De Waterschans nr. 1-2008 Aft>. 2 Mariaschool met juffrouw Anna Weijts, 1925, 2e rij van boven, 3e van rechts: Lientje Verberkmoes. - 2 OO 8 J zij kinderjuffrouw geweest bij een familie die volgens haar dochter Mien heel chic was. Zij mocht naar naailes als de kinde ren op school zaten. En zo kon Nellie later voor haar kinderen heel mooi kleren naaien. In 1908 trouwde Nellie, achttien Ijaar jong, met Bèr Verberkmoes, borstelmaker. Eerst werkte hij bij zijn broer. Later begon hij een eigen borstelfabriekje met winkeltje. Nellie en Bèr kregen zes kinderen. Eerst twee meisjes, daarna nog vier jongens. Zij wer den allemaal in Bergen op Zoom geboren. Mien was het eerste kind en ze werd in 1909 geboren. Ze overleed in 2006. Zij was niet getrouwd. Mijn moeder, Lien, werd als tweede kind in maart 1914 gebo ren en overleed in 2000 in Breda. Lien kwam haar toekomstige man Nol Stevens tegen in Bergen op Zoom. Na hun huwelijk in 1940 gingen zij in Breda wonen. Ze kregen vier kinderen, twee dochters en twee zonen. Haar oudste dochter, Truus, trouwde in 1964 met Pierre de Laat die zij had leren kennen op de middel bare school in Breda. Zij kregen drie kinderen, een zoon en twee dochters. In de volgende paragrafen wordt beschreven naar wat voor scho len deze achtereenvolgende ge neraties gingen. Standsverschil len, inkomensverschillen en de invloed van kerk en godsdienst zien wij ook terug in de keuze voor een bepaalde school. Cita ten staan in cursief. De wet en de werkelijkheid Grootte van de klas De schoolwet van Kappeijne van de Copello (1878) zorgde ervoor dat, in elk geval in het openbaar onderwijs, naast betere schoolge bouwen ook een halvering van het aantal leerlingen per onder wijzer plaatsvond tot een klas- sendeler van ongeveer 35. Met hoeveel kinderen oma in de klas op de lagere school zat, vertelt het verhaal niet. Moeder Lien zat met 36 kinderen in de zesde klas, Truus ook met ongeveer zoveel, kleindochter Lieneke met 30 a 32 leerlingen, in de zesde klas met 36 leerlingen en Marije met ongeveer 30 leerlingen. Bij deze vier generaties lijken zich geen grote verschillen voorgedaan te hebben in klassengrootte. Nog in 2006 komt het voor, dat op een gewone lagere school in een dorp bij Nijmegen zevenendertig leerlingen in één klas zitten.3 Vanaf 1997 trekt het Ministerie van Onderwijs geld uit om de groepsgrootte van basisscholen te verkleinen. In halfjaarlijkse voortgangsrapportages rappor teert het ministerie van Onder wijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) aan de Tweede Kamer4 hoe het extra geld door scholen is benut. In de eerste vijf jaren was dat vooral om de groepen daadwerkelijk te verkleinen. De groepsgrootte is tussen 1994 en 2002 dan ook afgenomen van ge middeld 23,7 naar gemiddeld 20,9. Het aantal grote groepen (meer dan 30 leerlingen) is in die periode gedaald van bijna 14% naar minder dan 3%, aldus de berichtgeving op de website van OCW. De lagere school Onderwijs en klassenverschillen Na jaren van politieke strijd kwam het in 1917 tot een histo risch poldercompromis: in ruil voor invoering van algemeen mannenkiesrecht (het vrouwen kiesrecht kwam twee jaar later) werd het bijzonder onderwijs grondwettelijk gelijkgesteld aan het openbare. Voortaan zouden bijzondere scholen precies even veel overheidsgeld krijgen als openbare. De nieuwe situatie werd in de Lager Onderwijs Wet van 1920 vastgelegd. Het einde De Waterschans nr. 1-2008 van de schoolstrijd, de zogenaam de onderwijspacificatie, was hier mee een feit. Het was het start schot voor een ware explosie aan bijzondere scholen.5 De onderwijswet van 1920 intro duceerde voor alle kinderen de eenheidsschool met een een heidsprogramma. Het standenon- derwijs moest verdwijnen. Het bijzonder onderwijs werd niet al leen financieel aan het openbare onderwijs gelijkgesteld, maar er zou ook een eind moeten komen aan de verschillende eindniveaus binnen het lager onderwijs.6 Toen Lien op de lagere school zat, was dat in Bergen op Zoom nog aller minst het geval. Ook niet in Breda, tussen 1946 en 1952, toen Truus naar de lagere school ging. Dit komt later nog ter sprake. Zoals we in het eerste deel van dit artikel zagen begon al in 1864 voor de zusterschool in Bergen op Zoom een periode van bloei, waarbij aan dit instituut een Ar- menklas (voor niet-betalende leerlingen), een Hollandse klas en een Franse klas verbonden waren. Ook in de tijd dat oma in 1896, Mien in 1915 en Lien in 1920 naar de lagere school gin gen, bestonden er nog drie 'soor ten' scholen zoals zij dat noemden: de armenschool, de Hollandse school en de Franse school, die later de Mariaschool werd. Het niveau van iedere school was on geveer evenredig met het inko men van ouders die hun kinde ren erheen stuurden. Mijn oma was niet rijk maar vond leren zo belangrijk, dat zij er droog brood voor zou eten en ook extra werk te om het hogere schoolgeld te kunnen betalen. Ondanks de onderwijspacificatie van 1920 bleven in de praktijk de standsverschillen tussen scholen dus wel degelijk bestaan7 en niet alleen voor deze generaties. Wel werden ten gevolge van deze wet de toelatingsexamens voor de middelbare school afgeschaft. Er zou immers een einde komen aan de verschillende eindniveaus binnen het lager onderwijs. We gens de vele klachten over de kwaliteit van de instroom werd in 1928 het toelatingsexamen weer in ere hersteld. De eerste generaties: de school van oma en haar ouders Volgens oma ging haar vader niet naar school maar werd hij direct mandenmaker; hij leerde het vak van zijn vader. De meeste van haar ooms hadden een vak zoals mandenmaker, wagenmaker of schoenmaker. Haar tante Geert was naaister en haar tante Marie had een speelgoedwinkel. Deze ongetrouwde tantes woonden sa men met hun broer Manus in één huis. Manus was mandenmaker en had daarbij een winkel. De bo venverdieping van het huis was als naaischool voor tante Geert ingericht. Volgens tante Mien, de zus van mijn moeder, waren deze Trippen tamelijk rijk, want er wa ren in die tijd maar twee speel goedwinkels in Bergen op Zoom. Oma noemde de familie van haar vader de echte burgers, wat ook tot uitdrukking kwam in het bezit van een eigen huis. Naar oma's idee was haar vader weliswaar met een mooie vrouw getrouwd maar toch een beetje beneden zijn stand; haar moeder kwam vanuit Zeeland naar Ber gen op Zoom om daar in een dienstje te gaan. Uit de trouw akte van haar ouders blijkt dat haar vader en moeder wel allebei hun naam konden schrijven. Haar grootouders van moeders kant konden dat niet. In hun trouwakte verklaren zij niet te kunnen schrijven uit hoofde van zulks niet geleerd te hebben. Zij waren daarin niet de enigen want in 1870 was 40% van de Noord- Brabantse en Limburgse bruiden niet in staat hun huwelijksakte te ondertekenen.8 Oma ging als tienjarig meisje graag logeren bij haar grootouders in de Frederi- kapolder en was dol op haar grootmoeder die pannenkoeken voor haar bakte. Haar grootva der was boerenknecht, al had oma als klein meisje het idee, dat hij "baas van de polder" was. Met nadruk vertelde oma mij dat zij naar de gewone lagere school ging, géén ermenschool hoor!! Op mijn vraag of oma nog iets weet van de onderwijzers van toen zegt ze: Nee, ik ken wel zus ter Wenceslaus, het waren alle maal nonnen, verder weet ik het niet meer, maar ik heb nooit geen gezanik gehad op school... In Bergen op Zoom waren er verschillende lagere scholen en afhankelijk van het geld dat de ouders te besteden hadden, kwam je op de ene of op de an dere terecht. Zij zei daarover: Ge had ene ermenschool en een ge wone school en een Franse school ...en ik zat op de gewone school en toen ons Mien naar school ging is die naar de Franse school gegaan. Da was een bietje deftig, da kostte een riksdaalder in de maand en die andere school kost te maar een gulden in de maand Uit het interview bleek dat mijn oma regelmatig naar school ging. Het meehelpen in het huishou den met haar moeder, of het mandjes thuisbezorgen voor haar vader gebeurde tussen de middag en na school. Zij vertelde dat zij de lagere school afmaakte zonder te blijven zitten en tot haar twaalfde naar school ging. Zij was tien jaar toen haar vader overleed. Blijkbaar heeft zij toch eerst de lagere school afgemaakt voordat zij moest gaan werken. Zij had een mooi handschrift en kon goed schrijven. Voor alle volgende generaties was het vanzelfsprekend dat de lagere school regelmatig bezocht werd en dat ze er niet voortijdig zou den vertrekken. Er bestond in die tijd geen wedu wen- en wezenpensioen en haar moeder had het geld nodig toen zij als weduwe met tien kinderen achterbleef. Een van de elf kin deren was al als baby overleden. Oma had zelfs mogen doorleren van haar tante Geert, de naai ster, maar dat mocht niet van haar moeder en tot haar grote verdriet werd zij winkelmeisje. Zelf zegt zij dat zij van haar va ders familie wel mocht doorle ren: ik mocht voor niks onder wijzeres leren ik mocht voor niks naar 't school, da mocht ik van mijn moeder nie en witte wa ik verdiende toen ik dér dan win keljuffrouw was? ik geloof een riksdaalder in de maand nou die had ze ök wel kenne missen hoor daar schoot ze nie veul mee op Zij bleef het haar moeder min of meer verwijten dat zij niet mocht doorleren. Toen haar vader nog leefde, vond 1 9 6 8 - 2 OO 8 2 7 Vil'/

Periodieken

De Waterschans | 2008 | | pagina 14