terug in de tijd: in 1672 verhoogden de Staten van Zeeland de koers van hun dukaten van 50 naar 51 stui vers bij gelijkblijvende zilverin- houd. (Er werd vóór de negen tiende eeuw niet gerekend in centen.) Later, in de achttiende eeuw, werd de koers zelfs ver hoogd via 52 naar 53 stuivers. Zonder deze ingreep zouden de zilveren dukaten te hoogwaardig zijn geworden voor het binnen lands betalingsverkeer en met de handel naar het buitenland (met name de landen rond de Oostzee) zijn verdwenen. De andere pro vincies volgden de koersstijging niet waardoor hun munten wel wegstroomden en er in het bin nenlands betalingsverkeer slechts Zeeuwse dukaten bleven circule ren. Andere grote munten in de schat zijn de daalders van 30 stuivers (anderhalve gulden). Nog tot aan de komst van de euro bleef de naam 'daalder' in gebruik, bij voorbeeld in de bekende slogan 'op de markt is uw gulden een daalder waard'. In tegenstelling tot wat we zouden verwachten is de waarde van de florijn in de vondst niet gelijk aan 136 De Waterschans nr. 4-200 7 éDcnio 3/v"W van 50 stuivers) en de dubbele stuiver (of dubbeltje) een directe voorganger van de munten die tot de komst van de euro in Neder land zijn gebruikt. Dat veel muntnamen afgeleid zijn van de afbeelding is te zien aan de schellingen. Er komen arend-, roos-, scheepjes-, hoedjes- en rui- terschellingen in de muntvondst voor. Besluit Geconcludeerd kan worden dat de rond 1795 verborgen schat met ruim 216 gulden een flinke appel voor de dorst vertegenwoordigt. Alle munten zijn van zilver en ge maakt binnen de Verenigde Ne derlanden. Opvallend is het ont breken van gouden munten en buitenlandse munten. Dit wijst, samen met het kleingeld in de vondst, op het bestaan van een tweede, wel opgehaalde pot of de beperkte actieradius van de eigena resse. De munten tonen in onder ling verband en met hun slijtage en later aangebrachte instempelin- gen,het beeld van de muntcircula- tie in Nederlandse plaatsen als Bergen op Zoom rond 1800. O de gulden van twintig stuivers, maar aan de Duitse keurvorsten gulden die een koers van 28 stui vers had. In 1692 zijn de laatste florijnen geslagen en het jaar daarop dienden alle florijnen in de circulatie te worden voorzien van een klop. Met florijnen zon der klop mocht niet meer worden betaald. Ook de exemplaren in de schat zijn voorzien van een instem- peling: die van Holland (HOL). De guldens uit de schat zijn van het type dat is geslagen vanaf 1680. Op de keerzijde (zie de af beelding op pagina 132 (Gulden Holland (Dordrecht) 1749) staat de Nederlandse maagd met een bijbel, lans en vrijheidshoed. Het omschrift luidt vertaald: Op deze (de bijbel) steunen wij en deze (de vrijheid) verdedigen wij. De dame werd ook wel 'pop' genoemd en Noten: de speer 'piek': twee bekende bij namen van de Nederlandse gul dens. Dit type gulden is tot in de Franse Tijd geslagen en is, net als de rijksdaalder (doorgaans de be naming van de zilveren dukaat 13 7 I Klop HOL (provincie Holland, 1693) Arendschelling Kampen circa 1675 Roosschelling Westfriesland Enkhuizen1680 1. Zie voor meer informatie over de opgraving Marco Vermunt, "Blub ber, scherven en goud', in: De Wa terschans 3 (2007). 2. M.L.F. van der Beek. De muntslag ten tijde van Koning Willem II (Utrecht 1999) 212. 3. Het archiefonderzoek is verricht door Arthur Suijkerbuijk. 4. Jan Lucassen, "Loonbetaling en muntcirculatie in Nederland (1200- 2000)', in: Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 86 (1999) 52. 5. Een recente publicatie met nadere achtergronden over de muntslag in de 18de eeuw: A. Pol en J. Pelsdonk, 'Schatten in Schijndel', in: T. van de Rijdt en R. Berkvens (red). Goud in Schijndel (Utrecht 2006) 58-81 en 92-93. 6. NUMIS is te vinden op de website van het Geldmuseum: www.geldmuseum.nl. Scheepjesschelling Westfriesland Enkhuizen1679 Hoedjesschelling Zeeland (Middelburg) 1685 Ruiterschelling Gelderland (Harderwijk) 1681-1682 met klop 'pijlenbundel'

Periodieken

De Waterschans | 2007 | | pagina 6